Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname
(1770)–Philip Fermin– AuteursrechtvrijBehelzende al het merkwaardige van dezelve, met betrekkinge tot de historie, aardryks- en natuurkunde
[pagina 223]
| |
nu niet van den smaak, waarmede zy onze tongen streelen, te spreeken, het dierlyk leeven aanbrengen, in aanmerking neemt, eene zo overvloedige en gewigtige stoffe ter beschouwinge, dat het geene geringe zwaarigheid in heeft, eene beschryving van dezelven te onderneemen: derhalve zal ik maar alleen spreeken van de visschen, die men in 't land bekomen kan. Ga naar margenoot+Schoon de HaeiGa naar voetnoot(a) niet zeer gemeen is in de Rivieren van de Kolonie, om dat het een Zee-visch is, ziet men echter van tyd tot tyd van deze dieren; want op zekeren dag dat een Matroos zich rondom zyn schip, welke op de rheede lag, wilde baaden, hadt hy het ongeluk, dat een derzelven hem, met eene beet, het been wegnam. Deze Visch, die uit den aart verslindende is, heeft omtrent vyftien voeten langte. Zyn kop loopt tot aan 't einde van den snuit spits af. Zyne Oogen zyn groot; het onderste kaakebeen is kort en staat wat naar achter: onder het einde van den muil ziet men twee neusgaten, en verscheidene spleeten, die hem tot kieuwen dienen; deszelfs muil, of bek is gewapend met verscheidene ryen driehoekige, sterke en scherpe tanden. Het geheele lighaam bedekt met een zeer ruw vel, als segryn, en donker ros van kleur, doch onder aan den buik wat ligter. Het vleesch is slegt van smaak, hard, taei en | |
[pagina 224]
| |
lymig; zyn gewoon verblyf is in Zee, alwaar hy zich voedt met al wat hy verslinden kan; 't welk maakt, dat hy zo gevaarlyk is voor de menschen. Ga naar margenoot+De Zwaard-VischGa naar voetnoot(b) is de eenigste visch in zyne soorte. Zommigen noemen hem Keizer, of Zwaard; anderen maaken 'er eene soort van Walvisch van: Ovidius, Plinius, en Jonston spreeken 'er van onder den naam Xiphias. Daar zyn 'er, die van tien tot vyftien voeten lang zyn, de zaag daar onder begreepen, welke hy op het bovenste kaakebeen draagt, en die ten minste, een el lang zal zyn. Deze zaag is zeer hard, sterk, bedekt met een hard vel, en aan beide zyden gewapend met pinnen, op de wyze van tanden, die plat, sterk, en scherp zyn. Men zegt, dat deze visch een aarts-vyand is van den Walvisch, dat hy denzelven, zonder ophouden, vervolgt, en aanvalt, tot dat hy hem overweldigd heeft, met hem gaten in 't lyf te booren, daar hy al zyn bloed door verliest. Men verzekert, dat deszelfs vleesch smaakelyk, en goed is om te eeten, zynde wit, vast en vet. Deze Visch is moeilyk te vangen, om dat hy lang dreigt eer hy den visch angel, daar een geheele visch aan moet zyn, aangrypt; en als hy dien reeds gevat heeft, doet hy zulke verschriklyke poogingen om los te raaken, dat hy zomtyds het visschers schuitje | |
[pagina 225]
| |
met zich sleept. Echter vangt men 'er dikwyls op de kusten. Daar zyn 'er die van honderd tot honderd en vyftig pond weegen. Ga naar margenoot+De Bruin-VischGa naar voetnoot(c) is een tamelyk groote Zee-Visch, die onder het geslacht der Bakkeljaeuwen gebragt wordt. Men vindt hem op de kusten, of aan den mond der Riviere van Suriname, als hy daar heen door onweder gesmeeten wordt. Daar zyn 'er, die denzelven onder het geslacht der Walvisschen brengen, en hem Blaaser noemen. Deze Visch is van vyf tot acht voeten lang. Deszelfs hoofd heeft hetzelfde maakzel als dat van een Varken, en boven op eene opening, daar hy het water door werpt; zyne twee kaakebeenen zyn gewapend met zeer scherpe tanden; de staart ligt waterpas, in de gedaante van een sikkel. Deze dieren zwemmen altyd by hoopen, en zyn zeer vet. Men verzekert, dat het spek der jongen oneindig beter is dan dat der ouden, en dat hun vleesch insgelyks beter smaakt. Ga naar margenoot+De Inwooners van Suriname hebben den naam van Graeuw-Munnik gegeeven aan een' visch, die veel gelykt naar Kabbeljaeuw,Ga naar voetnoot(d) een' Zee-Visch, welke echter ook in hooge Rivieren gevangen wordt. Men vindt Graeuw-Munniken van vier voeten lang. Zy zyn zeer dik, en hebben een' | |
[pagina 226]
| |
overhangenden buik; den rug en zyden graeuw of bruin olyf kleurig, en den buik wit. Hunne schubben zyn niet groot, maar vast aan 't vel. De oogen zyn groot, en bedekt met een slap, en doorschynend vlies; derzelver boog is wit. Men ziet Graeuw-Munniken, die van vyftien tot veertig pond weegen. Hun vleesch is zo lekker van smaak dat men het voor eene keurlyke spyze houdt. Schoon de Bakkeljaeuw een visch is, welken men noch langs de kusten, noch in de Rivieren van Suriname vindt, ben ik nogthans genoodzaakt, om 'er van te spreeken, uit hoofde van de groote menigte, die 'er in 't land van gebruikt wordt. Het is eene soort van Labberdaan, die de Engelschen by Terra Nova, of Nieuw Foundland, vangen, en gezouten in vaten overbrengen, om ze den Planters te verkoopen, welken verpligt zyn, hunne slaaven, die 'er zeer op verzot zyn, van tyd tot tyd op dezen visch te onthaalen, om hen te beter tot den arbeid aan te moedigen. Veele inwooners zelfs eeten 'er ook met smaak van; doch, wat my aangaat, ik vond deszelfs reuk zo sterk, dat men my nooit heeft kunnen bepraaten, om 'er van te eeten, hoe sterk men my verzekerde, dat deze visch goed was. Ga naar margenoot+De SchelvischGa naar voetnoot(e) is een Zee-Visch, welke bedekt is met kleine witte ronde schubbetjes. Daar zyn grooten en kleinen. Deszelfs hoofd | |
[pagina 227]
| |
is, van boven plat; de oogen zyn groot, de boog verzilverd; de appel blaeuw; de beide kaakebeenen met tanden gewapend; het lighaam zo blank als zilver, en de rug graeuwachtig. Dezen visch vindt men in overvloed op de kusten, en byna in alle Rivieren. Deszelfs vleesch is lekker, ligt en vol goed sap, doch zeer duur. Ga naar margenoot+De ElftGa naar voetnoot(f) is een Zee-Visch, die dikwyls, door den wind, in de Rivieren gedreeven wordt. Zyne gedaante is langwerpig eirond, en bedekt met vry groote, doch dunne schulpen. Als hy vet en versch is, is zyn vleesch uitsteekend lekker. Ga naar margenoot+De inwooners van Suriname hebben den naam van HaymarGa naar voetnoot(g) gegeeven aan een' schubbigen Zee visch, die dikwyls de Rivieren opkomt. Daar zyn 'er van drie tot vyf voeten lang. Hy gelykt volmaakt naar een' Salm. Hy is bedekt met dikke graeuwe schubben; deszelfs hoofd loopt een weinig spits af, zyne beide kaakebeenen zyn voorzien met sterke tanden, welken naar die van eenen hond gelyken. Het vleesch is zo lekker, dat men hetzelve niet naar waarde beschryven kan; men zout ze in om ze zo veel te langer goed te houden; maar zy zyn zo duur, dat het slegts den gegoede luiden gebeuren mag, 'er zich mede te onthaalen. | |
[pagina 228]
| |
Ga naar margenoot+Men geeft den naam van Tyger of Spikkel-kat aan een' zekeren Visch, die twee of drie voeten lang is, en geene schubben heeft. Hy gelykt veel naar den Snoek, en zyne twee kaakebeenen zyn voorzien met sterke tanden. Als deze visch gekookt wordt, wordt deszelfs vleesch zo geel als safraan; het is niet van de beste soorte; want het is zeer droog. De SnoekGa naar voetnoot(h) onthoudt zich maar alleen in de Rivieren en Kreeken, die 'er in overvloed en van allerleie grootte verschaffen; want men vindt 'er van drie tot twintig pond. Deze visch heeft niets aanmerkelyks dan zyn hoofd, welk lang en van een byzonder maakzel is, zynde het voorste gedeelte plat, van de oogen tot het einde van den snuit, vierkant, en met kleine gaatjes doorboord. Deszelfs onderste kaakebeen is gewapend met kleine scherpe tandtjes; het bovenste heeft 'er geen; maar op het verhemelte ziet men 'er twee ryen van. Het is een verslindende visch, die andere visschen vernielt; maar zyn vleesch is zeer goed en by uitstek lekker van smaak. Ga naar margenoot+De Becune is eene soort van Zee-Snoek, die snel en gulfig is tot verslindens toe. Daar zyn 'er, welken omtrent vyftien voeten lang zyn, en anderen van twee tot veertig. Het kaakebeen van dezen visch is gewapend met twee ryen lange tanden, die zo scherp zyn dat hy alles glad af byt, of stukken van 't geene hy al zwemmende ontmoet wegvoert. | |
[pagina 229]
| |
Men zegt, dat zyn vleesch zeer goed, wit, vast, en redelyk vet is, en byna denzelfden smaak heeft als dat van den Snoek; maar dat men 'er niet zonder voorzorge van moet eeten, om dat deze visch, gelyk ik gezegd heb, zeer verslindend is, en zonder onderscheid, alles inzwelgt, wat hem in 't water ontmoet, en het dus zomtyds gebeurt, dat hy Mancenillie-appelen doorslokt, welken zeer vergiftig zyn, en hem geen kwaad doen, doch zyn vleesch vergiftigen, en in staat stellen om den dood te veroorzaaken aan den geenen, die 'er van eeten wil als deze visch in dien staat is. Het zekerste middel om te weeten of de Becune vergiftigd is, is de lever te proeven, want indien die maar het minste bitter is, behoeft men 'er niet aan te twyfelen, en dan moet men wel oppassen van 'er niet aan te raaken; is de visch niet vergiftigd, dan heeft men niets te vreezen. De groote soort der Becunes is zeldzaam op de kusten. Nogthans heeft men ze aldaar meer dan eens vernomen, gelyk men my gezegd heeft; maar wat my betreft, ik heb nooit dien stoutmoedigen strooper gezien. Ga naar margenoot+De Bonite is een Zee-Visch die het meeste naar Thonynen gelykt; ik heb 'er in Suriname verscheidenen gezien. Het is een dikke ronde visch, wiens kleur zweemt naar die der Makreelen, daar hy ook veel naar smaakt: deszelfs vleesch is redelyk vet en lekker, voornaamlyk dat van den buik, welk | |
[pagina 230]
| |
verwonderlyk wit en malsch is. Van den kop wordt een PeperpotGa naar voetnoot(*) gemaakt; het overige van 't lighaam wordt in sneeden gesneeden, en op verscheidene wyzen toebereid. Ook zout men ze wel in om ze langer te bewaaren, men eet dezen visch met olie en azyn, gelyk Thonynen. Deze visch leeft niet dan van roof, en aast altyd op de vliegende visschen, daar hy 'er veelen van verslindt. Ga naar margenoot+De Karangue (eene soort van Tarbot) is een Zee-visch, die dikwyls in de Rivieren komt. Hy is wit en plat, twee voeten lang, en aan den buik een' voet breed, hebbende vier of vyf duimen dikte. Zyn mond, welke groot is, is gewapend met goede tanden; de oogen zyn groot en rood. By gebrek van hals, heeft hy twee groote vinnen en een' breeden en gekloofden staart. Zyn vleesch is zo wit als sneeuw, vet, bygevolg malsch en lekker, en gevuld met voedzaam en smaakelyk sap. Ga naar margenoot+De Goud VischGa naar voetnoot(i) is een zeer fraeie Zee-visch, welke breed, plat, en van den kop tot aan den staart bedekt is met groote gouden schubben, vooral als hy in 't water is. Men vindt hem menigvuldig op de kust. Zy- | |
[pagina 231]
| |
ne oogen zyn groot, rood, en vol vuurs. Hy is een geslagen vyand van de vliegende visschen, schoon hy, uit den aart, zeer vreesachtig is. Zyn vleesch is wit en vast, een weinig droog, doch inderdaad zeer goed van smaak. Ga naar margenoot+De inwooners van Suriname geeven den naam van Passiessie aan een' visch, die volstrekt naar onze HardersGa naar voetnoot(k) gelykt, uitgezonderd dat hy grooter is. Daar zyn 'er, die van vier tot achttien pond weegen; zy hebben geene schubben. De kop van dezen visch is zeer dik en kort, en aan ieder zyde van 't kaakebeen heeft hy lange baarden. De Rivieren leveren 'er, in overvloed en van allerleie soorten, van op: hun vleesch is wit en zeer smaakelyk. Om ze te eeten maakt men 'er gemeenlyk een Peperpot van. Ga naar margenoot+De Orpheus, of HoornvischGa naar voetnoot(l) is een lange visch gelyk een Aal, doch dikker, vleeziger en vierkanter; deszelfs vel is van eene blaeuwachtige kleur; het vleesch wit, vast, een weinig droog, doch evenwel van eenen redelyk goeden smaak, welke zweemt naar dien van een Makreel. Hy is goed om met allerleie saussen te eeten; zelfs maakt men 'er goede soepen van. Deze visch heeft maar een wervelbeen, welk groen is, en zich gemaklyk van 't vleesch laat afdoen. Op den neus heeft hy een bek, die gemeenlyk een vyfde gedeelte der lengte van 't overige zyns | |
[pagina 232]
| |
lighaams heeft. In de Kreeken is hy zeer gemeen. Ga naar margenoot+Men vindt in Suriname een' visch, welken men den naam van MaaneGa naar voetnoot(m) geeft, om dat hy geheel rond is, hebbende, in de plaats van een' staart, slegts een klein stompje, en een' korten bek, welken hem beletten te rollen. Zyne lengte, gerekend van den kop tot aan 't uiterste van den staart, is omtrent achttien duimen, de breedte twaalf, en de dikte twee. Zyn vel is zilverwit, en glinstert by nacht: het voorhoofd is breed en gerimpeld; de oogen zyn groot; op den rug, en onder aan den buik, heeft hy twee groote bosschen hair, die hem tot vinnen dienen. Het vleesch is wit, vast, vet, voedzaam en goed van smaak. Ga naar margenoot+De visch, Assiette, of schotelvisch genoemd, verschilt met den voorgaanden maar alleen, om dat hy de twee gemelde bosschen hair niet heeft; voor 't overige, gelykt hy denzelven, zo ten opzichte van maakzel als in goeden smaak, volmaakt wel. Beide deze soorten vindt men byna in alle de Rivieren, als ook langs de kusten. Ga naar margenoot+Men onderscheidt, in Suriname twee soorten van Schollen, te weeten, de groote en de kleine. De eerste soortGa naar voetnoot(n) gelykt naar Tarbot, | |
[pagina 233]
| |
behalve dat zy smaller is, doch breeder dan de Tong. De tweede soort is kleiner, platter, en van maakzel als een langwerpige ruit, gelyk de Tarbot. De visschen van beide deze soorten hebben oogen op het bovenste gedeelte, welk grys is; zynde het onderste gedeelte wit: zy hebben rondom het lighaam vinnen; hun staart is breed, de mond gelyk die der Tongen, doch zonder tanden, en van binnen als die van de Tarbot. Men vangt 'er veelen van langs de kust. Derzelver vleesch is zeer wit, zagt, voedzaam, ligt om te verteeren, en goed van sap. Schoon het een Zee-Visch is, vindt men hem nogthansook in de Rivieren en Kreeken; maar de kleur der Rivierschollen is een weinig bruiner dan die der Zee-schollen. Ga naar margenoot+De Battagers worden gevonden in de Rivieren en Kreeken. Deze soort van visch heeft veel van 't maakzel van een' Salm; doch is twee derde kleiner, eenigzins gebaard, en voorzien met steekels. Ga naar margenoot+De AalGa naar voetnoot(o) is een gladde visch, zonder schubben, die zich in de diepte van 't water onthoudt. Men onderscheidt 'er, in Suriname, twee soorten van: die van de eerste soorte worden gevischt in de Rivieren; derzelver buik is witter en meer glinsterende dan die van de tweede soorte, welken men in de moerassige Savaanen vindt, die dikwyls vol kleine waterkommen zyn, | |
[pagina 234]
| |
waar in men ze met de hand vangen kan: de laatste soort is zeer klein, en gelykt in maakzel, eer naar een Slang, dan naar Aal; te meer, om dat zy, den meesten tyd, in 't zand kruipen, wanneer de kommen, door de groote hitte, byna uitgedroogd zyn. Zy zyn allen zeer goed om te eeten, schoon zy zo vet niet zyn, als die wy in Europa hebben; maar hoe aangenaam deze visch van smaak zy, is dezelve echter zwaar om te verteeren, uit hoofde van de slymige en grove deelen, welken zy behelst, en die naadeelig zyn voor tedere maagen. Men wil, dat hy gebraaden zynde gezonder is, om dat hy dan zyne slymigheid verlooren heeft. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van Torpedo, Torpille (Zidderling of Krampvisch)Ga naar voetnoot(p) aan een' visch, die wezenlyk de gedaante van een' Aal heeft, waarom hy van zommigen Beef-Aal genoemd wordt, om dat hy, als men hem met de hand, of met een' stok aanraakt, eene onwillige of gedwonge beeving veroorzaakt, gelyk aan de trilling, welke de echte Torpille veroorzaakt, die ten naasten by, de gedaante van een Roch heeft. Wat my aangaat, ik twyfel geenzins, of deze visch is eene opregte Torpedo, zo wel als de andere, schoon onderscheidenlyk gemaakt, en dat deze naam, in weerwil van zyne gedaante, hem veel beter voegt, dan die van Beef-Aal: in welk gevoelen ik beves- | |
[pagina 235]
| |
tigd worde door verscheidene proeven, die ik omtrent een dezer dieren, welk ik by de zes weeken, in eene tobbe met water, in 't leeven gehouden heb, genomen heb. De stootingen van de regte Torpedo komen zelfs niet by de geenen, die men van dit dier gewaar wordt, ten minsten gelyk ik my verbeelde, en men zien zal. Ik was eens nieuwsgierig om my te verzekeren wegens de kracht der electrique beweeging van dit dier; ten dien einde riep ik alle myne slaaven, toen veertien in getal, by een; ik liet hen elkanderen by de hand houden, en gebood den eersten Neger, den zogenoemden Aal zo vast, als hy kon, aan te grypen, en om het midden van 't lyf te houden. Doch naeuwlyks hadt hy denzelven omvat, of hy kreeg een' zo geweldigen stoot in zynen arm, dat ik, die den laatsten Neger ook by de hand hield, daar ook gevoel van had; dezen stoot kon ik vergelyken by de beweeging, welke door eene ligte electriciteit veroorzaakt wordt, uit hoofde van de schielyke verdooving, die ik gevoelde. Ik herhaalde dezelfde proeve, dat is, ik liet den Aal met eenen stok aanraaken; doch toen was de slag minder gevoelig dan de eerste maal. Eene derde proeve, op de eerste wyze ingericht, veroorzaakte de eigenste beweeging; de vierde reis was de schok zo geweldig niet, doch evenwel sterk genoeg, om den Neger den Aal los te doen laaten; zo dat het onmooglyk is, dezen visch aan te raaken, zonder eene | |
[pagina 236]
| |
verschrikkelyke verdooving in de armen en tot de schouders toe te gevoelen; indien men 'er zelfs maar even met den voet aanraakt, of optrapt, ondervindt men hetzelfde in de beenen, kniën, en dyën. De groote hitte van 't land heeft my veel gehinderd, om dit dier volkomen te ontleeden, 't welk my in staat zou hebben kunnen stellen, om de eerste oorzaak van deze stootende beweeging te verklaaren. Al wat ik heb kunnen waarneemen zyn twee sterke spieren, die op de wyze van sikkels, op den rug en borst uitkomen; deze twee spieren, welken ik zeer duidelyk van de andere spieren heb kunnen onderscheiden, kwamen my voor de voornaamste werktuigen der beweeginge of trillinge te zyn; ik stel dit echter maar als eene gissing voor, om dat het niet gemakkelyk valt te beslissen, of de stooting gelegen is in 't gansche lighaam van den visch, of in een zeker gedeelte, en derhalve ook niet, of deze twee spieren eigenlyk dat gedeelte zyn; vooral, dewyl ik zo bepaald was in myne waarneemingen. Derhalve vergenoeg ik my met te verhaalen hetgeene ik gezien, en welk denkbeeld ik 'er van gekreegen heb, zonder de waarheid te kort willen doen. Nogthans wanhoop ik niet, dat de een of ander ervaren Natuurkundige zich de moeite zal willen geeven, om, op de geringe kundigheid, door my gegeeven, de waarheid van de zaak te ontdekken, en dat wonderstuk te doorgronden en te ontvouwen. | |
[pagina 237]
| |
Deze Torpedo, of Krampvisch, dien men ook nog, ten opzichte van deszelfs maakzel, by een Zee-Aal zou kunnen vergelyken, wordt in moerassige plaatsen gevonden, daar men denzelven niet uit kan krygen, dan met hem dronken te maaken. Hy is zo dik als een der zwaarste armen; zyn kleur trekt naar het zwarte, en heeft een' grooten kop en zeer kleine oogen. Ga naar margenoot+De Meer-NaaldGa naar voetnoot(q) is een visch, die zyn naam ontleent van het byzonder maakzel van zyn' kop, welke voorzien is met twee kaakebeenen van vier of vyf duimen lang, die volkomen naar een' naald gelyken, behalve dat het onderste langer is dan het bovenste. Deze naalden zyn gewapend met kleine scherpe, en digt by elkanderen staande tandjes. Men vindt 'er twee soorten van; de eene wordt dikwyls langs de kust, en de andere in de Kreeken gevangen; de eerste heeft een schubbig vel; de tweede is zo glad als een Aal. Daar zyn 'er, die van zes duimen tot een' elleboog lang zyn; en de dikte hebben van een' middelmaatigen Aal. Deze visschen zyn redelyk goed om te eeten, schoon derzelver vleesch wat droog is. Ga naar margenoot+De Zee-WolfGa naar voetnoot(r) is een zeer verslindende Zee-Visch. Deszelfs vel is glad, byna gelyk dat der Aalen, en blaeuw, en zwart geschaduwd. Het hoofd is groot, de wangen zeer opgeblaazen, de tanden groot, sterk | |
[pagina 238]
| |
en verschriklyk, het lighaam bedekt met groote schubben; het vleesch vast en zeer lekker van smaak. Ga naar margenoot+Langs de kust wordt een vischGa naar voetnoot(s) gevangen, wiens naam my onbekend is, maar dien ik niet beter weet te noemen dan Karper, om dat hy denzelven zeer gelykt, zelfs tot de schubben toe, behalve dat die zilverwit zyn. Deszelfs vleesch is zeer goed. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van JakiesGa naar voetnoot(t) aan een kraakbeenigen visch, die veel gelykenis heeft met de Water-Kikvorsch. Hy schynt niet dan kop en staart te zyn. Hy is plat, en grys naar het bruin trekkende van kleur. De kop is dik, en 't vleesch, gelyk men my verzekerd heeft, vergiftig. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van GrondelingGa naar voetnoot(u) aan een klein vischje, welk niet kwaalyk naar een' spiering gelykt, uitgezonderd dat deszelfs schubben helderer en zilverachtiger zyn. Het heeft roode oogen, een' groenen rug, witten buik, een kleinen kop, en een plat lyf; het vleesch is niet goed om te eeten. Ga naar margenoot+De DikbuikGa naar voetnoot(x) is een visch, dus genoemd, om dat hy geheel rond is. Hy is vercierd met bruine en geele plekken. Veele men- | |
[pagina 239]
| |
schen houden hem voor vergiftig; dus zoude ik niemand raaden om 'er van te eeten. Ga naar margenoot+De visch, GrootoogGa naar voetnoot(y) genoemd is vry aanmerkelyk om zyne gedaante; want zyne oogen puilen meer dan een halven duim uit den kop. Hy onthoudt zich, gemeenlyk, langs het Zeestrand, en ook dikwyls langs de boorden der Rivieren, doch voornaamlyk voor de stad Paramaribo, werwaarts hy door den wind gedreeven wordt Deze visch is bedekt met kleine roodachtige schubben; doch die van den buik zyn wit; naardien hy leevendige jongen voortbrengt, is hy daar door onderscheiden van de andere visschen; zyn vleesch is echter even goed, om te eeten, of laat ik liever zeggen, uitsteekend lekker. Men kan deze soort gemakkelyk met pylen dooden. Ga naar margenoot+De geele Coco wordt dus genoemd, om dat het bovenste van deszelfs lighaam zo geel is als safraan-verw; doch zyn buik is wit. Hy heeft een' dikken kop, en het overige van 't lyf zeer kort, en zonder schubben. Aan ieder zyde van den mond is een witte baard. Deze visch is maar alleen goed voor de slaaven, om dat hy zeer taei en smaakeloos is. Hy onthoudt zich altyd in plaatsen, daar veel vuiligheid gevonden wordt. Ga naar margenoot+Ik geef den naam van Makreel aan een' visch die 'er byna de geheele gedaante van heeft, behalve dat zyn lighaam smal- | |
[pagina 240]
| |
ler, en dikker is. Daar is maar een tyd in 't jaar, dat men denzelven vangen kan, om dat hy zich, in zwaare regentyden, in de moerassige Savaanen onthoudt, alwaar hy tyds genoeg heeft om zich te voeden en te mesten. Derhalve vischt men 'er op, als het droog weder, en het water gezakt is, 't welk maakt dat men hem met de hand of met water gevulde kalebassen vangen kan. Zyn vleesch is onuitspreeklyk lekker en aangenaam van smaak, en daar zyn 'er, die grooter zyn dan de beste baarsen. Ga naar margenoot+De LampreiGa naar voetnoot(z) is een Rivier en Zee-Visch, lang, lymig, en gelykende niet kwaalyk naar een' aal, uitgezonderd aan den kop, die eirond van gedaante is. Deszelfs lyf is rond, de staart dun en eenigzins breed; de kleur geelachtig, trekkende een weinig naar 't groene, en hier en daar met kleine zwarte spikkels getekend: de buik is wit. Het vleesch is zeer goed om te eeten, en niet zo olieachtig als dat van den Aal. Ga naar margenoot+De Tarbot met steekels,Ga naar voetnoot(a) onthoudt zich op de kust. Hy is anderhalven voet of daaromtrent lang, rond, hebbende een' spitsen neus. Des-zelfs zwaarte bedraagt by de drie pond; zyn vleesch is uitsteekend lekker; vooral in de pan gefruit. Ga naar margenoot+Deze vischGa naar voetnoot(b) wordt dus genoemd om | |
[pagina 241]
| |
dat hy in 't water, als de Zee stil en bedaard is, een zeker geluid maakt, en als dan van zeer verre gemaklyk kan gehoord worden. Hy is geelachtig van kleur, hebbende steekels op den rug, doch geene vinnen. Deszelfs kop is breed, en 't overige van 't lyf eindigt puntig, gelyk de staart van eene Slange; de schubben zyn zeer groot, en gelyken vry wel naar die van een Karper; maar zyn vleesch is niet van 't allerbeste; ook wordt hy maar voor de Negers gehouden. Ga naar margenoot+De TongGa naar voetnoot(c) is een platte Zee-Visch, gelykende naar Schol, doch hy is langer en smaller, zo dat hy een langwerpig eirond verbeeldt. Het bovenste van zyn lyf is bedekt met kleine bruine schubbetjes. De kop heeft byna geene gedaante, en kan haast van 't lighaam niet onderscheiden worden dan door de oogen, die in 't midden van de schubben staan. De mond is scheef en zonder tanden. Het gansche gedeelte van den buik is wit. Deze visch is, gebakken zynde, heerlyk van smaak, schoon men denzelven, gemeenlyk, met de hand in 't slyk vangt. Ga naar margenoot+De RochGa naar voetnoot(d) is een platte, breede, en kraakbeenige visch, daar men verscheidene soorten van vindt. De eerste isGa naar voetnoot(e) een vervaarlyke Zee- | |
[pagina 242]
| |
Roch die langer is dan twaalf voeten. Deze visch kan merklyk hoog boven het water springen, en laat zich dan weder plotsling neder vallen, wanneer hy een verschriklyk gedruis maakt. Men wil zelfs, dat hy wel eens vegt met den Zwaardvisch. De tweedeGa naar voetnoot(f) is een kleine gekrulde Roch, die een' spitsen bek, en een aschgraeuw vel heeft, en op den rug met steekels gewapend is. Deszelfs vleesch is redelyk hard, en smaakt eenigzins naar Sauvageon. De derde isGa naar voetnoot(g) een klein gemeen Rochje, hebbende een glad vel, en twee soorten van vinnen, met een steekel op ieder oog. Deze Roch is zeer goed om te eeten. De vierdeGa naar voetnoot(h) is eene soort, waarvan het hoofd met dat der anderen verschilt, en 't lyf met plekken, als starretjes, vercierd is. Zy hebben steekels, welken by het hoofd beginnen, en by de eerste vin van den staart eindigen. Deze soort vindt men zomtyds op de kust, om dat deszelfs verblyf in zee is. Hun vleesch is zeer lekker en zeer malsch. Men moet weeten, dat alle de soorten van Roch een' streep voor de oogen, en digt by dezelven groote gaten hebben, die oopen gaan, als de mond gaapt, en zich | |
[pagina 243]
| |
sluiten als die toegaat. Derzelver kieuwen zyn van onder bloot. Zy verschillen allen met elkander ten opzichte der steekels; want zommigen hebben 'er onder en boven, eenigen maar alleen van onderen, en anderen onder den bek. Men zegt, dat deze visch zo vruchtbaar is, dat de overvloed, die men 'er van heeft, dikwyls gelyk gesteld mag worden met deszelfs goede eigenschappen. Ga naar margenoot+De Zonne-VischGa naar voetnoot(i) is een byzondere visch om dat hy boven op den rug, digt by den kop, de figuur van een duidelyk getekende heldere en vergulden Zonne heeft. Hy is omtrent twee voeten lang, en gelykt niet kwaalyk naar een Baars. Men vangt denzelven op de kusten, om dat het een Zeevisch is. Zyn vleesch is zeer goed. Ga naar margenoot+De BarbeelGa naar voetnoot(k) of Kwikwie is een Rivier-visch, die het lighaam en hoofd by uitstek groot heeft, en wiens vleesch zeer lekker is. Deze visch is, door deszelfs dikke schubben, welken men 'er niet af kan krygen, zonder dat hy gaar gekookt is, met eene soort van harnas bedekt. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van 't Zee-Oud-wyfjeGa naar voetnoot(l) aan een' Zee visch, die van honderd tot drie honderd pond weegt, en denzelfden smaak heeft als de Labberdaan, daar hy ook | |
[pagina 244]
| |
zeer naar gelykt, zo in gedaante, als in vel, en vleesch, welk wit, vet, malsch, en vast is, en by schubben opgeligt wordt. Zyn gansche lighaam is bedekt met middelmaatige graeuwe schubben. Men zegt, dat deze visch gulzig is, en zich gemaklyk met den hengel laat vangen. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van PraprarieGa naar voetnoot(m) aan een' visch, die bedekt is met aschgraeuwe schubben, en een' groenen ruggegraad heeft. Deszelfs kop is plat, en 't vleesch lekker. Zyn verblyf is in de Kreeken. Ga naar margenoot+De visch, dien menGa naar voetnoot(n) Appas, of Lokaas, noemt, is klein, zonder schubben, en olyf kleurig. Hy is goed aan den hengel om anderen mede te vangen, en draagt daarom dien naam. Om hem zelven te vangen wroet men, als de Zee laag is, in 't slyk. Ga naar margenoot+De AquadorGa naar voetnoot(o) is de vliegende visch, die de gedaante heeft van een kleine Elft, of zeer groote Sprot. Daar zyn'er van acht en tien duimen lang, en anderhalven duim breed. Eenigen geeven dezen visch den naam van Zee-Zwaluw; doch die van Aquador, of Harengus volans, kwam my gevoeglyker voor dan die van Hirundo marina gelyk de Natuurkundigen hem noemen, om dezen laatsten naam bepaalder te gebruiken, en 'er slegts eene soort van vogel mede te betekenen. | |
[pagina 245]
| |
Deze visch, hoewel rond, is echter een weinig vierkant. Hy is onder aan den buik wit; doch de rug is tusschen rood en zwart. De vinnen zyner kieuwen, waarvan dit dier zich bedient om te vliegen, zyn zo lang, dat zy byna aan den staart raaken, en doorzaeid met kleine starretjes of plekjes, van verscheidene kleuren, gelyk de vleugels der kapellen. Daarenboven heeft hy 'er nog twee dergelyken aan den rug. Deszelfs staart is gemaakt gelyk die der Zwaluwen. Het binnenste van den mond is rood en glimmende. Met behulp der vleugelen, of vinnen, kan hy zich een musket schoot hoog boven het water verheffen, om niet tot een prooi voor grootere visschen te verstrekken. Ik heb, op myne reis naar Suriname, tweemaal van dezen visch gegeeten, en hem zeer lekker gevonden. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van KnorhaanGa naar voetnoot(p) aan een' visch, die altyd in 't water knort gelyk een varken. Hy is zo gemeen, dat men hen den Negeren geeft, welken hem voor eene der lekkerste spysen houden. Ga naar margenoot+Men ziet zomtyds langs de kust een visch, PylstaartGa naar voetnoot(q) genoemd, die vyf of zes duimen lang is, Deszelfs kleur is wat donker en gemengd met blaeuwe plekken. Volgens de beschryving, die 'er Kolbe van geeft, is het omtrent dezelfde visch, | |
[pagina 246]
| |
dien men aan de Kaap de Goede Hoop ziet. Ga naar margenoot+De SprotGa naar voetnoot(r) is een Zee-Vischje, welk dikwyls op de kust gevangen wordt, en volstrekt hetzelfde is als 't welk op de kusten van de Middellandsche Zee gevischt wordt. Het is omtrent acht duimen lang en één breed, en voor 't overige, om deszelfs zilverkleur, uitsteekend fraei. Ga naar margenoot+Ik geef hier de beschryving van de Remora, of Zeelamprei, dien wonderbaaren visch, naar de gedachten van veele schryvers, om dat ik gelegenheid heb gehad, twee derzelven te vangen (welken zeer vast zaten op een Zeehond, dien de Matroosen, op myne reise naar Suriname, aan den hengel vingen) en die ik vervolgens in geest van wyn zette: De soort, waarvan ik spreek, is eigenlyk de Echeneis der Ouden. Haar vel is niet schubbig, en haar kleur eer geel of groenachtig, dan aschgraeuw. Haare lengte is van eenen voet, en haare dikte van omtrent derdehalven vinger: naar den staart is zy dun, en plat van kop. De mond is schier altyd open, om dat het bovenste kaakebeen langer is dan het onderste. De oogen zyn klein, derzelver boog geel, en de tanden fyn. De buik van de Remora is zeer slymig, en zo hobbelig als eene vyl, 't welk haar te pas komt om zich, wanneer zy vervolgd wordt, aan de groote visschen zo vast te hechten, dat ik veel moeite gehad hebbe, | |
[pagina 247]
| |
om de twee gemelden van den Zeehond, met welken zy gevangen waren, los te maaken. Deze hobbelachtige deelen maaken eene schuinsche rye van scherpe en getande plaatjes, die in 't midden vast gemaakt zyn door een draad in de lengte, vertoonende het een met het ander eene oppervlakte, die waterpas is, en onmiddelyk haaren aanvang neemt van 't kussen des benedensten kakebeens, en zich uitstrekt tot aan 't begin van den buik, beslaande eene ruimte van drie kleine duimen; zie daar, waar in de kracht van dit dier gelegen is. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van Padde vischGa naar voetnoot(s) aan een' visch, die van 't geslacht der Schollen is. Deszelfs kop is zeer groot, het vel met bruine plekken getekend, en het vleesch vergiftig. Ga naar margenoot+In de Rivieren en Kreeken van de Kolonie vindt men KreeftenGa naar voetnoot(t) in overvloed; dezelven verschillen met de Europeaanschen alleenlyk in de scheeren, welken langer, scherper, en over de gansche lengte effener zyn, doch daarom niet minder vasthouden en snyden. Ook zyn zy eens, of laat ik liever zeggen, tweemaal grooter dan de onzen; hunne pooten zyn insgelyks langer, maar smaller. Zy zyn zeer lekker, en zo voedzaam, dat iemand aan drie of vier genoeg heeft om 's avonds zyn maaltyd mede te doen. | |
[pagina 248]
| |
Ga naar margenoot+Niemand zal ontkennen, dat de Krabben in gansch Amerika het waare manna zyn, naardien de Inboorlingen van 't land of de Karaïben schier van niets anders leeven, de Negers 'er zich gaarne mede voeden, en de Creoolen en Europeaanen dezelven smaakelyker toemaaken, dan de twee eerste volken, die zich vergenoegen met ze eenvoudig in water gekookt te eeten, terwyl zy by ons op zo veele verscheidene wyzen gereed gemaakt worden, dat het niet wel mogelyk is, 'er ooit een tegenzin in te krygen. De Krabben zyn, in 't algemeen, bedekt met eene harde, sterk uitgezette korst, die dikwyls zwartachtig of loodkleurig en belaaden is met uitstekken of harde knobbels. Derzelver mond is voorzien met kleine tandtjes, lellen, vliesjes. enz. De oogen zyn zwart, en staan wat van elkanderen af. Men vindt ze altyd by hoopen. Zy gaan nu voorwaarts, dan achterwaarts, dan wederom scheef, of op zyde. Men onderscheidt 'er verscheidene soorten van. De eerste is een land Krabbe,Ga naar voetnoot(u) welke, ten naasten by, gemaakt is als die men in de zeeën van Europa vangt, doch kleiner, zynde, op zyn hoogst, twee duimen groot. Deszelfs schulp is hard, schoon dun; de kleur rood, maar het midden van den rug is rood bruin, welke kleur allengskens opheldert tot onder den buik, die helder rood | |
[pagina 249]
| |
is. De oogen zyn zwart, zo hard als hoorn, en gaan in en uit hunne kringen, gelyk die der Kreeften. Hy heeft aan ieder zyde vier pooten, bestaande ieder uit vier leden, waarvan het laatste plat is, en puntig eindigt. Hier mede gaat en schraapt hy de aarde; doch buiten deze acht pooten heeft hy ook nog twee scheeren, die veel dikker zyn dan de pooten, en waarvan het einde, gemaakt als dat der Zeekrabben, geweldig nypt, en zelfs de wortelen, bladen, en vruchten waarmede hy zich voedt, afscheert. De tweede soort is de Paarsche KrabbeGa naar voetnoot(x) die in 't riet, en in andere van de zee afgelegene plaatsen gevonden wordt, uitgenomen in den tyd, wanneer zy zich derwaarts gaan baaden, 't welk in 't begin der regens, dat is, in de maand van July, geschiedt. De derde is de witte KrabbeGa naar voetnoot(y) welke men in de moerassige plaatsen, en naar den zeekant vindt. Deze soort is grooter dan de voorgaande. Daar zyn 'er die over de geheele dikte, by de zes duimen breed zyn. Dezen hebben aan ieder zyde vyf pooten, en twee scheeren, waarvan de nypers, die zeer groot in den omtrek zyn, gemaakt zyn op de wyze van nyptangen. De vierde soortGa naar voetnoot(z), welke men Cirikes | |
[pagina 250]
| |
noemt, wordt gevonden in de Rivieren, en op de klippen langs den zeekant. Dezen zyn platter dan de anderen, en hebben ook dikker en harder schaalen. De scheeren, schoon kleiner, nypen niet minder; de visch op zich zelven is lang zo vet en vleezig niet. Het aanmerkelykste van deze dieren is, dat zy de eigenschap bezitten, van zich jaarlyks van hunne schaalen, of bedekzelen, te ontdoen, door zich in de Zee te baaden, alwaar zy ook eieren leggen, na dat zy hunnen ouden rok of schaal hebben afgelegd; doch eer zy zulks doen, graaven zy eerst een gat in den grond, waar in zy bladen tot hun voedzel brengen, en, zo ras zy zich van hunne schaalen ontdaan hebben, begeeven zy zich daar in, en blyven 'er, tot dat de nieuwen, welken in de plaatse komen, zo hard geworden zyn als die zy afgelegd hebben. De rust en 't voedzel, welk zy intusschen gebruiken, maakt hen zeer vet, en indien men ze dan vangt, zo vindt men ze bedekt met een rood malsch en dun velletje, gelyk dun schaapsleer. Men zegt, dat zy in dezen staat veel beter smaaken, dan op eenigen anderen tyd. Hunne eieren gelyken naar die der Kreeften. De Krabben zyn rood, als zy gekookt zyn, en van een' zeer goeden smaak. Ga naar margenoot+De beste wyze, om de Krabben toe te maaken, is, dezelven eerst in water met zout te kooken, vervolgens te openen, | |
[pagina 251]
| |
al het vleesch, de eieren, en 't vet 'er uit te haalen, en ze dan, in hun eigen nat, met wat boter, gestooten beschuit, peper en veel citroen sap te stooven, en, als 't een en ander wel toebereid is, dezelven op te disschen. Ik kan verzekeren, dat het eene heerlyke spyse is. Men laat ze ook wel maar alleen in water kooken, om ze met eene Saus van piment te eeten, daar de Creoolen, de Inboorlingen van 't land, en de Negers groote lief hebbers van zyn, schoon ik 'er op die wyze geen' smaak in vinde. Men zegt, dat de Krabben, schoon lekker, zwaar om te verteeren zyn, en veele koude en droefgeestige vochten veroorzaaken; mogelyk hangt zulks af van de manier om ze toe te maaken; want ik heb nooit ondervonden, dat zy my kwaad gedaan hebben, zo dikwils als ik ze op de gemelde wyze gegeeten hebbe, terwyl ik wel gelooven wil, dat zy zo gezond niet zyn, als zy maar alleen in water gekookt, en met piment gegeeten worden, waar door zy een hard en bezwaarlyk voedzel kunnen worden. De gemaklykste wyze om de Krabben te vangen is, den nacht daar toe te neemen, om dat zy dan uit hunne gaten komen, om voedzel te zoeken. Ten dien einde voorziet men zich van brandende toortsen, door wier behulp men dezelven ontdekt; niets is gemaklyker, dan ze by den rug te vatten om geen kwaad van hunne schee- | |
[pagina 252]
| |
ren te vreezen, en ze vervolgens in een zak, of in eene wel toegedekte mande te doen. Ga naar margenoot+De OesterGa naar voetnoot(a) bestaat uit alle de deelen, welken andere schulpdieren bezitten. Hy is beslooten in een' schulp, die door zyn gewigt onbeweeglyk is, maar zich opent om den visch de ademhaaling gemaklyk te maaken, het water te doen inzuigen, en het noodige voedzel te verschaffen, welk men zegt te bestaan in 't sap van kleine diertjes, planten, en zekere deelen van eene modderige aarde. Niets heeft my meer verwonderd, dan de visschen, die ik 'er in Suriname van gezien heb; want dezelve verschilt zeer veel met die van alle andere landen, ten minste zo veel ik 'er van weet. Ieder een weet, dat men de Oesters, gemeenlyk vangt met dezelven van de klippen los te maaken; doch daar vangt men ze op de Mangels.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 253]
| |
Zy zyn zeer klein, en hunne schulp is gedeeltelyk voorzien met punten, en gedeeltelyk zandig; doch zy zyn zeer teder, malsch, en lekker van smaak. Daar zyn 'er echter, die nog smaakelyker zyn dan de voorgaande soort, en zich, gemeenlyk op-steene sluisen vast zetten, daar men ze niet dan met zeer veel moeite af kan krygen. Daar is nog eene derde soort, welke de Inboorlingen van 't land langs ver afgelegene Rivieren visschen, en die tegen de klippen aan wassen, daar zy zo vast aan gehegt zyn, dat zy hakmessen moeten gebruiken om ze los te maaken; dezen zyn veel grooter; ik ken 'er den smaak niet van, om dat ik 'er nooit van gegeeten heb. Als de Oesters goed en versch zyn, verwekken zy eetlust, en schoon zy, in de maag verteeren zonder 'er veel chyl te veroorzaaken, zyn zy echter zeer gezond voor menschen van eene goede gesteldheid. Ook zyn zy goed voor die aan scheurbuik onderhevig zyn, terwyl zy ons tevens tot het voldoen onzer dierlyke driften prikkelen. Ga naar margenoot+De Zee-MosselGa naar voetnoot(b) is een klein vischje, welk langwerpig en min of meer dik is. Het is zo bekend, dat ik my niet zal ophouden met 'er eene beschryving van te geeven, maar my bepaalen, met te zeg- | |
[pagina 254]
| |
gen dat die van Suriname zeer klein zyn, en door de Inboorlingen van 't land gevischt worden, 't welk evenwel niet dikwyls geschiedt; want ik heb het maar tweemaal gezien, in al dien tyd, dat ik 'er geweest ben. |
|