De kinderen van de grote fjeld
(1948)–Laura Fitinghoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
GescheidenHet wekte volstrekt geen bijzonder opzien bij de mensen in het dorp, toen zij de schare kinderen voorbij zagen trekken; het was eigenlijk heel gewoon hele gezinnen, bestaande uit halfverhongerde mensen, weg te zien trekken, om in zuiderlijker streken voor hun levensonderhoud te gaan bedelen. De raad van Pelle volgend, liepen de kinderen regelrecht naar de oever van de rivier. Eerst waren zij wat angstig en stil en spraken vol verlangen over den brilleman en zijn huisje. Maar 't was buiten zo mooi met al die sneeuw, zo vrij en leuk om er weer uit te komen, dat zij zich ten slotte echt vergenoegd en blij voelden, zo vroeg in de morgen. De lucht klaarde op en de sneeuw lag in hoge hopen langs de weg, die door de ploeg was gebaand. Die grote sneeuwmassa's waren ook zo grappig; zij lagen als dikke, witte vachten op de daken, vachten die neerhingen tot op de vensters. Jeneverbesstruiken en kleine dennen hadden gekke witte puntmutsen op en om de oude houten staketsels langs de wegen pakte de sneeuw samen als dikke witte wollen kleren. Er was dus veel aardigs te zien. Naar rode houten huizen met twee verdiepingen en naar kleine grijze hut- | |
[pagina 58]
| |
ten keken zij niet, want dat was alles precies zoals thuis in hun eigen dorp. Er waren vrouwen, die tot hun knieen in de sneeuw waadden om bij de stallen te komen, die als weggezakt lagen in de witte sneeuwmassa's; kinderen, die de sneeuw van de houten stoepen wegveegden en afschopten en mannen, die bezig waren met paarden en sleden en zich gereed maakten voor het houtvervoer in de bossen. Tegen de middag gingen de kinderen een grote, rode hoeve binnen aan het eind van het grote dorp. Zij kregen er eten, brood en gekookte spiering. Een houten kan met karnemelk werd eveneens voor hen neergezet op de eetbank. Doch stilzwijgend en wat moedeloos gingen zij er weer weg, na gegeten te hebben. De huismoeder, die hun ‘het Godsleen’Ga naar voetnoot*) had gegeven, had er zo grimmig uit gezien; zij had het eten met een smak op de bank gezet en onderwijl gemompeld, zodat allen het hoorden, dat de bedelaars van de fjelden haar arm aten. De boer, die binnen was gekomen en hen had zien eten, terwijl zij in een rij voor de bank stonden, had gezegd dat dergelijk soort 't best in het armhuis geherbergd was en dat, als zijn paarden niet allemaal in 't bos voor het houtvervoer bezig waren, het 't verstandigst zou zijn om hen terug te brengen waar zij thuis hoorden. De kinderen van den boer keken zo zuur en boos alsof zij in een armhuis woonden, in plaats van op een grote, mooie hoeve, waar de mensen zo rijk waren, dat er zes koperen pannen op de plank boven de deur stonden en mooie kasten in de kamer en een hele rij zilveren lepels in de hoekkast. ‘Al was het er nog zo mooi toch was het mooier bij Pelle,’ zei Magnus. ‘Dat was een fijne kerel!’ ‘Mooier was het niet bij Pelle,’ kwam Lisa tussen- | |
[pagina 59]
| |
beiden.‘Weet je nog hoe vies het er was, toen wij kwamen? De vloer smerig en de haard zwart, die was in geen jaren gekalkt en het raam zo vuil, dat je er niet door-heen kon kijken, en de lakens en slopen helemaal geel, voordat wij ze gewassen hadden. Nee, mooier was het er niet! En toch is het hier niet mooier met de blanke vloer en de nette haard en de heldere ruiten - ik weet het niet!’ Lisa keek een beetje radeloos om zich heen, zij kon het niet verklaren. ‘Ja, ik kan het ook niet zeggen,’ overdacht Ante. ‘Het brood dat wij hier kregen was van beter meel gemaakt en de kamer was er licht en mooi. Eten kregen wij en het is toch of ik van binnen kwaad op hen ben.’ ‘Nee, boos ben ik niet,’ zei Malena, ‘maar ik ben een beetje bang voor de mensen, die op die grote hoeven wonen; al hebben zij zoveel geld, dat noodjaren hen niets schelen kunnen...... toch was 't gezelliger bij Pelle.’ De kinderen liepen in een troepje naast Ante. Zij hadden zoveel te bespreken en te overwegen. ‘En toch was er geen moeder bij Pelle,’ merkte Magnus op. ‘Nee, want dan was het er netter geweest,’ vond Lisa. ‘Wij moeten voortmaken, jongens, om over de rivier te komen,’ zei Ante, terwijl hij om zich heen keek. ‘Het begint uit het N.O. te waaien en dat is altijd een naar soort wind.’ ‘Hoe hebben de kleintjes het?’ Ante liet de slee stilstaan, boog zich voorover naar de kleine meisjes en stopte de pels steviger om Greta heen, die een beetje scheef voor Kaisa zat. ‘Itte wil vliegen naar Kanaän, naar moeder.’ Greta's grote blauwe ogen keken ernstig uit de sjaalopening naar boven. | |
[pagina 60]
| |
‘Luister eens wat zij zegt: zij wil naar het hemelse Kanaän vliegen, daar is moeder,’ herhaalde Malena, terwijl zij de sjaal van haar zusjes gezichtje wegschoof on haar een kus te geven, het zusje dat hun allen zo dierbaar was. ‘Hier krijg je mijn broodje. Daarvoor heb ik het gespaard.’ Malena stopte het broodje helemaaal in Greta's mondje en het arme kleintje stikte er haast in. ‘Hé zeg, Malena. hoe idioot van je, je laat het arme kind bijna stikken,’ zei Ante, terwijl hij het broodje uit het mondje nam en het bij kleine brokjes tegelijk in het begerige muiltje stopte. ‘Kijk, nu krijgen jullie ook wat melk om warm te worden. Goudsik geeft nu zóveel melk,’ zei Lisa, terwijl ze met de houten nap vol schuimende melk aan kwam lopen. ‘Goud-ik! Goud-ik, aaien,’ klonk Greta's stemmetje uit de sjaal. Toen ging het er weer op los met vernieuwde krachten. De grote boerderij en de onplezierige gevoelens, die de mensen daar hadden opgewekt, waren uit hun gedachten verdwenen. De weg was tamelijk goed glad-geploegd. Een kudde rendieren was hier blijkbaar juist langs gegaan en had de weg nog meer geëffend. De duizenden sporen hadden de weg voor een groot gedeelte verbreed; een kapotte houten kaaskom, van gevlochten wortels vervaardigd, zoals de Lappen die gewoonlijk gebruiken, wanneer zij kaas maken van rendiermelk, lag midden op de weg. Malena raapte het ding op en hing het over een van de kleine dennen, die hier en daar verspreid stonden en de weg aangaven. ‘Laat het liggen,’ mopperde Lisa. ‘Het lag in de weg en dat dennetje vroeg of ik het | |
[pagina 61]
| |
wou versieren,’ lachte Malena, ‘maar nu voel ik me zo moe worden’. Het was duidelijk merkbaar, dat Malena niet zo vrolijk was als zij zich wilde voordoen. ‘Ga achterop de slee-ijzers staan,’ zei Ante, ‘dan kun je een poosje uitrusten. Lisa en ik kunnen jullie best alle drie een flink eind voorttrekken. Ik ben bang voor die sneeuwwolk daar in het N.W. Maar we kunnen niet zo heel ver meer weg zijn van de plek, waar wij de rivier moeten oversteken, waar Pelle van sprak.’ Zij liepen vlug voort over de gladde weg, die over de rivier en het gladde ijs ging. De kleintjes waren ingeslapen, ze waren tenminste helemaal stil en zij die trokken, zwegen eveneens. Het was alsof er iets dreigends, iets angstigs in de lucht lag. Plotseling kwam er een windvlaag met een lang, klagend gehuil. ‘Hm, je zou geloven, dat de wolven ons op de hielen zitten, zo akelig huilt de wind,’ zei Lisa, terwijl zij haar dunne sjaal wat steviger om haar hoofd trok. ‘Maar je loopt toch heel wat gemakkelijker nu je die goede schoenen aan hebt,’ zei Ante, met een blik op de weliswaar rijkelijk wijde, maar nieuwe, mooie vadmallaarzen. ‘Nou en of. Ik kan er wel in springen,’ en Lisa deed enige min of meer geslaagde pogingen tot een lucht-sprongetje, ‘en ze blijven toch stevig zitten.’ Het was alsof zij met die sprong een wolk van sneeuwvlokken had ontketend, die op de loer had gelegen op de weg, die de kinderen volgden. Want met een langgerekt ‘huuùuuù’ werden zij door de scherpe, zwiepende sneeuw omhuld. Met een nijdig gefluit drong de sneeuw tussen halsdoeken en sjaals door. In dikke hopen viel hij op de weg neer, die weldra oneffen werd als een golvend veld. | |
[pagina 62]
| |
Hadden niet de kleine dennetjes de weg afgebakend, dan waren de kinderen zeker al heel gauw verdwaald geraakt op die verschrikkelijke wijde riviervlakte. Het viel nu niets mee om de slee door de opgehoopte sneeuw te trekken! Ante riep Malena toe om van de slee af te springen. Malena gehoorzaamde ogenblikkelijk en kwam nu naast Ante en de anderen lopen, die met de geit tussen zich in, een dicht aaneengesloten troepje vormden. Nu was de slee ineens veel lichter. ‘Wat was jij verschrikkelijk zwaar! Nu gaat het veel gemakkelijker,’ zei Lisa, terwijl zij het touw naar zich toetrok. Zij was heel wat vrolijker, Lisa, nu zij niet meer leed onder die open blaren aan de hielen en zij die waterdichte laarzen aan had. ‘Zou het nog ver zijn, Ante?’ vroegen Magnus en Erik haast tegelijk. Malena stak haar hand in die van Ante en keek vragend naar hem op. ‘Ik geloof het niet,’ zei Ante, die met wijd opengesperde ogen trachtte de storm van wildwervelende, zwiepende sneeuwvlokken te doorboren. ‘We zullen eerst de kleintjes beter instoppen, zodat ze het niet koud hebben en dan zullen wij hard voortlopen.’ Ante keerde zich om. Hij vond dat de slee door de sneeuw heen gezien zo leeg leek. Met twee sprongen was hij er bij en gaf een gil, een hese, akelige gil. Zoiets hadden de kinderen nog nooit van Ante gehoord, die altijd zo stil en ernstig was. ‘Wat is er, jongen?’ riep Lisa nu, die door het dichte sneeuwgordijn slechts schaduwen zag. ‘Gret......! Zeg...... Kaisa, hoor!’ Ante schudde Kaisa door elkaar, die in diepe slaap was verzonken. | |
[pagina 63]
| |
‘Waar is Greta?’ ‘Weet ik niet, ze heeft aldoor hier gezeten.’ ‘Gaan jullie alleen voort, dan loop ik terug om Greta te zoeken,’ zei Ante beslist. ‘Loop langzaam door, maar zorg dat je warm blijft en let op de dennenrij.’ ‘Doe wat ik zeg,’ zei hij streng, maar hij keek diep bedroefd, toen de kinderen, als in koor, een gehuil van angst, verdriet en afschuw aanhieven, omdat zij alleen voort moesten trekken zonder Ante's rustige, beschermende tegenwoordigheid. ‘Zeg Lisa, jij moest toch kunnen zwijgen en jullie manvolk ook. Ik moet terug om Greta te zoeken,’ zei Ante beslist. Zij is zeker dadelijk van de slee gevallen, toen Malena er afsprong.’ ‘Ja, gauw maar,’ snikte Malena. ‘Gauw, zoek onze kleine Greta. Wij zullen flink zijn en voortgaan, Ante, en wij hebben spek en brood om te eten.’ ‘Zorg voor de kinderen, Lisa!’ riep Ante nog achterom kijkend. ‘Let op de kaaskom, die ik op het dennetje heb geplant; toen waren we nog allemaal bij elkaar en verder behoef je dus niet te gaan,’ riep Malena Ante na, die op een loopje, met de wind en de voortzwiepende sneeuw in de rug, voortholde langs de dichtbesneeuwde weg. |
|