De kinderen van de grote fjeld
(1948)–Laura Fitinghoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
Anna-Lisa en Erik.De grote blauwe ogen van Anna-Lisa schoten vol tranen. Zij ging naar de andere kinderen toe. De boer volgde haar. Hij nam den kleinen jongen eens op. ‘Zo, en is dat die kleine baas, waarover je je ongerust maakt? 't Moet toch een hele kerel zijn, om helemaal van de Frostmofjeld naar hier te kunnen lopen.’ ‘Ik ben ook niet klein. Ik ben in mijn zesde jaar.’ Hij had nu eenmaal de gewoonte om er altijd een jaartje bovenop te leggen. Erik keek den boer vluchtig aan, toen schraapte hij de pappot nog eens flink uit en likte de houten lepel aan alle kanten zorgvuldig af. De boer moest even glimlachen. ‘Misschien kunnen de broers en zusters je niet missen, zeg?’ Erik spuugde in het vuur en staarde met grote ogen naar de oplaaiende vlammen. ‘Ik weet niet wat ik er van zal zeggen. Het zal wel niet prettig voor hen zijn, als ze niet iemand hebben om zich angstig over te maken, nu de kleine zusjes bij den houtvester zijn gebleven.’ Nu kwam de vrouw er bij. Zij stond te luisteren naar | |
[pagina 94]
| |
het gebabbel van het ventje en zag er zo blij en tevreden uit, als de boer haar in geen maanden had gezien. ‘Dus jullie zou hem misschien niet kunnen missen?’ vroeg de boer met een blik naar Ante. Ante keek den man ernstig aan. ‘Het heeft geen zin om er over te praten, voor dat er van zo iets sprake is.’ ‘Het zijn verstandige kinderen,’ zei moeder Brita-Dea, ‘ik geloof dat ze zegen aanbrengen in huis.’ En weifelend zei de boer: ‘Misschien konden we dien kleinen baas ook houden,’ en toen krabde hij zich achter de oren. ‘Ik denk dat onze kleine Kalle gauwer zal opknappen, wanneer hij een speelkameraadje heeft,’ vond de moeder. Ante begon in vuur te raken. Als Lisa hier bleef, werd het moeilijk om de kleine jongens te regeren, waar ze toch ook dikwijls in minder prettige huizen kwamen en slechte voorbeelden zagen. ‘Het zou wat heerlijk wezen, als Erik hier in dit huis mocht blijven, zodat hij een flinke kerel kon worden,’ zei Ante. Zijn diepe, donkere ogen keken ernstig op naar den sterken, knappen boer, die voor hem stond. ‘Dan mag hij dat. Ik kan er niet aan denken, dat onze kleine Kalle zou worden weggezonden en langs de wegen zou trekken van de ene hoeve naar de andere.’ De vrouw gaf Ante de hand, verheugd over de loop der dingen; het was als de bekrachtiging van een afspraak. ‘Maak het bed voor den jongen op in het Noordelijke bovenbedGa naar voetnoot*),’ zei de man, ‘hij ziet er zindelijk uit, al komt hij dan ook van de landweg.’ Ja Erik wist best, dat hij ‘zindelijk en schoon’ was. | |
[pagina 95]
| |
Het was Maandag en hij had dus de Zaterdagse poedelpartij pas ondergaan en ditmaal had hij een nauwsluitend hemd aangekregen, waar zijn neus in vast was geraakt bij het aantrekken. ‘Lisa mag in Anna-Lisa's bedstee liggen,’ zei moeder Brita-Dea. Haar gezicht straalde van tevredenheid en zij praatte met de kinderen, als waren zij oude bekenden. De melkmeid, die binnenstapte met de avondmelk nog schuimend in een blauwgeschilderde houten emmer, bleef als versteend bij de deur staan. Toen zij het vertrek had verlaten om de koeien te gaan melken, was het doodstil in huis geweest. Zó stil, alsof de dood nog meer zou wegnemen. En nu - vrolijke, babbelende kinderstemmen, gerammel van lepels en borden die afgewassen werden. Voor de haard een meisje met krulhaar, die rode rozen borduurde op een want. Een jongen, die houtjes sneed voor lucifers en de stenen voor de haard bijveegde, na meer hout op het vuur te hebben gelegd. Moeder Brita-Dea zelf weer bij het spinrokken. ‘Gunst, wat gezellig is het hier weer!’ riep Anna-Stina uit. Zij opende de deur van een grote muurkast, waar lege, schone melkemmers omgekeerd op een rij stonden op een houten rek. Toen plaatste zij zeven op de emmers, de een na de ander, en schepte er met een diepe melkschep de warme melk in. De grote kat, die er naar zat te gluren, op de muurbank gezeten, kreeg ook een scheut in haar bakje, dat naast de waterton hij de deur stond. Stina voorzag zich van brood, boter en koude pap uit de hoekkast. Toen trok ook zij een spinrokken naar zich toe en draaide het wiel met zo'n vaart dat het wel een wolk geleek, terwijl het vlasgaren, fijn als zijde, toenam op de rol. | |
[pagina 96]
| |
‘Wijs jij de jongens straks de knechtenkamer,’ zei de huismoeder na een poos, ‘geef ze elk een sloop en een schapevacht. De meisjes en Erik slapen daar in de bovenbedstee. Wil je eens mee gaan kijken, hoe rustig Kalle slaapt, Stina?’ Moeder Brita-Dea en Stina liepen op hun tenen naar de kleine zijkamer, waar Kalle lag. Stina keek onbegrijpelijk vergenoegd, toen zij uit de ziekenkamer kwam. Zij ging naar Lisa toe en gaf haar een hand. ‘Welkom hier, meiske, en jij ook, kleine vent. We zullen wel goede vrienden worden, dat voel ik.’ |
|