Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname
(1770)–Philip Fermin– AuteursrechtvrijBehelzende al het merkwaardige van dezelve, met betrekkinge tot de historie, aardryks- en natuurkunde
Elfde hoofdstuk.
| |
[pagina 98]
| |
dat het den Europeaanen, die hetzelve kwamen bewoonen, natuurlyker wyze, onmogelyk was de moeilykheden, zo van den landbouw, als van hunne ter neder zetting, uit te staan: als men nu van deze onmogelykheid overtuigd is, moet 'er insgelyks uit volgen, dat zy verpligt zyn geweest, om sterke menschen op te zoeken, die in staat waren hun deze gewigtige diensten te doen. Dit hebben zy ook gedaan, en zy vonden 'er geenen, die bekwaamer waren om aan hunne verlangens te voldoen dan de Afrikaanen, bekend onder den naam van Negers, of Zwarten. Om diergelyke Slaaven te verkrygen, handelde een ieder, in den beginne, voor zyn eigene rekeninge, met deze woeste volken, volgens een oud ingevoerd gebruik. Maar, naar maate de Kolonie, grooter en sterker werdt, vondt men het meer geraaden eene Maatschappy op te rigten, welke zich met deze zorg zoude belasten. Tegenwoordig heeft de maatschappy van Amsterdam verscheidene Kantooren op de kusten van Guinéa, om dezen handel te onderhouden, die 'er by wyze van ruilinge geschiedt. Het zy my geoorloofd, eer ik van dezen handel verder spreeke, de tegenwerping van zekere hedendaagsche Philosoophen te beantwoorden, onder welken 'er gevonden worden, van eene zo naauwgezette zedeleere, dat zy staande houden, dat zodaanig een handel niet alleen strydig is tegen | |
[pagina 99]
| |
de Christelyke liefde, welke ons leert, dat wy alle menschen moeten houden voor onze broeders en evennaasten, maar zelfs tegen de wet van God, die ons verbiedt, dezelven tot slaaven te maaken. Niets is gemakkelyker dan hun gevoelen te wederleggen; en deze uitweiding, denk ik, zal my niet kwalyk genomen worden van de geenen, aan welken zwaarmoedige zedepreekers eenige bekommeringen, strydig met hunne wezenlyke belangen, hebben ingeboezemd. Voor eerst zeg ik, dat 'er vierderleie soorten van slaaverny bekend zyn, die niet alleen in de Heilige schrift bekend, maar ook door dezelve toegelaaten, en zelfs geboden worden, en dit meen ik te kunnen bewyzen. De eerste soort bestaat in zulken, die om hunne misdaaden veroordeeld zyn de vryheid te verliezen; de tweede in krygsgevangenen in den oorlog; de derde in zulken, die van hunne ouders verkogt worden, of zich zelven verkoopen, gelyk in veele landen gebruikelyk is; de laatste soort wordt uitgemaakt van de geenen, die in slaavernye gebooren worden. Zonder toevlugt te neemen tot de daadelyke wetten, welken in onze vierschaaren plaats hebben, geest Noach ons een voorbeeld van de eerste soorte. Zo ras hy verstondt, hoe zyn zoon Cham met hem in den slaap gehandeld hadt, vervloekte hy denzelven met zyne nakomelingschap, en veroor- | |
[pagina 100]
| |
deelde hem tot slaavernye, gelyk men zien kan in het 25 en 27 vers van het IX Hoofdstuk van Genesis: En hy zeide: ‘vervloekt zy Canaan, een knegt der knegten zy hy zynen broederen, God breide Japhet uit, en hy woone in Sems tenten: en Canaan zy hem een knegt.’ In het 3 vers van het XXII. Hoofdstuk van Exodus, veroordeelt de Goddelyke wet een' dief, die het gestoolene niet weder kan geeven, met deze woorden ‘Indien de Zonne over hem opgegaan is, zo zal het hem een bloedschuld zyn: hy zal het volkomelyke wedergeeven; heeft hy niet, zo zal hy verkocht worden voor zyne dieverye.’ Hier by kan men zich nog herinneren, dat het eertyds de gewoonte moet geweest zyn van de schuldenaars, die niet konden betaalen, te verkoopen, dewyl Jesus Christus in het 25 vers van het XVIII. Hoofdstuk van den Euangelist Mattheus, eene gelykenis voorstelt van een' Koning, welke zyne dienstknegten rekenschap zullende laaten doen, eenen onder hen vondt, die hem tien talenten schuldig was. ‘En als hy niet hadde om te betaalen, beval zyn heer, dat men hem zoude verkoopen, en zyn wyf en kinderen, en al wat hy hadt, en dat de schuld zou betaald worden.’ Is het daarenboven by ons de gewoonte niet, om dagelyks misdaadigen die de dood niet volkomen verdiend hebben, voor altoos | |
[pagina 101]
| |
aan de ketting of op de galleien te veroordeelen? Eene slaaverny, veel wreeder dan die der Negers, welken met zagtheid gehandeld worden, als zy hunnen pligt doen; dewylzy, ten minste het grootste gedeelte niet, uit hoofde van eenige misdaad, tot slaavernye gebragt worden. Ook vindt men in Exodus, Leviticus en Deuteronomium, eene menigte van voorbeelden, raakende de dienstbaarheid, zo der Hebreeuwen als der Heidenen, alwaar gesproken wordt zo van de duurzaamheid hunner slaavernye, als over het gezag der meesteren. Zou ik zelfs de waarheid wel te kort doen, zo ik 'er byvoegde, dat het, in de eerste eeuwen van de Kerk gebruikelyk was, Christenen van allerleien staat slaaven te zien hebben, zonder onderscheid, of dezelven geloovigen of ongeloovigen waren. Waarom zouden wy ons dan, in deze eeuw, niet durven voegen naar de gewoonten, by deze volken aangenomen, en geene slaaven koopen om onze landeryen te bebouwen, zo ras wy die op eene wettige wyze kunnen verkrygen? Het voorbeeld van PhilemonGa naar voetnoot(a) moet | |
[pagina 102]
| |
myn gezegde billyken, en tot een bewys verstrekken, dat noch Godsdienst, noch Christelyke liefde ons eenigzins verbieden, slaaven te hebben; maar, integendeel, de onderlinge pligten tusschen hen en ons voorschryven; leerende, dat zy ons gehoorzaamen, en wy hen als menschen behandelen moeten. Zie daar het geene ons geboden wordt! Zou ik wel te berispen zyn, indien ik zegge, dat die heeren maar alleenlyk met het woord slaaverny speelen, waar op zy zo sterk vallen, om dat 'er gezegd wordt, dat 'er geen slaaf is onder het verbond der Genade; maar wie weet niet, dat zulks in een geheel anderen zin moet opgevat worden. Verkoopt de soldaat niet zyne vryheid aan zynen Vorst, of endere Mogendheden, voor eene somme gelds, en voor ze- | |
[pagina 103]
| |
keren tyd? Is een huisbediende, die ons zynen arbeid voor zeker vastgesteld loon verhuurt, niet in het zelfde geval, en kan een van hun beiden, zonder goedvinden van zyn' meester, beschikking maaken over zyne daaden of zyn persoon? Dus is 'er geen onderscheid, dan dat de slaaven voor hun gansche leeven verkogt worden; maar daar kosten zy ook te meer om; en geschiedt het niet, wat meer is, of met hunne eigene bewilliging, of ten minste met goedvinden der geenen, die het regt hebben om over dezelven te beschikken? Is het niet een wezenlyk geluk voor hun, dat wy ons schikken naar hunne gewoonten, en hen dus tot eene zagter slaaverny doen overgaan, dan die, welke zy onder ongeloovige Natien zouden beproeven, daar de onze daarenboven nuttig is voor hunne behoudenisse. Na deze uitweiding, welke ik noodzaakelyk oordeelde, om de gedachten te verydelen der geenen die de Surinaamschen, door een' onbezonnenen yver, veroordeelen, keer ik weder tot den koophandel der Negers; doch eer ik daar van begin te spreeken, zal het goed zyn, iets van hun land te melden, voor de geenen die hetzelve niet kennen. Ga naar margenoot+Het is byna niemand onbekend, dat zy oorspronkelyk zyn van Guinéa; maar ieder een weet niet, dat dit een der grootste landen van gansch Africa is. Het ligt op zeventien graaden noorder breedte, ver- | |
[pagina 104]
| |
spreidt zich by de zeven honderd mylen langs de kusten, en strekt zich uit tot den derden graad zuider-breedte, grenzende ten noorden en oosten aan Nigritie, en ten zuiden en westen aan den Oceaan. De luchtstreek van dit land is zeer ongezond voor de Europeaanen, die 'er by gevolg geen lang verblyf houden, en 'er maar alleen gaan, om koophandel te dryven met de Neger-Vorsten, die hun, voor 't geene zy daar brengen, goud, waarvan 'er veele mynen zyn, zwarten, olifants tanden, maniguette, eene soort van peper, Paradys-koren of Cardamom genaamd, in de plaatse geeven De Hollandsche schepen, die derwaarts gezonden worden, om handel te dryven, worden niet dan met nuttige zaaken voor deze Natie belaaden, als met yzeren slaaven, snaphaanen, kruid, kogels, allerleie soort van ligte stoffen, tabak, pypen, genever, en yzerkraamery, waar op zy ten minste, een drie dubbeld kapitaal winnen. Zo ras een Hollands Kapitein eene zekere hoeveelheid slaaven heeft, wier getal meesten tyd over de drie honderd bedraagt, dan voert hy ze naar Suriname, om dezelven by openbaare opveiling, of uit de hand, te verkoopen. Ga naar margenoot+Maar men moet opletten dat 'er slaaven zyn van verscheidene kusten, en verscheidene prysen, aan welken men den naam van hun byzonder vaderland geeft, als by voorbeeld Cormentin, Papa, en Louango. | |
[pagina 105]
| |
Men geeft voor, dat de eersten de byzondere slaaven zyn van de Vorsten van het land, welken zy verkoopen, als hun zulks in 't hoofd komt. De tweeden zouden zyn krygsgevangenen, door een' vorst, op zyne nabuuren in den oorlog gemaakt, en de laatsten kwaaddoeners, die byna in 't algemeen den dood in hun land verdiend hebben, doch vergiffenis van hunne vorsten erlangen, welken de doodstraf in eene eeuwige ballingschap veranderen, en hen, ten dien einde, aan den eerstkomenden verkoopen. Ook zyn dezen de slegtsten, en die men te Suriname bezwaarlyk koopen wil, ten ware zy nog jong zyn, om dat men dan vermoedt, dat men de gebreken, daar zy aan onderhevig zyn, met minder moeite zal kunnen uitroeien, doch men koopt ze altyd twintig ten honderd minder dan de Cormentin en Papa Negers, zynde dezen getrouwer en naarstiger in den arbeid dan de anderen. Mogelyk zal men my vraagen, waar aan men deze onderscheidene soorten van slaaven kent, en of men van een Kapitein daar in niet zou kunnen bedroogen worden, verkoopende een' Louango zo duur als een' Cormentin of Papa? Op deze vraag antwoord ik, dat men geenzins twyfelt, of alle deze volken kennen elkanderen, en dat een' slaaf naeuwlyks gekogt zou zyn, of hy zou door een' der anderen ontdekt worden wie hy ware, waar door de verkooper zyn geloof zou verliezen, den slaaf weder moeten nee- | |
[pagina 106]
| |
men en zich zelven in het land bederven; zy zyn in tegendeel zeer naeuwkeurig in 't opgeeven van de Natie, uit welke zy slaaven te koop brengen, zelfs gewin doende met de verkiezing, welke zy weeten, of merken, dat zekere koopers in de eene Natie boven de andere maaken. Ga naar margenoot+Wanneer men de slaaven te koop brengt, laat men dezelven, een voor een, op een tafel klimmen, alwaar zy door eenen wond-heeler, daar toe aangesteld, met veel omzichtigheid onderzocht worden, en als deze verzekerd heeft, dat de slaaf, die geveild wordt, gezond en zonder gebrek is, dan biedt 'er ieder een geld op, en men verkoopt ze van drie tot vier honderd, ja zelfs tot vier honderd vyftig Hollandsche guldens, die gemeenlyk eerst na verloop van drie weeken betaald worden; maar de kooper heeft maar vier en twintig uuren tyds, om te onderzoeken, of de Neger geen gebrek heeft; zo hy binnen dien tyd eenig gebrek vindt, kan hy hem den Kapitein weder geeven, mits hy denzelven echter noch niet getekend heeft, want in dat geval moet hy hem houden. Ga naar margenoot+Om te begrypen wat ik door het woord tekenen verstaa, moet men weeten, dat ieder een zyne slaaven tekent om ze te kennen: 't welk op de volgende wyze geschiedt: Men laat een' zilveren plaat maaken, daar men de twee eerste hoofdletters van den doop naam en van den toenaam des meesters op laat soldeeren: aan de plaat maakt men een' hou- | |
[pagina 107]
| |
ten steel, om dien in de hand te kunnen houden; de plaat wordt, als dan, heet doch niet gloeiende gemaakt, waar na men dezelven op het vel drukt, welk het teken behoudt, en van te vooren met olyfolie gewreeven wordt. Zommigen tekenen hunne slaaven op de armen, anderen op de borsten. Zonder deze voorzorge, was niemand in staat, om zyne eigene slaaven te kunnen onderscheiden, in de vervaarlyke menigte welke men in de Kolonie vindt, gelyk men zo aanstonds zien zal; te meer, dewyl dit volk in onze oogen geen gelaat heeft, welke onderscheidende genoeg is. Ga naar margenoot+Laaten we nu wederkeeren tot het getal der slaaven, zonder de Marrons, of weggeloopene Negers, mede te rekenen, waar mede ik dit Hoofdstuk zal eindigen, en die zo wel slaaven zyn geweest als de anderen, maar zich der slaavernye onttrokken hebbende, hedendaagsch een volk op zich zelf uitmaaken, met welk de Kolonie zich verpligt heeft gevonden in onderhandeling te treeden, en wiens getal, in het binnenste van het land, op vyf en twintig duizend kan beloopen, zonder de geenen die 'er zich dagelyksch kunnen by voegen. Om met de Stad Paramaribo te beginnen alwaar by de acht honderd huisen staan, gelyk ik in het tweede Hoofdstuk gezegd heb, indien men het eene huis door het ander op tien huisbedienden schat, zal men bevinden dat 'er, tegen het getal van twee duizend | |
[pagina 108]
| |
en eenige honderden van blanke inwooners, acht duizend slaaven zyn, de kinderen daar onder begreepen, zo Mulaters als Mestiches en Cabougles. Ik zou 'er zelfs by kunnen voegen, dat 'er meer zyn, zonder voor misvattinge te schroomen, dewyl ik veele huisen weet, welken tusschen de twintig en dertig huisbedienden, dat is, slaaven hebben. Ook moet men zich niet verwonderen, dat men daar te land zo wel bediend wordt; want men vindt'er, die uitsteekend bekwaam zyn, zo voor de huishoudinge als handwerken. Daar zyn in 't byzonder Negerinnen, die zulke voortreffelyke keukenmeiden, linnen en wollennaisters zyn, en zulke fraeie mutsen, handschoenen en koufen kunnen breiden, dat geene Europeaansche vrouw haar daar in kan evenaaren. Ook wasschen en stryken zy onverbeterlyk. Onder de Negers vindt men 'er ook, die zeer kundig en afgerigt, zyn, zo tot den gewoonen dienst van hunne meesters, als om de tafel te bedienen. Die het kuipen, timmeren, en metzelen geleerd hebben, wyken nergens in voor de Europeaanen, behalven in de twee laatste ambachten; want zy weeten de regels van de Bouwkunde zo wel niet, als onze timmermans en metzelaars; doch, dit laat niet na, dat men een' goed' timmerman van twee duizend tot twee duizend vyf honderd guldens, een' goed' metzelaar twee duizend, een' kuiper en kok achttien honder guldens waardig schat, 't welk de reden is, dat men 'er geenen ziet dan by de Planters, gelyk ik, | |
[pagina 109]
| |
in 't voorgaande Hoofdstuk aangaande het gebrek van ambachtsvolk spreekende, aangemerkt heb. Dewyl ik onder de gemaakte rekening maar alleen de slaaven van de Stad begreepen heb, zo moet ik nu over gaan tot die van de plantagiën. In 't jaar 1762 verzekerde men my, dat 'er in de gansche Kolonie, vier honderd vyf en twintig plantagiën waren, in ieder van welken ten minste, honderd tachtig slaaven gevonden werden; ik zeg ten minste; want in sommigen zyn 'er twee honderd, ja zelfs tot drie en vier honderd toe. Maar zo men ieder Plantagië maar eens op honderd tachtig rekent, zal het geheel niet minder dan zes en zestig duizend vyf honderd bedraagen, welken gevoegd by de acht duizend van de Stad en de vyf en twintig duizend Neger Marrons, een getal van honderd negen duizend en vyf honderd zullen uitmaaken tegen omtrent vier duizend Blanken, zonder te rekenen, hoe veelen 'er dagelyksch door den weg der voortteelinge by komen. Gelukkig, dat het land vruchtbaar genoeg is, om ze allen te voeden en dat de jagt en visscherny veel toebrengen om dit volk in overvloed te doen leeven. Naardien het eene wet is dat een kind, geboren van Vader of Moeder, die in slaavernye zyn, ook slaaf zy, zo zyn by gevolg allen, waar van ik voorheen gesproken heb, als de Mulaters, Mestiches en Cabougles ook onder dit getal; welken ik nu kenbaar zal maaken. | |
[pagina 110]
| |
Ga naar margenoot+Men noemt Mulaters, die voortkomen uit de vermenging van een' Blanken met eene Negerin, of van eene Blanke met eenen Neger; schoon deze laatste soort van voortteeling zeldzaam is, is dezelve echter niet zonder voorbeeld, doch de andere is gemeener, en men volgt de Caraïben nergens in na. In beide deze gevallen, ziet men de best gemaaktste schepsels voortkomen; hebbende schier geene trekken van Negers, en gelykende meer naar de blanken dan zwarten; doch hunne kleur is echter geel. Van dezen zyn 'er weinigen, die slaaven blyven, vooral, indien zy uit Negerinnen voort-spruiten, welken den Vader in eigendom toekomen, om dat die hen dan vrymaaken kan, en vervolgens niets verzuimt om hun eene goede opvoeding te geeven. Zy laaten dezelven een beroep leeren, daar zy hen toe genegen vinden, en zo ras zy in staat zyn om de kost te winnen, bemoeit 'er de Vader zich zelden meer mede. Doch daar is geene Natie, die de dankbaarheid meer ter harte gaat, zelfs in zo verre, dat zy alle gevaaren zouden braveeren, om het leeven van hunnen weldoener te behouden en te verdedigen, ten kosten van hun eigen leeven. Daarenboven bezitten zy allerleie goede hoedanigheden; en zyn zeer ieverig in de pligten van den Christelyken Godsdienst, zo dra men hen daar in, onderweezen heeft; begrypen alles, wat men hen leert, zeer gemakkelyk, en worden | |
[pagina 111]
| |
'er bekwaamer in dan de Zwarten; ook zyn ze kloek en sterk, vernuftig, wakker, arbeidzaam, en van eene levendigheid en stoutmoedigheid, die zomtyds den naam van reukeloosheid verdient. Ga naar margenoot+Men geeft den naam van Mestiches aan kinderen, die voorspruiten uit de vermenging van een' Neger met eene Indiaansche of inlandsche vrouwe. Deze soort is van eene bruinachtige kleur, die naar het zwart trekt, en heeft zeer zagt gekruld hair. Van natuure zyn zy wel gemaakt, wordende kloek en sterk. Hun getal is zeer klein. Zy leeren met het zelfde gemak, als de Mulaters, en worden zelfs bekwaamer. Ik zal hier in 't voorbygaan melden, dat 'er nog eene andere soort van slaaven is, voortkomende uit de vermenging van een' Blanken met eene Indiaansche vrouwe, welk men niet kan onderscheiden dan aan de hairen, die schoon en uitsteekend zwart zyn, gelykende buiten dat, zo ten opzichte der kleur als der trekken, naar de Europeaanen. Ga naar margenoot+De laatste soort van slaaven is die der Cabougles, voortspruitende uit eenen Neger en Mulater vrouwe. Deze soort is bruiner van kleur dan de Mestiches en heeft zwaare wol welke fyner is dan die der Negers, op het hoofd, in de plaats van hair. Dezelver getal is ook niet groot, en in bekwaamheid wyken zy voor geenen der slaaven, van welken ik gesproken heb. Ga naar margenoot+Hoe wydloopig ik ook geweest ben in de beschryving van de verscheidene soorten | |
[pagina 112]
| |
van slaaven, blyft my nog overig te ontdekken aan welk onfeilbaar teken men derzelver nieuwgeborene kinderen kan onderscheiden, zo dat men aan hunnen waaren oorsprong niet behoeft te twyfelen; want men moet zich niet verbeelden, dat deze slaaven, van welke soorte zy mogen zyn, ter waereld komen met de kleur die hun eigen moet zyn. Zy worden allen geboren zo blank als wy, en veranderen eerst van kleur na de eerste dagen. Dus moet men maar alleen het oog vestigen op de natuurlyke of teeldeelen, welken, op het oogenblik der geboorte, in beide de kunnen, de kleur, het zy zwart, taanachtig of blank, hebben, die het lighaam in 't vervolg zal aanneemen. Zie daar al wat ik van eenig belang aangaande de slaaven en derzelver voortteelinge heb kunnen verzamelen. Nu is my alleen overig te spreeken van hunne huishoudinge, welk onderwerp ik spaaren zal tot het volgende Hoofdstuk, om hier melding te kunnen maaken van de Neger-Marrons, of weggeloopene slaaven, die ik onder dezelfde soort niet kon plaatzen, om dat zy zich vrygemaakt hebben, schoon zy des niettegenstaande een gedeelte der slaaven van deze volkplanting uitmaaken, gelyk blykt uit de afhankelykheid, welke zy niet kunnen afschudden. Ga naar margenoot+Men noemt Marrons, de gevluchte Negers, die weggeloopen zyn, of om zich te ontheffen van den arbeid, of om zich de straffen te onttrekken, die zy verdiend | |
[pagina 113]
| |
hebben. Veelen onder hen hebben zelfs hunne Meesters en Bestierders vermoord, zo dat zy alles in 't werk gesteld hebben, om te beletten, dat zy weder gekreegen werden, 't welk hun ook gelukt is. Zy vermeerderden van dag tot dag, en formeerden geheele vlekken, in de bosschen, en op het afgelegenste gebergte, daar zy (eer men met hun in onderhandeling getreeden was) nooit dan by nacht uitkwamen om leevensmiddelen te steelen in de nabuurige Plantagiën. Die 'er eenigen van weder konden krygen, genooten voor ieder eene belooning van vyftig guldens, die heden nog gegeeven worden, als 'er wegloopen, 't welk nog wel gebeurt, doch zo dikwyls niet als voorheen. Het is onbeschryflyk, wat men heeft moeten uitstaan, om dit volk te vernielen of weder te krygen; welke vruchtelooze poogingen het Gouvernement gedaan heeft, en wat men al verlooren heeft in de verscheidene oorlogen, die men tegen hen heeft moeten uithouden. Want zo ras men hen wilde vervolgen, namen zy vooreerst wraak met nieuwe voorwerpen te verleiden, welken zy de snoodheid inboezemden van insgelyks hunne heeren en meesters te vermoorden. Vervolgens hebben zy de wegen afgesneeden en gesloten, langs welken men toegang tot hen hadt, schoon niet zonder moeilykheden, om de menigte van moerassen, die men oversteeken moest, en waarin zo veel water was, dat men 'er tot den mid- | |
[pagina 114]
| |
del door moest baaden; daarenboven moest men geheele nachten doorbrengen onder den blaeuwen hemel, in schier ontoeganklyke bosschen, daar men opgegeeten werdt van ongedierte, van welk men daar te land eene verschrikkelyke menigte vindt; alle welke moeilykheden voor eenen Europeaan schier onverdraaglyk zyn. Dit was het nog niet al; door hunne schildwagten gewaarschuwd, klommen zy op de boomen; van welken zy, zonder dat men hen gewaar werdt, hunne vyanden met het geweer op de borst doodschooten; Als men derhalve zag, dat men hen niet meester kon worden, heeft men eindelyk beslooten, met hun in onderhandeling te treeden om nog grooter onheilen voor te komen. In Wynmaand van 't jaar 1759 begon men te werken aan eene vrede, tot welker bevordering men, in Herfstmaand des jaars 1760, door een gedeelte der Bezettinge, de noodige geschenken zondt: Zo dat dezelve getekend werdt op de Plantagie Auka, door zes Raaden, en een' Sekretaris, ten dien einde van de Regeering derwaarts gezonden; en, van de zyde der Marrons, door zestien hoofden, van welken de afgevaardigde Raaden zes tot gyzelaars medenaamen, welken allen, na eenigen tyd te Paramaribo vertoefd te hebben, weder naar hunne makkers te rug keerden, met belofte van, na eenige weeken, weder te zullen komen met hunne vrouwen en kinderen, om hunne wooning in de stad te vestigen, | |
[pagina 115]
| |
en hun hoofd te verpanden voor de onwrikbaarheid der zo even geslootene vrede. Men beloofde aan alle de Marrons, hen niet meer te zullen ontrusten, en men vergunde hun zich neer te zetten, waar zy wilden. De Marrons, van hunnen kant, verbonden zich, om hun getal niet grooter te maaken, maar integendeel, om de wegloopers, die zich by hen zouden willen voegen, weder te geeven, mits men hun eene belooning voor ieder weggeloopenen toekende; eene wet, welke zy wel niet met de uiterste naeuwkeurigheid nakomen, doch waar aan zy zich echter onderworpen, en zich naar dezelve tamelyk geschikt hebben; daarenboven verbonden zy zich ook, om de Kolonie, in tyd van oorlog of anderzins, by te staan. Men heeft hun ook vergund, met de Blanken te handelen, en zy maaken tegenwoordig eene byzondere Natie uit, met welke men in vrede leeft. |
|