Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname
(1770)–Philip Fermin– AuteursrechtvrijBehelzende al het merkwaardige van dezelve, met betrekkinge tot de historie, aardryks- en natuurkunde
[pagina 76]
| |
Negentiende hoofdstuk.
| |
[pagina 77]
| |
de weilanden schraaler zyn, en zy dus zo veel voedzel niet krygen, als zy daar toe noodig zouden hebben; waaruit men besluiten kan, dat de melk duur is, en 'er weinig boter in de Kolonie gekarnd wordt. Ga naar margenoot+De Kalveren zyn 'er vry schaars, wordende dezelven vroeg gesneeden, om 'er meer geld van te maaken, en ze den vleeschhouweren als Ossen te verkoopen. Ga naar margenoot+Daar zyn ook Buffels,Ga naar voetnoot(c) die niet grooter zyn dan kalveren van één jaar. Derzelver huid is gespikkeld met zwarte bruine plekken. Hunne dyen en beenen zyn zeer kort; het hoofd en de borst zeer breed, en het agterste gedeelte van het lighaam smal. De Staart, die niet zeer lang is, is kaal, uitgezonderd aan het einde, daar een boschje lang hair aan zit. Het vleesch van deze dieren is oneindig beter, dan het kalfsvleesch. Daar zyn 'er die tot zes honderd pond weegen. Het aanmerklykste van dit dier is, dat hetzelve, wanneer het door groote honden vervolgd wordt, geene andere toevlugt heeft, dan zyn' kop in eenig gat te steeken of zich in eene Rivier of Kreek te werpen, waar door het ras gevangen is. Ga naar margenoot+In eenige Plantagiën brengt men ook veele tamme BokkenGa naar voetnoot(d) op; maar zy zyn zo groot niet als de onzen. Wilde bokken ken ik 'er niet. | |
[pagina 78]
| |
Ga naar margenoot+Het ontbreekt in 't land aan geen tamme SchaapenGa naar voetnoot(e); doch dezelven zyn zo groot, en zo vet niet als de onzen; schoon het vleesch zeer goed is. Hoewel 'er overal, daar men Schaapen ziet, ook noodzaakelyk Rammen moeten zyn, zal ik ze echter niet beschryven, om dat zy in 't manlyke zo min van de onzen verschillen als de Schaapen in 't vrouwlyke. Ga naar margenoot+De GeitenGa naar voetnoot(f), die in 't land Cabrits genoemd worden, zyn 'er in grooten overvloed, om dat zy zeer goed zyn om te eeten. Dezelven zyn byna zo groot als de onzen; haare hoornen zyn rond, regt, en van boven tot beneden gekruld en uitgehold. Ga naar margenoot+Daar zyn verscheidene soorten van Varkens in Suriname. De eerste soort is die der tammenGa naar voetnoot(g), die in de Plantagiën opgebragt worden, om 'er handel mede te dryven, en ze den vleeschhouweren te verkoopen. Deze soort is klein; doch heeft goed vleesch, om dat zy met teieens of ignaamen, gevoed worden, waar door het vleesch vaster wordt en minder reuk heeft, dan dat van onze Varkens, die zich byna niet dan met vuiligheden voeden. In kleur verschillen zy niet met de onzen. De tweede soort is die der Marons, of zwarte varkensGa naar voetnoot(h) welken men wederom in | |
[pagina 79]
| |
twee soorten kan verdeelen, waarvan de eerste soort zeer kort is, hebbende een' dikken kop, en de achterste pooten korter dan de voorsten; 't welk maakt, dat deze dieren ligt om ver tuimelen onder het loopen. Zy zyn gewapend met groote slagtanden, welken hem gevaarlyk maaken voor de jaagers. Dezen zyn geheel zwart. De tweede soort van de Marons-Varkens verschilt zeer weinig van de tamme-Varkens, en het vleesch van beiden is niet alleen zeer blank, maar ook uitsteekend lekker van smaak. De derde soort van VarkensGa naar voetnoot(i) komt het allernaast by die der wilde zwynen. Dezen worden in 't land voor wilde Varkens gehouden; ook draagen zy den naam van Pingo, of Pinko. Zy hebben den navel op den rug, by de lendenen. Deze navel bestaat in een zakje of luchtgaatje, van omtrent een of twee duimen diep, tusschen de huit en de spieren, dienende tot een buis voor een vetachtig vogt, welk een zeer onaangenaamen reuk heeft. Het aanmerkelykste van deze soorte van wilde Varkens, is, dat zy zich gemeenlyk by elkanderen houden, en altyd by hoopen, zomtyds wel van drie honderd sterk, in de bosschen loopen, en dat zy, als zy iemand ontmoeten, hunne tanden zo knerssen, dat 'er de onverzaagdste mensch een schrik van op 't lyf krygt, waarna zy zich terstond | |
[pagina 80]
| |
op denzelven werpen; dit maakt dat zy zeer te duchten zyn. Om zulk een gevaar te ontgaan, zyn maar twee middelen; het eerste is dat men op een' boom klimme, doch het zekerste middel is, dat men hen onbeschroomd af wagte, en zyn water looze, om dat zy zeer bevreesd zyn voor deszelfs reuk. Indien het gebeurt, dat men een van den hoop doodt, zo sluiten zy zich terstond weder in een, om de plaats van het afgemaakte Varken niet open te laaten. Deze soort heeft hetzelfde vleesch als de tamme Varkens; doch het is beter van smaak. De Negers zyn vry behendig in dezelven te dooden, en zelfs in zich meester te maaken van hunne jongen, die men opbrengt als wilde zwynen. De vierde soort van Varkens, is die der water-VarkensGa naar voetnoot(k). Dezen zyn halfslagtige dieren, welken meer in 't water, dan op het land leeven, werwaarts zy zich, van tyd tot tyd, begeeven, om het tederste gras af te knabbelen. Derzelver hair is zeer kort, gemengd met zwart en wit, op de wyze van streepen, die zich in de lengte, van het hoofd tot den staart uitstrekken. Hunne pooten hebben maar drie klaeuwen, en gelyken volmaakt wel naar die der Endvogels. Zy knorren niet, maar fluiten als Isaaren. Hun vleesch is zeer goed. | |
[pagina 81]
| |
De Cabiai'sGa naar voetnoot(l), dus genoemd om dat zy ook halfslagtige dieren zyn, maaken de vyfde soort uit. Dezen zyn omtrent zo groot als Varkens van twee jaaren. Hun hoofd is by de acht duimen lang; de snuit is dik en stomp, en het benedenste kaakebeen korter dan het bovenste. De oogen zyn groot en zwart, de ooren klein en spits. Zy hebben kneevels, gelyk de katten, en schier geenen staart. Het geheele lighaam is bedekt met zwartachtig, ruig en zeer kort hair. Derzelver smaak is heerlyk. Ga naar margenoot+Schoon het Steekel-VarkenGa naar voetnoot(m) zeer klein is, zal ik het echter hier plaatzen, aangezien het van 't geslacht der Varkens is. Die men in de bosschen van Suriname vindt, hebben eenen snuit gelyk de Varkens; kleine ooren, die byna onder de steekels verborgen zyn, en groote glinsterende oogen. Derzelver gansche lengte bedraagt omtrent derdehalven voet, dat is te zeggen, van het einde van den snuit tot aan het einde van den staart. De beenen zyn kort, en gelyken veel naar die der aapen. Hun geheele lighaam, de beenen uitgezondert, is bedekt met steekels van derdehalven duim lang, welker eene helft, gerekend van haaren aanvang af, geel, en de andere zwart, of donker bruin is; de punten dezer steekels zyn wit en zeer scherp; | |
[pagina 82]
| |
die het hoofd bedekken zyn zo lang niet, als de overigen. Derzelver neusgaten zyn omringd met lange hairen, die een' baard vertoonen, gelyk die der katten; de staart is maar tot op de helft met steekels bedekt, zynde de andere helft bekleed met hair, welk naar Varkens hair gelykt. Dit dier weet de pylen, daar het mede gewapend is, zo schielyk te beweegen, dat het schynt als of de huid beweeglyk was. Zy zyn niet kwaad, en byten niemand; doch zo ras men ze tergt, worden zy boos, en richten hunne steekels op, om zich tegen allen overlast te beveiligen. Ga naar margenoot+De OtterGa naar voetnoot(n) is een halfslachtig en land dier, ten naasten by zo groot als een Vos. In 't land wordt hy Tovous genoemd. Dit dier, welk men met regt, een verslindend dier kan noemen, is echter begeeriger naar visch dan naar vleesch; ook houdt het zich meest op langs de oevers van de Zee, of Rivieren om op de visschen te jaagen. Deszelfs huit is grysachtig, en met witte plekken voorzien. De lengte des lighaams van 't hoofd tot den staart gerekend, kan naeuwlyks twee voeten haalen; de oogen zyn zeer klein; de ooren kort en rond, en laager geplaatst dan de oogen. Het heeft zeer korte beenen; en vyf vingers zyn aan ieder voet, die met gekloofde nagels voorzien zyn; de vingers zyn aan een verknocht | |
[pagina 83]
| |
door een sterk vliesch, gelyk dat der Endvogels. Naardien dit dier byna altyd zyn verblyf in 't water houdt, zo heeft men nooit gehoord, dat het iemand aangedaan heeft. Ga naar margenoot+De PaardenGa naar voetnoot(o), die in 't land gebooren worden, zyn zelden grooter dan Ezels; schoon ze rond en ingedrongen zyn, zyn zy nogthans zeer evenredig. Hunne buitengemeene leevendigheid, en onvermoeidheid in allerlei werk, doet ze aanpryzen. Men gebruikt dezelven in Zuiker-Molens; doch zy zyn zeer duur; want men betaalt voor het stuk van twee tot drie honderd en vyftig Hollandsche guldens. Men neemt veel moeite om de soort te vermenigvuldigen, dewyl het ook een tak van Koophandel voor de Planters uitmaakt. Ga naar margenoot+De EzelsGa naar voetnoot(p) en Muil-ezelsGa naar voetnoot(q) zyn vry zeldzaam, in de Kolonie; en het klein getal, welk men 'er van deze dieren ziet, komen nog van de Engelschen, die ze in de Zuiker-Molens gebruiken. Ga naar margenoot+De TygersGa naar voetnoot(r) zyn in gansch Amerika, zo verspreid, dat men zich niet moet verwonderen, indien men 'er in Suriname ook vindt. Deze dieren zyn bloeddorstig, wreed, | |
[pagina 84]
| |
wild, woest, ongemakkelyk om te temmen; men moet ze niet vertrouwen, om dat zy altyd genegen zyn tot kwaad doen; zy gelyken veel naar katten, maar zyn veel grooter en sterker. De Tyger is misschien het eenigste dier, wiens aart men niet verzagten kan; men kan hetzelve noch door dwang, noch door geweld, veel min door zagtzinnigheid temmen; want het vergramt zich zo wel over eene goede als kwaade behandeling; niets, in een woord, is in staat om dezen yzeren aart te buigen. De honger, die de allerwreedste dieren, op het gezicht van voedzel, tam maakt, maakt dit dier nog doller en woedender; het verscheurt zo wel de voedende als slaande hand; het brult op het gezicht van al wat leeven heeft; ieder voorwerp is een andere prooi, welke het, met zyn roofzuchtig gelaat, reeds by voorraad verslindt, en met afgryslyke gillingen, verzeld van knerssingen op de tanden, bedreigt, eer dezelve nog onder zyn bereik is, stellende dikwyls alles in het werk, om 'er op aan te vallen, ondanks de ketenen en banden, waar door deszelfs woede wel verhinderd, doch niet beteugeld wordt. Dit is de aart van deze dieren, waar van het vel zo hoog by de Europeaanen geacht wordt, zonder op derzelver vleesch verlekkerd te zyn, welkde Indiaanen echter eeten, en niet kwaad vinden. De zogenaamde Tygers, welken men in Suriname ziet, zyn niet grooter dan wind- | |
[pagina 85]
| |
honden, waarvan zy volkomen de gedaante hebben. Men vindt 'er nogthans, die drie voeten lang zyn, gerekend van het einde van den muil, tot daar de staart begint. Zy hebben eenen kop gelyk de Katten, eenen wyden muil, kneevels, sterke, lange en scherpe tanden, geele en schitterende oogen, en breede voeten, die in vyf vingeren verdeelt, en met lange en scherpe nagels gewapend zyn, welken zy verbergen als het hun goeddunkt. Ook hebben zy, gelyk de Katten, redelyk lange en met hair bedekte staarten. Men vindt 'er die geel zyn met zwarte plekken, en dezen zyn van de grootste soorte; die van de kleine soorten hebben zwarte en witte plekken. Daar is nog eene derde soort, zynde eigenlyk de Tyger-Kat,Ga naar voetnoot(s) die ook zwart en wit geplekt is, en zich zomtyds tam laat maaken, als ze acht dagen oud zynde gevangen wordt. Alle deze drie soorten, hoe fraei dezelven ook zyn, zyn menigmaal de geessel der Plantagiën; vooral de twee eerste soorten, om dat zy paarden en ossen aantasten, en als zy die van kant gemaakt hebben, sleepen zy ze, hoe groot ze ook zyn mogen, naar de bosschen, alwaar zy het ingewand 'er uithaalen, en de lighaamen, op hun gemak, verslinden. Indien zy kunnen komen tot de voorplaatsen, dan doen zy hetzelfde, zo dat dit gedierte op allerleie wyze te vreesen | |
[pagina 86]
| |
is. Maar naardien de Negers voortreffelyke Jaagers zyn, zo passen zy 'er, zo ras als zy derzelver voetstappen bespeuren, zodanig op, dat 'er hun weinigen ontsnappen; en dit brengt hun eigenbelang mede, om dat de Negers van de Plantagiën in 't byzonder voor zich zelven eenig gevogelte hebben, welk hunne Meesters niet aangaat. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van Mieren-eeterGa naar voetnoot(t) aan een dier, welk eenigzints de gedaante van een' vos heeft. In Suriname vindt men 'er drie soorten van. De eerste soort dezer dierenGa naar voetnoot(u) heeft ten minste de lengte van zeven voeten, gerekend van het einde van den snuit tot aan het uiterste van den staart. De achterste pooten zyn een' voet lang, en de voorste iets korter; het heeft vier vingers aan de voorste, en vyf aan de achterste pooten, welken allen met sterke nagels gewapend zyn; deszelfs snuit is zeer lang, doch de opening van den mond is zekerlyk niet evenredig met de grootte van het dier, zynde die zeer klein; maar de ooren zyn, in tegendeel, wederom zeer lang. De oogen zyn groot; de staart gelykende naar eenen paarden-staart, is geheel met lang zwart hair voorzien; voorts plat, en zeven duimen lang. Het lighaam is bedekt met lang zwart hair, welk vermengd is met wit; | |
[pagina 87]
| |
en deszelfs tong is omtrent achttien duimen lang, van alle de drie soorten is deze de grootste Mieren-eeter. Men ziet hem zelden, om dat hy de afgelegenste bosschen bewoont. Ik heb nogthans het vel en de tong van eenen gehad, welken my van een' Kustbewaarder geschonken werden; doch ik heb ze niet kunnen bewaaren, om datze niet wel bereid waren. Dezelve verzekerde my, dat hy het dier zelf gedood hadt, in de bosschen langs den Zeekant. De tweede soort is de helft kleiner, doch komt, in alle haare deelen, met de eerste overeen. De kleur is ros-bruin. Het lighaam is bedekt met zagt hair, en de staart byna kaal. De derde soort is nog kleiner, hebbende, op 't meest de lengte van achttien duimen, gerekend van het einde van den snuit tot aan 't uiterste van den staart. Het gantsche lighaam is bedekt met geelachtig hair, welk gemengd is met grys, en zo zagt in 't aanraaken als zyde. De snuit, en ooren zyn zeer kort, en de oogen klein. Deze drie soorten van dieren leeven alleen van mieren. Als een derzelven een mieren-nest ontdekt, dan maakt het met de nagels eene opening, om in het midden van het nest te komen; waarna het 'er de tong insteekt, welke daar geheel inboort; en dewyl de tong natuurlyk vettig is, zo blyven 'er de mieren, die allen in wanorde zyn, aan hangen, waarop de Mieren-eeter zyne tong te rug haalt, en deze diertjes in- | |
[pagina 88]
| |
slokt, dit herhaalt hy zo lang als 'er mieren op die plaats zyn; en heeft hy dan nog honger, dan begeeft hy zich naar eene andere plaats, om hetzelfde te doen. Dit voedzel, welk zeer ligt schynt, is nogthans voldoende om deze dieren te voeden, die nooit dan by nacht, te voorschyn komen, en by dag zich in hunne holen verschuilen. De Mieren-eeters gaan zeer langzaam. De wyfjes, gelyk men my verzekerd heeft, werpen zo veel jongen als zy tepels hebben, waarom men dezelven voor zoggen zoude kunnen aanzien. Ga naar margenoot+Ik zou wel haast gelooven, dat 'er byna in alle de deelen van de oude en nieuwe waereld HartenGa naar voetnoot(v) gevonden worden, doch verschillende in groote, maakzel der hoornen en soorten. In Suriname vindt men twee soorten, die van de Europeaansche verschillen, en eene tamelyke menigte uitmaaken. Tot de eerste soort behoort de Bosch-HindeGa naar voetnoot(w), welke oorspronglyk is uit het land, ten minste, zedert veele eeuwen, en zonder onderscheid het zy mannetje of wyfje, dus genoemd wordt, schoon het mannetje hoornen heeft, en het wyfje niet. Dit dier is zeer levendig, en vlug in 't loopen, bedekt met rosachtig kort, en dik hair. Deszelfs hoofd is klein en mager; de ooren zyn dun, de hals lang en gebogen, | |
[pagina 89]
| |
en het gezicht doordringend. Het vleesch, schoon niet zeer vet, is lekker van smaak. De hoornen zyn niet groot; het is zelfs iets zeldzaams als ze twee of drie takken hebben. Tot de tweede soorte behoort de GeitGa naar voetnoot(x), die kleiner is dan de Hinde. Dit dier heeft kleine ooren, en den staart kort en stomp. Het hair is ros uit den geelen, doorzaeid met witte plekken, gelyk dat der Tygers. Zy houden zich, gemeenlyk, in moerassen op, waar door de jagt op dezelven voor de Blanken bezwaarlyk valt; doch de Neger-jaagers verschuilen zich, en wagten ze af in de voetpaden, daar zy derzelver voetstappen vernomen hebben: Deze paden loopen, gemeenlyk, uit op eenige kreeken, of beeken, of wel op zekere natuurlyke savaanen, werwaarts zy zich begeeven om te graazen. Zo ras de dieren by deze plaatsen naderen, die den meesten tyd, open liggen, dan blyven zy stil staan, luisteren scherp toe, kyken naar alle kanten, en snellen, op het minste gerucht, welk zy hooren, weder naar de bosschen. In deze gelegenheden oeffenen de Negers en Indiaanen veel gedulds, om het oogenblik af te wagten dat zy 'er op los kunnen branden, 't welk een Blanke niet zo lang zou kunnen uithouden, zo om de hitte van de luchtstreek, als andere ongemakken, die hy niet zou kunnen verduuren. | |
[pagina 90]
| |
Het vleesch van deze soorte is oneindig beter dan dat van de voorgaande. De Indiaanen, of Inboorlingen van 't land, zyn ook zeer handig om zich meester te maaken van de kleine Geitjes, die nog zuigen. Om dit te doen loeren zy het oogenblik af, dat de moer gaat graazen, wanneer zy dezelven wegneemen, en dikwils opbrengen, tot dat de hoornen te voorschyn komen, waarna zy ze slagten om te eeten. Ga naar margenoot+De Vos,Ga naar voetnoot(y) zegt de Heer Buffon, is beroemd om zyne loosheid, en verdient, te regt, den naam van het slimste der dieren te zyn. Het geene de wolf slegts door geweld doet, doet de Vos met behendigheid, en slaagt gelukkiger. Zonder zich op te houden met honden of Herders te bevechten, of kudden aan te tasten, en lyken weg te sleepen, is hy meer verzekerd van den kost te vinden; hy gebruikt meer verstand dan geweld; zyne vindingen zyn in zyn natuur, en daar ontbreekt het hem zelden aan, gelyk bekend is. Zynde zo doorsleepen, als vernuftig, oplettend, en zelfs tot het uiterste geduldig, en voorzichtig weet hy zyn gedrag te veranderen, hebbende altyd middelen over, die hy, als het te pas komt, werkstellig maakt: Hy waakt van naby op zyne behoudenis, en schoon hy onvermoeid, en zelfs vlugger is dan de wolf, vertrouwt hy echter niet op de snelheid van zynen loop. Hy weet zich in veiligheid te stellen, en Schuilplaatsen te verzinnen, werwaarts hy zich, in dringenden nood, begeeft, en alwaar hy zyn verblyf houdt, en zyne jon- | |
[pagina 91]
| |
gen opbrengt; want hy zwerft niet om, maar heeft altyd eene vaste verblyfplaats. De Vossen, welken in Suriname gevonden worden, zyn aldaar onder den naam van Quassi bekend. Men ziet 'er verscheidene soorten van, die, ten opzichte der grootte, met de Europeaanschen verschillen. Hunne gedaante gelykt niet kwaalyk naar die van eenen hond, uitgezondert, den snuit, die langer is. Daar zyn 'er, die eenen kalkoen van twaalf of vyftien pond kunnen wegvoeren. Die van de tweede soorte gelyken volmaakt naar een' hond, zo om hunnen staart, die geheel met hair bedekt is, als om dat zy blaffen gelyk de honden. De Vossen van de derde soort hebben zeer korte beenen. De kleur der eersten is grysachtig; die van de tweede soorte geelachtig, en de laatste soort heeft, in den beginne eene bruine, doch in 't vervolg, omtrent eene zwarte kleur, en dan hebben zy eenen spierwitten halsband om den hals. Deze dieren houden zich gemeenlyk op, by de zoomen of ingangen der bosschen, alwaar zy luisteren naar het haanen gekraei, en het geschreeuw der vogelen, welken zy, van verre, beloeren; zy weeten hunnen tyd wel waar te neemen; verbergende hunne oogmerken, en gang, en sluipen stil in de voorhoven, daar zy zelden vergeefsche aanslagen doen om dezelven te verwoesten, en 'er alles om te brengen; | |
[pagina 92]
| |
dit gedaan hebbende, keeren zy allengskens te rug, neemende een gedeelte van hunne prooi met zich, die zy zorgvuldig verbergen; eenige oogenblikken daarna komen zy weder om wat anders te haalen, en hier mede houden zy aan tot dat zy zich meester zien van den ganschen buit, of dat de dageraad of eenige andere beweegingen in de nabuurige huizen, hen waarschuuwen de vlugt te neemen. De Negers, gezwooren vyanden dezer dieren, draagen zorg dezelven te vervolgen, Zo ras zy de minste vernieling in hunner voorpleinen gewaar worden, of 'er verneemen, die zulks zoeken te doen; en dan mist het hun zelden deze roofdieren te vangen of te dooden. Ga naar margenoot+Daar is nog een dier, welk vry wel naar den vos gelykt, en AgoutiGa naar voetnoot(z) genoemd wordt. Het is zo groot als een windhond, en zeer snel. Het hoofd gelykt wel wat naar dat van bunsing; de ooren zyn kort en rond, het lighaam is bedekt met rosachtig doch ruig hair, de staart is kort en zonder hair, 't welk my zou doen gelooven, dat het inderdaad een soort van bunsing is, om dat het een' spitsen snuit heeft. Het benedenste kaakebeen is korter dan het bovenste; de oogen zyn zwart; de voorste beenen korter dan de agtersten; aan de voorste pooten zyn vier vingers, en drie aan de agtersten, allen gewapend met scherpe nagels. | |
[pagina 93]
| |
Men beweert, dat dit dier een zeer scherp gehoor heeft, en buitengemeen vreesachtig is. Als het kwaad is, ryst het hair van zyn rug over einde, het slaat met de voorste pooten tegen den grond, knort gelyk een varken, en byt van zich af; echter kan het getemd worden. Deszelfs gewoone verblyfplaats is in verrotte holle boomen. Die zich in de Plantagiën onthouden voeden zich met vruchten, patatten en Kassave, en die van de bosschen met bladen en wortels. Het vleesch van de vetten en wel gevoeden is niet kwaad om te eeten, schoon het eenigzins hard is en een' wilden smaak heeft. De Indiaanen houden het voor eene heerlyke spyse. Ga naar margenoot+De naam, welken men den LuiaardenGa naar voetnoot(a) geeft, voegt deze dieren zo wel, dat men geene windhonden noodig heeft om dezelven in den loop te vangen. Men vindt 'er twee soorten van in 't land, naamelyk, den grooten en den kleinen Luiaard. De eerste soort is zo groot als een Vos, zynde het gansche lighaam over, bedekt met zeer dik hair, welk met gryze en witte kleuren geschakeerd is. De tweede soort is de helft kleiner, maar het hair is geheel grys. Het hoofd van dit dier zweemt eenigzins naar dat van een' aap. Zyn muil is vry groot en gewapend met tanden, de oogen staan treurig en verslagen, de voorste beenen | |
[pagina 94]
| |
zyn langer dan de agtersten; de pooten zeer plat, en gewapend met lange en scherpe nagels; het heeft byna geen staart. Deszelfs verblyf is op de boomen, daar het de bladen, knoppen en vruchten van eet. Dit dier heeft een' oneindigen tyd noodig, om op de boomen te klimmen; ieder beweeging, welke de Luiaard maaken moet, kost hem veel geschreeuw, en ieder oogenblik rust hy. Eens op een' boom geklommen zynde, klimt hy 'er niet weder af dan wanneer 'er geene bladen meer aan zyn; doch door den honger gedrukt wordende, begint hy eerst te denken om zich naar een' anderen te begeeven; hy gebruikt echter zo veel tyds om af te klimmen, en eenen anderen boom tot zyne verblyfplaats te zoeken, dat hy zeer mager wordt, eer hy nieuw voedzel bekomt. Hy heeft ten minste tee dagen noodig om op een hoogen boom te klimmen, en niet minder om 'er af te klimmen. Naeuwlyks gaat hy vyftig schreeden daags. De daeuw, die op de bladen ligt, verstrekt hem tot drank, Zyne stem is zo helder als van eene jonge kat. Men zegt, dat het vleesch van den Luiaard malsch, smaakelyk, en zeer goed is om te eeten. Men kan ze gemakkelyk dooden, om derzelver traagheid in 't gaan; zo dat men geene zeer ervaarene jaagers van nooden heeft, om 'er op te jaagen; doch het is zeker, dat men ze dooden moet, om ze eenen tak, dien ze tusschen hunne klaeuwen gevat hebben, te doen los laa- | |
[pagina 95]
| |
ten; insgelyks moet men hun den poot afhakken, indien zy, op den grond zynde, by ongeluk iemands vinger of hand gevat hebben, want zonder dat kan men die niet los krygen. Ga naar margenoot+De Schild-varkensGa naar voetnoot(b), of Tatou, zyn vry gemeen in 't land. Men vindt 'er twee soorten van, een groote en een kleine. Tot de eerste soort behoort de groote Tatou, hebbende eenen honds kopGa naar voetnoot(c) Tot de tweede de kleine Tatou.Ga naar voetnoot(d) De eerste soort is omtrent zo groot als een speenvarken van zes weeken. Deszelfs kop, die vry groot is, gelykt volmaakt wel naar die van een' windhond, de muil is wel gewapend met tanden; de oogen zyn klein maar de ooren groot; de staart is lang, en zonder hair; de beenen zyn kort en dik; aan ieder poot zitten vier lange en sterke klaeuwen. Het dier is bedekt met een beenachtig bekkeneel, op de wyze van twee schilden, een voor en een agter, zynde van boven bol, en van onder hol, tusschen welken verscheidene smalle banden zyn, die zamengevoegd zyn door een vliezig vel, welk hun de vryheid laat om zich te beweegen en op elkanderen te schuiven, waar door het dier het gemak heeft van zich in een te kunnen rollen als een Egel. Deze schilden, gelyk ook de staart, zyn bedekt met schubben. | |
[pagina 96]
| |
Het vel onder den buik is grys, zonder hair, en schynt zelfs vry teer te zyn. Zo ras het dier bang wordt, trekt het zyn hoofd tusschen de schilden in, en laat niets zien dan het end van zyn snuit, dan vouwt het de beenen onder den buik, en den staart daar boven op; en de schubben sluiten zich toe en verbergen hetzelve, zo dat als de twee einden van de Tatou zich vereenigen, dit dier volkomen een bal wordt, die aan de twee assen plat is. Het voedzel van dit dier bestaat in bladen, vruchten en wortels, welken het met de klaeuwen ontdekt, en met de tanden afbyt, het klimt of kruipt nooit in boomen, ook is het niet vlug in 't loopen. Deszelfs vleesch, welk blank en vet is, is zeer lekker, doch een weinig laf van smaak. Den naam van Tatou heeft het van de Inboorlingen van 't land gekreegen. De kleine Tatou is weinig langer dan anderhalven voet, gerekend van het begin van den snuit tot het uiterste van den staart. Hun snuit is zeer spits, maar het hoofd klein; de ooren zyn kort en met zeer kleine schubben bedekt; de staart, die aan zyn oorsprong tamelyk dik is, en allengskens dunner wordt, is zamengesteld uit schubachtige ringen. Het vleesch van deze kleine Tatou is zo goed als dat van de eerstgenoemde soorte, doch het moet wel met speceryen bereid zyn, wil men het aangenaam maaken. Ga naar margenoot+Schoon 'er verscheidene soorten van Rotten zyn, begrypt men dezelven nogthans al- | |
[pagina 97]
| |
len onder een geslacht, en men onderscheidt ze niet dan naar de lengte haarer staarten, haare kleur, en verschillende grootte. In 't algemeen zyn de agterste pooten dezer dieren langer dan de voorsten. De Rot, zegt de Heer Buffon, is een bloeddorstig en zelfs alverslindend dier; zy schynt alleen de hardste zaaken boven de zagtsten te te verkiezen; doorknaagt wollen, stoffen, en meubelen; doorboort het hout, maakt gaten in de muuren, houdt haar verblyf in dikke planken, daar zy niet uitkomt dan om haar bestaan te zoeken, en dikwyls brengt zy derwaarts al wat zy met zich kan sleepen; zelfs maakt zy 'er wel Magazynen, vooral als zy jongen heeft. Zy brengen, verscheidene maalen in het jaar, jongen ter waereld, en haare gewoone dragten zyn van vyf tot zes te gelyk. Zy zyn veel liever in warme landen, dan ergens anders; en ondanks de katten, strikken, vallen en het vergif, vermenigvuldigen deze dieren zo sterk, dat zy dikwyls groote verwoestingen aanrechten. Men vindt dit gedierte zo wel in de wooningen der Planters, als in byzondere huisen: in de bosschen vooral ziet men een groot getal van allerleie soorten. De eerste soort, zynde de Huis-RotGa naar voetnoot(e) is te wel bekend, om 'er hier eene beschryving van te doen. De tweede soort is die der Bosch Rot- | |
[pagina 98]
| |
tenGa naar voetnoot(f) hebbende een zeer groot hoofd, zeer fraeie, regte, en gladde ooren, en een klein baardje, gelyk de Katten. Derzelver hair is van eene bruinachtige eenigzins met wit gemengde kleur. Ik geloof dat zy eene soort van Bergrotten zyn. De derde soort is de Moeras-RotGa naar voetnoot(g) die zich ook in de bosschen ophoudt. Het gansche bovenste gedeelte van haar lighaam, en 't buitenste van de pooten, is helder vaal van kleur, en het onderste en binnenste gedeelte der pooten is wit. De staart is zeer lang, en hier en daar met eenige hairen bedekt; de ooren zyn gelyk die van eene Huis-Rot. Tot de vierde soorte behoort eene andere wilde RotGa naar voetnoot(h) waarvan het mannetje de ballen onder het vel van den onderbuik draagt. Haar kop gelykt naar dien van een Varken. Het dier zelf is ongemeen ruig, en het hair, welk zeer lang is, rosachtig van kleur; doch de pooten en de staart zyn geheel kaal. De Water-RotGa naar voetnoot(i) maakt de vyfde soort uit. Het gansche lighaam van deze Rot is, op het bovenste gedeelte bedekt met zwart en ros hair, het overige is van eene aschgraeuwe met geel gemengde kleur. | |
[pagina 99]
| |
De zesde soort is de Witte RotGa naar voetnoot(k) zynde niet grooter dan eene muis van de grootste soorte. Haar hoofd is eenigzins langwerpig; zy heeft een knevel van eenige zwarte hairen; en het gansche lighaam van dit dier, welk niet zeer gemeen is in 't land, is bedekt met kort en wit hair. De zevende soort is de PhilanderGa naar voetnoot(l), door de Inboorlingen van 't land Avari genoemd. Het wyfje van deze dieren is door de Natuur bevoorrecht met een' zak of beurs, om haare jongen te bezorgen, die blind gebooren worden. Naeuwlyks heeft zy haare jongen geworpen, die zomtyds vyf of zes in getal zyn, of zy legt dezelven terstond in haar beurs, om ze te verwarmen. Zy voert ze overal met zich in deze beurs, die van zo veel tepels voorzien is, als zy jongen kan krygen, en zoogt ze aldaar. Als het warm weder, of de zon heet is, dan opent deze tedere moeder haare beurs met zeer veel omzichtigheid, op dat 'er de jongen uitgaan, en denzelfden graad van warmte mogen genieten, dien zy aldaar ondervonden; maar dit is zomtyds maar voor een oogenblik, om dat zy de jongen, op het minste gerucht, welk zy hoort, naloopt, en weder terstond in de beurs doet, om ze naar eene veiliger plaats te brengen. Men beweert, dat zy de gemeenzaamheid met mannetjes vliedt, | |
[pagina 100]
| |
zo lang de jongen nog niet gespeend worden, 't welk de byzondere liefde bewyst die zy voor haar kroost heeft. Ga naar margenoot+Naardien de MuisenGa naar voetnoot(m) van 't geslacht der Rotten zyn, zo laat ik dezelven hier volgen. De Muis, zegt de Heer Buffon, is veel kleiner dan de Rot; ook veel talryker, gemeener en doorgaans meer verstrooid. Zy heeft dezelfde neigingen, gesteldheid en aart, en verschilt met de Rotten byna niet dan in zwakheid, en hebbelykheden, welken haar verzellen. De soort is door Europa, Asia, Afrika, en gansch Amerika verspreid. De Huis-Muis, is zo bekend door zich zelve, en de wanorders, die zy bedryft, dat ik 'er niets van zeggen zal, dan dat de onzen niets verschillen met die men in Suriname vindt. Maar de Bosch-MuisGa naar voetnoot(n) heeft een zeer spits snuitje, en tamelyke breede ooren, en het lighaam bedekt met eene helder kastanje roode kleur. De oogen, die blaeuw, en ongemeen levendig en doordringende zyn, puilen haar uit het hoofd. Zy werpen, doorgaans, tot acht jongen, welken zich, ten einde van vyf of zes dagen, zodanig vast hegten aan den rug van de moer, dat zy dezelven overal met zich draagt. Daar is nog eene andere soort van Hout- | |
[pagina 101]
| |
MuisenGa naar voetnoot(o) welke met de voorgaande alleen in den staart verschilt, zynde die eens zo lang, en in den snuit, welke zo spits niet is. Ga naar margenoot+De KattenGa naar voetnoot(p) zyn zo noodzaaklyk om de twee beschreevene soorten van Muisen te vernielen, dat men dezelven byna niet kan missen. Dit niet tegenstaande, moet men echter dit dier voor eene ontrouwe huisbediende houden, om dat het eene ingeboorene kwaadaartigheid, een valschen inborst, en eene verkeerde gesteldheid heeft. De gestalte van het lighaam, en de hebbelykheden komen overeen met den aart van dit dier; want het is fraei, slap, luchtig, leevendig, behendig, wellustig en zindelyk, 't welk men zelden in de dieren vindt. Het wyfje schynt heeter te zyn dan het mannetje; zy zoekt, roept en nodigt het, en geeft door een geschreeuw, by onsmaeuwen genoemd, haaren brandenden lust te kennen; zy vervolgt, byt en dwingt het, om zo te spreeken, om haar te voldoen, schoon zy, naar waarschynlykheid, door de vermenging, hevige pyn moet lyden, gelyk zy zulks, door haar vervaarlyk schreeuwen, schynt te kennen te geeven. Dit dier wordt, zonder geleerd te zyn, van zelve een zeer bekwaam jaager; maar deszelfs aart, vyand van allen dwang, maakt | |
[pagina 102]
| |
het onbekwaam om beteugeld te worden. Zyne groote kunst in 't jaagen, bestaat in behendigheid en geduld; hoe leevendig het anders ook zy, kan het zich nogthans eenen oneindigen tyd onbeweeglyk houden, om de dieren, daar 't opgemunt is, te bespieden, en zelden ziet men, dat het zyne poogingen te vergeefsch in 't werk stelt. De Kat, die het leeven maar alleen by rotten, muisen, en ander vleesch onderhoudt, moet gehouden worden voor een volstrekt noodzaakelyk dier, zo in de huisen als in de Plantagiën. Ook ontbreeken 'er geenen in Suriname, en men draagt wel zorg, dezelven uit Europa te ontbieden, als men 'er van nooden heeft. Maar het verwonderlykste is, dat deze dieren de zagtheid van de luchtstreek gevoelen, daar zy lui en vadzig door worden, en dat zy 'er die zelfde leevendigheid niet hebben als in Europa. Wat aangaat de Wilde Katten, die ken ik 'er niet. Ga naar margenoot+De EgelGa naar voetnoot(q) is een klein diertje, zo groot als een Konyn, houdende zich, gemeenlyk, in de bosschen op. Deszelfs lengte, van 't begin van den snuit tot aan den staart, is omtrent acht duimen. Het hoofd en de hals, zyn kort en dik; de staart is ook niet zeer lang, en met weinig hair bedekt. Het heeft geene ooren, maar slegts gaten daar het | |
[pagina 103]
| |
door hoort. Ider voet heeft vyf vingers, die met lange scherpe kromme nagels gewapend zyn. Het gansche bovenste gedeelte van 't lighaam is bedekt met korte, dikke en harde steekels, waarvan de kleur graauw is, en naar het bleek geele trekt. Het voorste van het hoofd, de buik, en de voeten zyn bedekt met witachtig hair als zyde. Het hair van den buik is langer, en zo hard niet als het geene den buik van onze gemeene Egels bedekt. Boven de oogen heeft het kort, en donker bruin in de zyden, by de slaapen, lang en zwartachtig hair. Als het bang wordt, rolt het zich in een, verbergende, door dien weg, zyn hoofd en voeten; het vertoont zich, alsdan, aan alle kanten, als een steekelige bal; doch hierom moet men deze dieren niet vermengen met de Steekelvarkens, die van dezelven verschillen in grootte en maakzel der steekels. Het vleesch van dit dier is zeer blank, en men zegt dat de Indiaanen het met smaak eeten 't welk my niet verwonderen zou, om dat hetzelve zich niet voedt dan met vruchten, mieren-eieren, kruiden en wortels Ga naar margenoot+De HondGa naar voetnoot(r), zegt de Heer Buffon, heeft behalve de schoonheidzyner gedaante, zyne levendigheid, kracht en gezwindheid, by uitneemenheid alle inwendige hoedanigheden, om de aandacht der menschen naar zich te trekken. Hy | |
[pagina 104]
| |
heeft een fyn en keurig gevoel, welk de opvoeding nog meer volmaakt. Hy weet den mensch in zyne voorneemens te gemoet te komen, op deszelfs behoudenis te waaken, hem te helpen, te beschermen en te streelen, alle welke hoedanigheden dit dier den omgang met de menschen waardig maaken. Eindelyk hy weet, door aanhoudende diensten, en herhaalde liefkoozingen, zynen meester aan zich te verbinden, hem in te neemen, en van zynen dwingeland eenen beschermer te maaken. In Suriname zyn drieërleie soorten van Honden. De eerste soort is de Huis-Hond, zynde kleiner dan die van Europa. Tot de tweede soort behoort de wilde-HondGa naar voetnoot(s) die zich in de bosschen onthoudt. Deszelfs lengte is omtrent van drie voeten. De staart is zeer lang, en het hair graeuw van kleur. In het Land is hy bekend onder den naam van Crabedago, welk betekent, vogeleeter, om dat hy daar, inderdaad, zeer op verlekkerd, en een regte verwoester der pleinen is. Maar de Negers, die belang hebben in zyn verderf, verschoonen hem zelden. De derde soort is die der Water-HondenGa naar voetnoot(t). Dezen zyn kleiner, en doen zo veel schade niet als de voorgaanden. Het is een halfslagtig dier, dat is, het houdt zich zo wel op 't land op, als in 't water. Deszelfs kleur | |
[pagina 105]
| |
is byna zwart, de staart lang en de kop zeer dik en breed. Ga naar margenoot+De EikhoornGa naar voetnoot(u) is een aartig klein diertje; maar half wild, en gemakkelyk te temmen. Het is noch verslindend, noch schadelyk, schoon het, zomtyds, op vogelen jaagt. Zyn voedzel bestaat, gemeenlyk, in vruchten, welken hetzelve, het geheele jaar door op de boomen vindt. Daarby is het zeer zindelyk, vlug, leevendig en zeer gaeuw om van den eenen boom op den anderen te springen. Zyne oogen zyn vol vuurs; het gelaat is fyn, het lighaam zenuwachtig, de leden wel geschikt. Het fraeie maakzel van dit dier krygt nog meer luister door eenen schoonen staart, op de wyze van een' vederbos gemaakt, welken het tot over het hoofd kan opbeuren, en daar 't gansche lighaam mede beschaduwen. Men vindt 'er, in Suriname, twee soorten van; de eerste, welke kleiner is dan de Europeaansche Eikhoorns, is, op het bovenste gedeelte van 't lighaam, donker graeuw en op het binnenste gedeelte ligt graeuw. Het hair van den staart is kort en eenigzins ros. De tweede soort is byna van kleur als gebrande Koffy, en redelyk wel voorzien van hair. Dezen zyn een derde kleiner dan de voorgaanden, en hebben eenen kleinen staart. | |
[pagina 106]
| |
Ga naar margenoot+Het ZeekalfGa naar voetnoot(v) of Phocas, is een half-slachtig dier, waarvan het wyfje, te lande, ten getale van twee of op zyn hoogst, drie jongen werpt, doch zy kan 'er niet zeer lang blyven, zonder weder naar het water te keeren en daar voedzel te gebruiken. Zy zoogt haare jongen twaalf dagen op het land, waarna zy dezelven te water brengt, om ze allengskens te gewennen, het voedzel te zoeken, welk hun eigen is. Dit dier komt dikwyls op het land slaapen, en snorkt zo hard, dat het een geraas maakt gelyk de Landkalveren, wanneer zy bulken. Deszelfs lengte van den snuit tot het begin van den staart is van vier voeten. De snuit is langwerpig; de oogen zyn groot en staan diep in 't hoofd. Het heeft geene ooren, maar in plaatse daar van gaten, daar het door hoort. Zyn hals is langwerpig, en de borst breed. De beenen zyn gansch bedekt onder den huid; men ziet niet dan de voeten; waarvan de voorsten vier of vyf duimen en de agtersten acht of negen lang zyn. Alle de vingers zyn aan een gevoegd door sterke vliesen, en gewapend met sterke nagels. De staart is omtrent derdehalven duim lang, en waterpas plat. Het gansche lighaam, zynde bedekt met zeer kort, styf hair, heeft eene glimmende graeuwe kleur, en is van boven met | |
[pagina 107]
| |
eenige zwarte plekken getekend, en van onder vuil wit of geelachtig. Dus ziet 'er het Zee-Kalf uit, welk oneigenlyk, in 't land, Zee-Hond, of Zee-Koe genoemd wordt. Men vindt dit dier in de groote Kreeken, en zeer dikwyls op het land, wanneer het wyfje daar haare jongen komt werpen. Als het te water gaat, en zich met de agterste beenen tot zwemmen zet, dan kan men zien, dat het zyne leden in de lengte vereenigt, zo dat dezelven slegts de gedaante aanneemen van een' gekronkelden, doch loodrechten visschen-staart. Daarenboven is dit dier zo dik, en de beenen, gelyk ik gezegd heb, zyn zo kort, dat, wanneer het ligt, dezelven, door de rondheid van den buik, niet aan den grond kunnen komen, 't welk het gebruik der beenen nogthans niet belet, niet om 'er mede te gaan, of te loopen, maar om 'er zich rasser, dan men denken zou, mede voort te sleepen. Deszelfs klaeuwen zyn zeer gevaarlyk, om dat zy verbaast scherp zyn. Ga naar margenoot+De PacaGa naar voetnoot(w), in 't land onder den naam van Pakiri bekend, is eene soort van Konyn, van buitengemeene grootte. Daar zyn 'er van een tot drie voeten lengte. De kop van dit dier is zeer dik; het benedenste kaakebeen is korter dan het bovenste. Het heeft een' baard gelyk de haazen; korte en puntige ooren, en een' puntigen | |
[pagina 108]
| |
staart. De voorste beenen, zyn iets korter dan de agtersten; ieder voet heeft vyf vingers Het lighaam is bedekt met zeer kort hair, welk hard is in 't aantasten; van boven is het donker bruinrood, hebbende aan ieder zyde in de lengte smalle streepen van eene witgeele kleur, en het overige van het lighaam, van onderen, is van dezelfde kleur. Dit dier onthoudt zich, gemeenlyk, in de verafgelegenste bosschen van de Stad, en wroet in de aarde, gelyk de Varkens, om zyn bestaan te vinden. Deszelfs vleesch is zeer goed om te eeten. De Indiaanen beoorloogen het altyd, doch zy hebben moeite om het leevendig te vangen; want als men het in zyn hol verrascht, welk men zo wel van vooren als van agteren ontdekt, dan verdedigt hetzelve zich met de grootste verwoedheid en drift, en byt naar den geenen, die 'er zich meester van zoekt te maaken. De huid, die kostelyk is, om deszelfs witte plekken, zou tot eene schoone bonte voering kunnen dienen. Ga naar margenoot+De Haasen,Ga naar voetnoot(x) en KonynenGa naar voetnoot(y) zyn 'er in overvloed, en van allerleie soorten. Het vleesch is van beiden zeer goed; zelfs heeft het in de drooge jaargetyden eenen geurigen smaak, die niet behoeft te wyken voor dien van de Europeaansche haasen, omdat | |
[pagina 109]
| |
de bladen en vruchten, daar zich deze dieren mede voeden, in die tyden, veel beter zyn, dan in de natte jaargetyden. Dit gedierte vermeenigvuldigt sterk. De Haasen van dit land zyn van een andere soorte als de onzen. De grootste derzelven, is, op zyn best, twintig duimen lang, gerekend van 't begin van den snuit tot aan het einde van den staart. Hun lighaam is bedekt met lang, hard en rosachtig hair, welk, zomtyds, met eenige gryze hairen vermengd is. De ooren zyn zeer lang, en het vleesch is smaaklyk, Daar zyn Konynen, die zich in de bosschen en moerassen onthouden; maar zy zyn kleiner dan de onzen. Hunne ooren zyn kort en rond, het hoofd is dik, de hals lang, en de staart zeer kort. Het lighaam is bedekt met zagt hair, zynde aschgraeuw van kleur en met eenig wit vermengd. Ga naar margenoot+Onder alle dieren, welken over den Aardbodem verspreid zyn, is 'er geen, welk, door de zamenstelling der lighaams deelen, meer naar een'mensch gelykt, dan een aap, van welke soorte hy ook zy. Hy heeft iets in 't gezicht, welk naar den mensch zweemt, hy heeft hair aan de oogleden, gelyk een mensch, welk men zelden in andere dieren ziet, hy gebruikt zyne vier pooten tot dezelfde einden, daar de mensch zyne twee handen, en twee voeten toegebruikt, en deze vier ledemaaten zyn gemaakt, gelyk die der menschen, | |
[pagina 110]
| |
zelfs tot den middelsten vinger der twee voorste pooten die langer is dan de anderen, zo dat het, inderdaad, handen zyn; ook bedient hy zich behendiger van zyne agterste voeten, dan de mensch zou kunnen doen, en heeft geen hair aan de billen, of in de werktuigen van 't gehoor. De Aap heeft daarenboven nog iets, 't welk andere dieren niet hebben, te weeten twee zakken, tusschen ieder wangen kaakebeen eenen, daar hy alles in doet wat hy verbergen of bewaaren wil. De Natuurkundigen noemen deze zakken zaalen. Dezelfde Natuurkundigen onderscheiden twee soorten van Aapen. Die eenen langen staart hebben, noemen zy Cercopitheci, en die 'er geenen, maar een' langen kop hebben, Cynocephali; maar deze twee soorten behelzen eene vervaarlyke menigte van andere soorten, welken onder elkanderen verschillen in grootte, kleur en veele andere manieren. Indien men 'er nader van onderricht wil zyn, kan men de verdeeling van den Heere Buffon tot behulp neemen; wat my betreft, ik zal maar alleen eene beschryving doen van de geenen, die men in de Kolonie van Suriname vindt, het zy dezelven uit dat land oorsprongklyk, of uit Afrika derwaarts gebragt zyn. Zie 'er hier de lyst van. De eerste is de BaviaanGa naar voetnoot(z), die byna zo groot is als een groote slagters hond. Des- | |
[pagina 111]
| |
zelfs snuit is lang, en stomp aan 't einde; de staart is zeer kort, hy draagt denzelven altyd regt op; de billen zyn zonder hair, en bloed kleurig, als of zy gevild waren, de beenen zyn klein en eenigzins krom, de ooren die naakt en bruin van kleur zyn, zyn, in 't bovenste gedeelte iets spits, niet gezoomd, en hebben geen lelletje. Het gansche lighaam is bedekt met lang hair, welk zeer fraei met drie kleuren, naamelyk, bruin, zwart, en ros geschakeerd is. Schoon dit dier wreed en boosaartig is, kan men het echter niet onder het verslindend gedierte rekenen, naardemaal het niet dan vruchten, wortels en gierst tot voedzel gebruikt. De tweede is de Cercopithecus, of Meerkat van AngolaGa naar voetnoot(a). Deze heeft eelt op de billen: Zyn staart is zo lang als het gansche lighaam, het hoofd daar onder begreepen, 't welk, op omtrent achttien of twintig duimen loopen kan; de kop en snuit zyn dik, het aangezicht naakt, blaeuwachtig en gerimpeld; de ooren ruig; het lighaam kort in een gedrongen, de beenen kort en dik. Het hair van de bovenste gedeelten is graeuw, trekkende naar het groene, en dat van de borst en den buik geelachtig grys. Boven op zyn hoofd draagt hy eene kuif. Deze soort laat zich het beste van alle de aapen tam maaken. De derde is de graeuwe Aap met een zwar- | |
[pagina 112]
| |
ten kop, in 't land onder den naam van Meer-koe bekend. Deze heeft insgelyks eelt op de billen; deszelfs staart is langer dan het lighaam, de snuit breed en verheven; het aangezicht is zwart, de ooren zyn klein en van dezelfde kleur. Al het hair van zyn lighaam is donker graeuw, trekkende een weinig naar het rosse. De lengte, gerekend van het einde van den snuit tot aan het begin van den staart, is omtrent anderhalven voet.Ga naar voetnoot(b) Zie hier het aanmerkelykste van dit dier, vooreerst steelen zy de vruchten, en vooral het Zuiker Riet; Ten tweeden, om zulks veiliger te doen, staat 'er altyd een van hun in een' boom op schildwagt, terwyl de anderen zich met den buit belaaden; wordt de schildwagt iemant gewaar, dan schreeuwt hy zo hard, dat alle de andere aapen hem hooren kunnen, die dan het Riet, welk zy in de eene hand houden, weg werpen, en indien zy sterk vervolgd worden, smyten zy het geene zy in de andere hand nog hadden, ook weg om zich zo veel te rasser te kunnen bergen, en op de boomen, hun gewoon verblyf, te klimmen. De wyfjes zelven, al zyn zy belaaden met haare jongen, welken haar zeer vast houden en omarmen springen, zo wel als de overigen, doch vallen zomtyds. Deze soort wordt slegts ten deele tam ge- | |
[pagina 113]
| |
maakt; men moet dezelven altyd aan een keten vast leggen, in welken staat zy nooit voortteelen, moetende daar toe in vryheid, en in de bosschen zyn. De vierde is de Cercopithecus variatusGa naar voetnoot(c), of de geschakeerde Aap. Deze heeft van de kruin van 't hoofd tot aan 't begin van den staart, twaalf duimen lengte, de staart is wel zestien duimen lang. De beurs, of zak, welken deze aap aan ieder zyde van het benedenste kaakebeen heeft, is groot genoeg om eene groote noot te bevatten. Deszelfs ooren zyn rond. De kleur van het aangezicht is geel. Op het voorhoofd heeft hy een' band van grys hair, en een vlok zwart hair, van de oogen tot aan de ooren toe; en, van de ooren tot aan de schouders en armen eene soort van gryzen baard, welken de hairen van zynen keel, en van het benedenste van den hals, die langer zyn dan de anderen, uitmaaken. Het lighaam is van boven met rosachtig en van onder aan den buik, met witachtig hair bedekt. De vyfde is de Moustac van de Goud-Kust. Men noemt hem ook Wit-Neus, om dat het onderste van zyn' neus en de bovenste lip schitterend wit is, terwyl het overige van 't aangezicht zwartachtig blaeuw is. Op de billen heeft hy eelt gelyk anderen, daar ik reeds van gesproken heb. Deszelfs lighaam is kort en in een gedrongen. Onder de ooren draagt hy twee hair- | |
[pagina 114]
| |
lokken van eene leevendige geele kleur, en op de kruin van 't hoofd een andere lok van hair, welke steil over einde staat. Het hair van het lighaam is graeuw trekkende naar het groene. Zyne lengte, van den snuit tot aan 't begin van den staart, is, op zyn hoogst, van eenen voet. De zesde is de Cercopithecus,Ga naar voetnoot(d), welke meer dan alle de anderen naar een mensch gelykt. In het land kent men hem onder den naam van Quata. Hy is ten naasten by zo groot als een vos. Hy heeft een verheven gelaat, zwarte en vuurige oogen, en ronde en zeer korte ooren. Deszelfs staart is lang, naakt aan het einde en in een gekronkeld, waardoor hy zich zeer vast hegt aan al het geene hy bereiken kan. Zyn gansche lighaam, uitgezonderd de agterste helft van den staart en de voeten die bruin zyn, is bedekt met lang en als git glimmend hair, maar dat zo wel op malkander ligt, dat het gansche dier daar door schynt te schitteren. Onder den keel en kin heeft hy het langste hair, welk hem een soort van ronden baard geeft. Zyne voorste voeten hebben maar vier vingers; de duim ontbreekt hem, waarvan men niet het minste bewys kan zien, en nog minder iets onder het vel voelen, welk daar eenig beginzel van te kennen geeft. De agterste voeten hebben ieder vyf vingers, | |
[pagina 115]
| |
en zyn gemaakt gelyk die der andere dieren van dit geslacht. Het onderste van de vier voeten is zwart, de nagels zyn plat, en van dezelfde kleur; de staart, zynde ten naasten by als een cylinder gemaakt, is, ten minste, twintig duimen lang. Deze soort brengt doorgaans maar een of twee jongen te gelyk voort. Hun voornaamste voedzel bestaat in allerleie vruchten; en zy worden in den oogsttyd, en vooral als 'er veel vruchten zyn, zo vet, dat men zegt, dat derzelver vleesch dan zeer goed is om te eeten. De zevende is de bruine SarpajouGa naar voetnoot(e). Deze heeft geen eelt op de billen. Deszelfs grootte, van 't begin van den snuit tot aan 't begin van den staart is van eenen voet. Zyn aangezicht en ooren zyn vleesch kleurig en met een weinig dons bedekt, het middelschot der neusgaten is dik, en de neusgaten zyn open aan de zyden van den neus, en niet daar onder. De oogen zyn bruin, en de ooren gelyken naar die der menschen. De staart is van boven aan het einde naakt, en voor 't overige zeer ruig. Eenigen hebben zwart en bruin hair rondom het gezicht, en op de bovenste deelen van 't lighaam; anderen hebben rondom het gezicht grys, en op het lighaam bruin vaal hair; doch zy hebben allen zwarte en naakte handen. De achtste is de geele SapajouGa naar voetnoot(f). Deze | |
[pagina 116]
| |
is, van de kruin van 't hoofd tot aan 't begin van den staart, acht duimen lang, en zyn staart heeft de lengte van tien duimen. Zyne ooren zyn groot, en bedekt met redelyk lang hair, welk de kleur van bemorst wit heeft. De nagels zyn lang en stomp, uitgezonderd die van den duim, welken korter en ronder zyn. Deszelfs hair is zeer fyn, zagt in 't aanraaken, en witachtig op het benedenste gedeelte van 't lyf, en gemengd met bruin, geel en wit, op het bovenste gedeelte. Zyne vier voeten zyn ros geel, de staart is, in de gansche lengte van de zelfde kleur als het bovenste van 't lighaam, behalve het einde, welk eenigzins zwart is. De negende soort is het Doods-hoofjeGa naar voetnoot(g), in 't land bekend onder den naam van Monkie. Deszelfs neus is zeer kort, de oogen staan diep in 't hoofd, het hoofd is van vooren rond en bedekt met ros hair. Het gezicht is witachtig; het einde van den neus en de omtrek van den mond zwart, de ooren zyn ontbloot van hair, redelyk groot, en gelyken naar die der menschen. Het dier is zeer gerimpeld; zyne nagels zyn lang en plat, de staart die lang en dik is, gelykt naar dien van eene kat. Het hair, welk den rug bedekt, is niet zo hoog ros als dat van 't hoofd. De huid is, van den kin tot aan den buik, geheel kaal; het binnenste gedeelte der dyen, is ook zonder hair, maar | |
[pagina 117]
| |
het buitenste gedeelte, de voeten en lendeden zyn bedekt met eenige weinige hairen van eene ligt geele kleur. De tiende is de Zwarte SagouinGa naar voetnoot(h) Deze is, van den snuit tot aan 't begin van den staart acht, en de staart omtrent twaalf duimen lang. De ooren zyn lang en ontbloot van hair, gelykende naar die van eenen Olifant. Zyn gansche lighaam is bedekt met eene soort van zwart gekrulde wolle. De elfde is de zwarte Sagouin met geele pooten. Deze Aap is van de zelfde soorte als de bovengemelde, behalve dat de einden van de vier pooten eene geele Oranje kleur hebben. De twaalfde en laatste is de Meerkat met eenen hondskop.Ga naar voetnoot(i) Deeze heeft niet alleen een honden snuit, maar gelykt denzelven ook in allen deele. Deszelfs hair is zeer kort, en van eene rosse met zwart gemengde kleur. Men kan niet ontkennen, dat de Aapen, in 't algemeen, zeer lelyk zyn. Weinige dieren hebben zulke sterke leden als zy. Zy zyn ongemeen geil van aart en allen genegen tot steelen, scheuren en breeken, maar daarentegen zyn zy wederom zeer vernuftig en behendig in al hun doen. Zy zyn zeer gevoelig met betrekkinge tot hunnen welstand, weeten hunne verlegen- | |
[pagina 118]
| |
heid te toonen, en geeven hunne hartstogten altyd op eene allernadrukkelykste wyze, door voetstampingen, te kennen. Indien men ze slaat, kunnen zy zugten, steenen, huilen, en, naar de omstandigheden, zodanig schreeuwen, dat men derzelver schrik, smert, gramschap en verachting duidelyk bespeuren kan. Zy weeten, zulke aardige grappen en postuuren te maaken, dat de koelste en staatigste man zich niet kan onthouden daar over te lagchen. Deze dieren hebben een byzonder instinct om de vyanden, die hen beoorloogen, te kennen, en de middelen te zoeken, om zich, als zy overvallen worden, onderling te verdedigen en by te staan. Hunne wapenen, vooral van de grootsten, bestaan in takken van boomen, welken zy af breeken, en uit al hun magt op hunne vyanden werpen, of wel in hunne vuiligheid, die zy in de handen doen, en ze hun, met eene wonderbaare handigheid, naar 't hoofd smyten. Geene wegloopers of bloodaarts vindt men onder hen; zy springen zeer kunstig van den eenen boom op den anderen, en wordt 'er een van hun gekwetst, zulks schynt hen droevig te maaken. Indien zy eene Rivier over moeten, dan vergaderen zy tot een zeker getal, om 'er, op het eerste teken, in te schieten. Men leert dit gedierte gemakkelyk dansen, en allerleie kunsten, zelfs om het vaatwerk te waschen, te kruien, op de trommel te slaan, glasen te spoelen, drin- | |
[pagina 119]
| |
ken te geeven, het spit te draeien enz. waar uit men zou kunnen besluiten, dat zy de taal der menschen begrypen, zonder die te kunnen herhaalen; maar zy zyn voortreffelyk stomme poetsemaakers, en genegen om alles naar te doen, wat zich voor hun gezicht vertoont. Zy antwoorden door tekens, met verstand; vraagen, of knorren, neemen gebaarden, of eene houding aan, welke der menschen houdingen nabootzen, en leeren, in een woord, alles wat men hun voor doet. Deze dieren maaken veel werks van allerleie vruchten, en voeden zich, gemeenlyk, met gierst of mahis, en wortelen, welk voedzel derzelver vleesch zo goed en lekker maakt, dat 'er de Negers en Indiaanen zeer graag naar zyn. Ga naar margenoot+Schoon de Vleder-MuisenGa naar voetnoot(k) iets gemeens hebben met de Vogels, ten opzichte van het vliegen, zyn zy nogthans, inderdaad viervoetige dieren, om verscheidene inwendige en uitwendige eigenschappen. Derzelver longen, hart, werktuigen der voortteelinge, en alle de andere ingewanden, zyn gelyk aan die der viervoetige dieren, uitgezonderd de roede, die, volgens de aanmerking van den Heere Buffon, los is, en hangt, 't welk den mensch, den aap, en dit gedierte byzonder eigen is. Deze dieren teelen leevendige jongen voort, gelyk de viervoetigen. De wyf jes hebben twee bors- | |
[pagina 120]
| |
ten, en krygen, gemeenlyk, maar twee jongen, die 'er zich, zo ras zy geworpen zyn, aan vast hechten. Men zegt, dat zy de jongen zelfs al vliegende, en ze van de eene naar de andere plaats vervoerende, zoogen. De Vleder-Muisen zyn overal verspreid; in Suriname vindt men 'er zelfs die vervaarlyk groot zyn. De gemeenen, die men 'er in overvloed ziet, zyn 'er ook grooter dan de onzen, en hebben byna allen eenen ronden kop, en den snuit van een' haas. Hun lyf is bedekt met lang ros hair. De groote Vleder-Muisen onthouden zich in de bosschen. Daar zyn 'er van eene afgryslyke grootte; die men Honds-KoppenGa naar voetnoot(l) noemt zyn nogthans van de grootste soorte. Als de vleugels van dit dier uitgespreid zyn, dan is ieder achttien of twintig duimen groot. Deszelfs lighaam, welk met lang rosachtig hair bedekt is, is zo groot als een middelmaatige rot. De neus, die van een' byzonder maaksel is, gelykt naar de yzeren punt van eene lans, die twee takken aan het einde heeft. De snuit is zeer breed; de ooren zyn groot, en in derzelver uitwendige zyde is eene vry groote ronde opening, welke by den tip begint. Het heeft ook een spits oortje, en de oogen staan diep in 't hoofd. Dit dier is zeer gevaarlyk, om de scha- | |
[pagina 121]
| |
de, welke het doen kan, want het zuigt het bloed van de paarden en zelfs van de menschen af, als het dezelven slaapende vindt; voor 't overige komen zy zelden uit de bosschen. |
|