Het was alsof Malena in die touwen het bewijs zag, dat mensen het gedaan hadden, terwijl anders de kat zelf vier zwijnshoeven zou hebben aangeschoten bij wijze van overschoenen.
‘Ja, als mensen dat gedaan hebben, dan zijn het geen mensen, maar iets dat afgrijselijker is dan alles wat slecht is,’ zei Ante; zijn ogen vlamden in het maanlicht en zijn handen balden zich tot vuisten, als had hij lust om op die mensen af te vliegen.
‘Het was zijn staart, die rechtop stond en ik dacht, dat het een rookkolom was,’ zei Magnus, die nu geheel op zich zelf staand en op een veilige afstand van de bevrijde katteklauwen, het dier in ogenschouw nam. ‘Ik werd werkelijk haast bang en nu is het maar een kat,’ en hij trok verachtelijk zijn wipneus op.
‘Maar een kat,’ viel Malena verontwaardigd uit, ‘ik wou dat die ellendeling, die dit gedaan heeft, met gebonden voeten op het ijs zat, bang, koud en hongerig.’
‘Ja, en met dat akelige Noorderlicht boven zijn hoofd en de uilen, die in de bergen krassen en twintig huilende wolven om hem heen.’ viel Magnus haar in de rede om de straf te verzwaren.
‘En dan moest hij voortgedreven worden over het ijs door de Oostenwind en niet kunnen blijven staan,’ hernam Malena; zij snikte nog, terwijl zij op de slee zittend de kat in haar armen wiegde en streelde.
‘Ik dacht niet, dat er op de wereld zulke gemene mensen bestonden,’ zei Ante somber, ‘dat hebben ze toch in ons dorp nooit gedaan.’
‘En als ze dat gedaan hadden, dan hadden ze geen leven meer gehad bij ons,’ besloot Malena hard, ‘maar nu krijg je eten lieve, kleine poes, je bent zo mager en dor als een mes.’
En al ging Malena's vergelijking niet op, toch had zij