‘Terwijl Ante gisteren hout in de keuken bracht voor het fornuis en sneeuw schepte, was ik binnen bij mevrouw en zij heeft mij geholpen om mijn trui te maken en toen vroeg ze of ik kon breien.’
‘Nou dat kan je toch,’ zei Lisa.
‘Ja, laat me toch uitpraten, ik zei “ja” natuurlijk.
En zie jullie, nu komt het merkwaardige: toen kreeg ik van mevrouw een zakje, hier is het, met korte breinaalden en wol en een tapisserienaald.’
Nu sprong Malena op, sloeg met de armen om warm te worden, want in de sneeuw zitten babbelen als het flink vriest, dat viel niet mee.
‘En zie jullie, nu ga ik wanten breien, versier ze als ze af zijn met rozen, verkoop ze en verdien geld - en dan koop ik een snoezig huisje, dat er uitziet als vossen-bessen met room en waar de ramen lachend van onder het dak uitkijken.
Zweedse wanten, want mevrouw zei, dat we alles moesten doen om ons land eer aan te doen. Als 't voorjaar wordt, dan ga ik breien onder het wandelen. Overdag zal ik kousen voor jullie breien, voor allemaal en 's avonds, als we onder een berkebosje zitten, zal ik wanten breien en ze borduren.’
‘Ja, maar ik denk er niet over om wanten te gaan dragen,’ zei Magnus.
‘Ik denk er over,’ zei Ante ‘om, nu de kleintjes niet meer op de slee zitten, onderweg goed hout uit te zoeken om er lepels van te snijden, dat doe ik dan 's avonds bij de haard, in de hoeven waar we overnachten. Ik heb nooit een goed mes gehad, maar nu......’
‘En dan zal ik ze schilderen,’ riep Malena uit ‘met mooie blauwe roosjes en margrieten. Ik zal kleuren maken zoals moeder deed van bladen, bloemen, en wortels.’