Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname
(1770)–Philip Fermin– AuteursrechtvrijBehelzende al het merkwaardige van dezelve, met betrekkinge tot de historie, aardryks- en natuurkunde
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina 35]
| |
huis afgescheiden, en gemeenlyk digt by den tuin is, om geen ongemak te hebben van 't vuur, dat aldaar gestookt wordt; ook brandt men 'er niet dan hout. Het geene men, met meerder regt den zomer noemt, is de onmaatige hitte die in de plaats komt van gestaadige en hevige regens; waar na men weder den kleinen regen heeft, en dus gaat het alle jaaren, op eenige veranderingen na, waarvan ik straks spreeken zal. Daarenboven zyn 'er de dag en nacht altyd even lang, naardien 'er de Zon ten allen tyde, 's morgens om zes uuren opkomt, en, stiptelyk, 's avonds, op het zelfde uur ondergaat, 't welk de avonden, zo wel als de nachten, zeer schadelyk maakt voor de geenen, die zich in de avondlucht begeeven, na dat zy by dag, de groote hitte geleeden hebben, vooral in het laatst gemelde jaargetyde, en als het lichte maan is; dewyl als dan de lucht, welke altyd na zonnen-ondergang scherp en doordringende is, inzon derheid, wanneer de hitte op den dag zwaar is geweest, nog vinniger doordringt, wanneer de zon haaren invloed op dit gewest verspreidt. Uit het geene ik gezegd heb, kan men afneemen, dat dit land niet voor zeer gezond gehouden moet worden, gelyk het inderdaad ook niet is; welk vooroordeel, zo men het dus noemen mag ik niet wegnemen kan; want hoe veel goeds ik 'er anders van zeggen moet, heb ik echter voorgenomen, in alles de waarheid te spreeken, gelyk men bevinden zal. | |
[pagina 36]
| |
Voor eerst, behoeft men niet te twyfelen, of de lucht, wanneer de zon op haar' hoogsten trap is, veroorzaakt alhier veele ziekten, en eene grote sterfte onder de inwooners, en nog meer onder de arme matroosen, die op de schepen eene min zuivere lucht in ademen, dan op het land; om dat de hitte op dezelven zo geweldig is, dat de sterkste kaerel zich naeuwlyks staande kan houden; vooral, wanneer dezelven met zuiker belaaden zyn, welke verstikkende dampen veroorzaakt, waar door de ademhaaling byna onderschept wordt; zo dat het niet missen kan, of veele matroosen moeten door die hitte omkomen, te meer, dewyl 'er zelfs geen Gasthuis voor hun in de stad is, werwaarts men hen kan brengen, om 'er hun de noodige hulp voor hunne kwaalen te verschaffen. Behalve deze is 'er nog eene andere oorzaak waar door deze ongelukkige menschen naar het graf gesleept worden; te weeten: Zy zyn verpligt, van Plantagië tot Plantagië te gaan, om de vragt voor hunne schepen te zoeken; deze reisen doen zy by dag, in de grootste hitte van de zonne, genoodzaakt zynde, de riemen gestaadig in de handen te hebben, welke geweldige beweeging alleen genoeg is, om hen boven mate te verhitten, zo dra zy voet aan land zetten, drinken zy met groote greetigheid en onbedachtzaamheid koud water, en vervolgens het sap van zuiker riet, waar by zy oranje-appels en citroenen voegen. Deze vruchten zyn uit zich zelven zeer verkoelende; en meestal eeten ze die | |
[pagina 37]
| |
groen, wanneer dezelven nog nadeeliger voor de gezondheid zyn; hier door haalen zy zich hevige koortsen, geweldige kolyken en zwaare buikloopen op den hals, waarvan zy zwaarlyk kunnen geneezen worden. Dus behoeft men zich niet te verwonderen, wanneer ik zegge, dat ik, in den jaare 1756, tot acht van deze ongelukkigen, op eenen dag van die buitengemeene hitte, hebbe zien begraaven, zonder de lyken der inwooners van de stad, mede te rekenen. Maar wat middel om dit voor te komen! De dampkring is in dit jaargetyde zo brandende, dat deszelfs hitte eene schielyke ontbinding in de vochten veroorzaakt, waaruit eene zo overvloedige en geduurige uitwaasseming ontstaat, dat zelfs het water, zo dra men het gedronken heeft, door de zweetgaten heen dringt, en men hetzelve daar uit ziet vloeien, als uit eene natte spons die men zamendrukt. Voeg hier by de ongestadigheid van 't weder, welke zo groot is, dat, schoon 'er, gelyk ik gezegd heb, vier byna vastbepaalde jaargetyden zyn, dezelven echter elkanderen dikwyls allen op eenen dag opvolgen; dat 'er daarenboven menigvuldige en geweldige winden waeien, en dat men 'er aan ongemeen zwaare onweders onderhevig is; ja, voeg hier eindelyk by, dat, midden in het schoonste en helderste weder, byna alle de verhevelingen zich zomtyds eensklaps vereenigen en zamenspannen ten verderve van de inwooners dezer volkplantinge. | |
[pagina 38]
| |
Ik twyfel echter sterk, of de sterste wel zo groot zou zyn, indien men de moerassige bosschen, welke de stad Paramaribo dekken, vallen liet, en droog maakte; want uit dezelven verheffen zich gestadige dampen, welken de lucht besmetten en eenen buiten-gemeenen invloed op de vochten hebben, de vezelachtige deelen van het menschelyk lighaam aandoen, derzelver overeenstemming vernietigen, en eene merkelyke verzwakking veroorzaaken moeten, waar uit oneindig veel ziekten, de eene gevaarlyker dan de andere, ontstaan, in welken de verrotting byna altyd volgt. De al te drooge lucht, schoon minder schadelyk voor het lighaam dan eene al te vochtige, brengt, echter, ten naasten by, de zelfde uitwerkingen voort, om dat zy de graften verdroogt, en derhalven de daar in beslootene vochten verdikt; doch niets werkt ongetwyfeld zo sterk op de zenuwen, vezels, zweetgaten, en op de gansche dierlyke huishouding, dan de schielyke veranderingen van het weder, waarvan ik gesproken heb. Men behoeft maar de uitwerkingen der hitte en vochtigheid op de verscheidene soorten van lighaamen, en zelfs op de allerhardsten, als het hout, en de metaalen, die daar door uitgezet worden, en zwellen, in aanmerking te neemen, om te begrypen, wat die werkende oorzaaken, het zy beurtelings of vereenigd, kunnen te wege brengen, op de vaste deelen van het menschelyk lighaam, wanneer zy alle haare vermogens op dezelven in 't werk stellen. | |
[pagina 39]
| |
Indien derhalve zo veel bosschen niet rondom de Stad waren, zou zy ook minder onderworpen zyn aan den kwaadaartigen invloed, welken derzelver uitwaassemingen veroorzaaken, om dat de lucht, die men 'er in zou ademen, alsdan zuiverer en gezonder zou zyn; en de kwaade dampen van den grond, naar maate hunner verheffinge vervliegende niet onmiddelyk naar de Stad dringen; en 't volk, zo niet in 't geheel, ten minste voor een gedeelte, verlost zou zyn van onnoemelyke kwaalen, waarmede het thans overlaaden wordt. Eer ik van de Inboorlingen van het land beginne te spreeken, moet ik nog aanmerken, dat hetzelve, om de groote vochtigheid, geene der vruchten voortbrengt, welken by ons, in Europa, bekend zyn, als by voorbeeld, peeren, appels, kersen, aalbessen, pruimen, persikken, abrikoosen enz. Doch dit belet niet, dat 'er oneindig veel anderen zyn, die derzelver plaats op eene voordeelige wyze, vervullen, en waarvan ik breedvoeriger, ter zyner plaatse, spreeken zal. |
|