Nieuwe algemeene beschryving van de colonie van Suriname
(1770)–Philip Fermin– AuteursrechtvrijBehelzende al het merkwaardige van dezelve, met betrekkinge tot de historie, aardryks- en natuurkunde
Tweede hoofdstuk.
| |
[pagina 14]
| |
konnen, 't welk tot een groot nut is voor 't nieuwe Fort, als 't welk daar door gewaarschuuwd wordt, om op zyne hoede te zyn. Ga naar margenoot+De Rivier verder opgaande wordt men van verre de nieuwe schans, Amsterdam genoemd, gewaar, liggende aan den linker zyde van den mond der Riviere Commewyne, vlak tegen over de gemelde Reduiten. Men heeft dezelve beginnen te bouwen in 't jaar 1734, en eerst in 't jaar 1747 voltooid. Zy is gebouwd op eene soort van rots, en omringd met breede graften, en daarenboven wel versterkt. Van binnen is zy wel voorzien van de noodige pakhuisen, zo voor oorlogs- als mondbehoeften; en zelfs heeft men voor zes of zeven jaaren, de voorzichtigheid gehad, van 'er een steenen watermolen te zetten, om de graanen voor de bezettinge te maalen. In tyd van oorlog zou zy ten minsten, drie duizend man kunnen bergen; doch in tyd van vrede, liggen 'er weinig meer dan honderd mannen, die onder het bevel staan van een' kaptein van de Artillery, welke den titel van Kommadant voert, en eene groote menigte van geschut ter verdediging dezer sterkte by zich heeft; zo dat men, de Reduiten voorby zynde, op het minste geweld, dat men zou willen doen om de Schans voorby te vaaren, ongetwyfeld een zeer groot gevaar zou loopen tusschen deeze drie vuuren. Het is zelfs gebruikelyk, dat een schip, in de Rivier komende, op eene zekere | |
[pagina 15]
| |
hoogte moet ankeren, de vlag opsteeken, en vervolgens zyn paspoort zenden aan den Kommandant van 't Fort, om dus de vryheid te verzoeken, van de reis te vervolgen; zonder dat krygt hy een kogel, daar hy vyftien guldens voor moet betaalen. Zo de Kapitein van 't schip zich verstout, om zonder verlof, te naderen, krygt hy drie kogels, waar van de prys telkens verdubbelt; blyft hy langer koppig zo loopt hy gevaar van in den grond geboord te worden. Ook moet men in acht neemen, dat, zo ras een schip zich onder het bereik van 't kanon, dat op de sterkte ligt, bevindt, de Kapitein hetzelve, eer het voorby vaart, met zeven of negen schooten uit zyn geschut begroeten moet, waar voor hy, van hetzelve, onder het opsteeken der vlagge, met drie schooten beantwoord en bedankt wordt. Ga naar margenoot+De Rivier steeds hooger opvaarende, vindt men, twee mylen van dit Fort, eene andere sterkte, Zeelandia genoemd, die, gelyk men verhaalt, door de Portugeesen gebouwd, vervolgens met geweld, door de Engelschen veroverd, doch herwonnen werdt, in 't jaar 1667, door de Zeeuwen, onder het geleide van den dapperen Admiraal Abraham Krynszoon, en Vice Admiraal Culewaard, met eene vloot van drie oorlog - scheepen, en eenige kleine vaartuigen; om de soldaaten aan land te zetten, die drie honderd man uitmaakten, en geboden werden door den Generaal Ligtenberg, welke tot Gouverneur | |
[pagina 16]
| |
van de Kolonie benoemd werdt, toen dezelve, na de verovering van 't Fort, mede bemagtigd werdt. Dit Fort, 't welk, in zekere opzichten, tot eene Citadelle voor de Stad Paramaribo dient, is een gemetzelde vyfhoek, waarvan de buitenste veelhoek weinig boven honderd vyftig voeten bedraagt; het heeft geene borstweeringen; doch deszelfs muuren zyn omtrent vyf voeten hooger dan de vlakke grond, en wel zes voeten dik. Het binnenste gedeelte is zeer bekrompen door verscheidene, aldaar opgerichte gebouwen, gelyk het Wapenhuis, veele Barakken en verscheidene pakhuisen. Ook is het de plaats, daar de Gouverneurs en Officieren, begraaven, en de misdaadige, of tot den dienst van de Societeit veroordeelde slaaven in hechtenisse gehouden worden. Rondom dit Fort, is een soort van bedekten weg, met een' brug aan den kant van de stad; aan 't einde van die brug, eer men in 't kasteel komt ontmoet men eene wagt van soldaaten, onder het bevel van een Officier. Boven de wagtplaats is de gevangenis, zo voor de bezetting, als voor de inwooners. Deze sterkte heeft twee openingen, waar door het geschut speelt, aan ieder voorkant, en eene aan ieder zyde, voorzien met kanon, daar de plaats geen gebrek aan heeft; dies dezelve in staat is, de Stad te beschermen, zo door haare gelegenheid, als door de menigte van ge-schut, dat aldaar gevonden wordt, gevoegd | |
[pagina 17]
| |
by den onderstand, welken zy van de stad, daar zy tegen over ligt, kan krygen, zonder dat zy elkanderen, om de bogten van de Rivier, kunnen zien. Ook durft 'er geen Hollandsch of Engelsch schip, naa Zonnen-ondergang, voor by vaaren, zonder uitdrukkelyk verlof van den Gouverneur; maar, wat meer is, de schepen zyn verpligt, zo ras zy onder het bereik van 't geschut gekomen zyn, dezelfde plegtigheid in acht te neemen, als by 't Fort Amsterdam. Ik moet ook niet vergeeten te melden, dat 'er, op een der bolwerken van 't Fort Zeelandia, een klok onder een dak hangt, daar alle uuren een soldaat op een klein trapje naar toe klimt, om, zo wel by nacht als by dag, de klok te slaan; en dat 'er geen ander uurwerk ten dienste van de stad gevonden wordt. Zo ras men dit laatste Fort voorby is, ontdekt men de stad Paramaribo, daar ik niet van spreeken zal, dan na eenige byzonderheden van myne aankomst in 't land te hebben beschreeven; 't welk eenig denkbeeld van haare inwooners geeven zal. Het eerste voorwerp, dat myne aandacht waardig scheen in 't inkomen van de Rivier van Suriname, was een kanoo van acht of negen voeten lang, en vier voeten breed; waarop drie Negers, ter vischvangst, uitgevaaren, zich bevonden, die op ons schip af kwamen, om ons te verwelkomen. Naeuwlyks waren zy ons genaderd, of een van | |
[pagina 18]
| |
hun klouterde, met zulk eene vaardigheid, tegen ons schip op, dat ik verwonderd was hem als in een oogenblik terstond op ons dek te zien. Deze Neger, die van eene volmaakte schoonheid was, hadt eene meer dan middelmaatige gestalte, zonder echter van de grootsten te zyn; hy hadt maar een' kleinen baard, en de allerschoonste zwarte oogen; de trekken van zyn gelaat waren zeer regelmaatig en bevallig; zyne tanden witter dan yvoor, 't gansche vel zo zwart en glimmende als git. Zyne kleeding was zo eenvouwdig, dat ze hem, niettegenstaande de zwaare hitte, weinig hinderde, bestaande maar alleen in een stuk lynwaat van omtrent zes ellen lengte, en acht of tien duimen breedte, 't welk, eenige reisen om de lenden gevouwd, door zyne beenen heen ging, om de schamelheid te bedekken. Hy groette terstond den Kapitein J.L. die ons geboodt, op eene zeer onderdaanige wyze, en zeide hem, in zyne brabbeltaale: audi massera, hou fassi you tan, welkom na dissi contri: 't welk zeggen wil: goeden dag, meester, hoe vaart gy? wees welkom in dezen oord. Ik had niet veel moeite om deze taal te verstaan, om dat ik in het Engelsch kundig ben, waar mede de Negertaal veel overeenkomst heeft. De Kapitein, hem bedankt hebbende, liet hem een stuk gezouten vleesch geeven; 't welk de heerlykste spys voor die lieden is, en derhalve het grootste geschenk is, dat men hun doen kan. De Neger, hier mede wel | |
[pagina 19]
| |
in zyn schik, liet niet na, ten eersten te rug te keeren, om zyne twee makkers te gaan vinden, die hem opwagtten, en met hem vertrokken, wel te vrede met den voorraad, dien zy opgedaan hadden. Op denzelfden dag, kwamen wy in de Rivier van Suriname, en stapten aan land by het Fort, of liever by de Stad Paramaribo Naeuwlyks hadden wy voet aan land gezet, of wy werden terstond van verscheidene Neger - vrouwen omringd, welker gansche kleeding bestondt in een' ligten rok, die haar tot de kniën toe hing, dienende maar alleen om te bedekken het geen de eerbaarheid verbiedt te laaten zien; het overige van 't lighaam was geheel bloot, gelyk de Negers, die wy reeds gezien hadden. Eene dezer vrouwen bekoorde my boven de anderen; zy was volmaakt schoon, en behoefde nergens (de kleur van 't vel, daar men aan gewend moet weezen,) uitgezonderd, voor de schoonste vrouw van ons half-rond te wyken, noch ten aanzien van haare weezenstrekken, noch met betrekkinge tot haare gestalte, die fraei en welgeschikt was. Haare neus was zeer welgemaakt, tegen de gewoonte der Negers, welke plat van neus zyn. Haare oogen waren ongemeen leevendig; en, in een woord, zy hadt in die dunne kleeding, eene zo luchtige en vrolyke houding, dat zy my het denkbeeld van de kindsheid der waereld en van onze eerste voorouderen te binnen bragt. | |
[pagina 20]
| |
In de eerste dagen van myne komst te Paramaribo, had ik een vooroordeel tegen deze natie, 't welk ik zo veel tegen ging, als my mogelyk was, wel bevroedende, hoe zeer ik hunne hulp van nooden zou hebben, zo voor den byzonderen dienst van myn beroep, als voor de naspooringen, welken ik my in dit ryke land voorgesteld had te doen. Maar, eer ik iets met hun ondernam, moest ik hunne brabbeltaal leeren, die niets anders is dan zeer verbasterd Engelsch, doormengd met eenige Hollandsche woorden, gelyk men, by de eerste begroeting van den Neger aan den Kapitein van ons schip heeft kunnen merken, en nog gemakkelyker afneemen kan uit de volgende woorden: waarvan, de eersten hunne brabbeltaal, de tweeden het eigenlyke Engelsch, en de derden de betekenis in 't Nederduitsch zyn. O goede Godi, O good God, O goede God. Forki, fork, een fork. Pletti, plate, een bord. Bredi, bread, brood. Boy, boy, een jongen. Give mi da hedi, give my hat, geef my mynen hoed; en zo vervolgens. Deze weinige voorbeelden bewyzen, dat zy de taal der Engelschen hebben willen leeren, die in de eerste tyden, deze Kolonie bezeten hebben, zonder daar in een' gelukkigen voortgang gemaakt te hebben; en hier aan heeft men toe te schryven, dat deze Negers het Engelsch overgenomen en verbasterd, of verminkt hebben, door 'er verscheidene woorden van hunne Africaan- | |
[pagina 21]
| |
sche landtaale onder te mengen, zich verbeeldende, dat zy hetzelve daar door een groot çieraad byzetteden. In vervolg van tyd, hebben zy zich genoodzaakt gevonden, om zich te doen verstaan, 'er eenige Hollandsche woorden in te voegen, zedert deze Natie hen overheerd heeft; want, in plaatse van hunne meesters Massera te noemen, gelyk ter tyde der Engelschen, bedienen zy zich heden van den titel van Myn Heer, en van Mevrouw in de plaatse van Missi, dat zy voor 't woord Mistris gebruikten; een titel welken de Engelschen aan de burger vrouwen geeven. Laaten wy nu wederkeeren tot de beschryving van de Stad Paramaribo, waarvan ik door myne uitweiding afgeweeken ben. Ga naar margenoot+Het geene de inwooners het Fort noemen, is eigenlyk de Stad Paramaribo, die eertyds een Dorp was, welk bewoond werdt van Indiaanen, aan welken zy haaren naam verschuldigd is. Zy ligt, gedeeltelyk op den oever van de Riviere, omtrent zes mylen van de zee, en is gebouwd op eene zandige en steenachtige klip, zo dat de grond der straaten, die 'er redelyk veel zyn, den voetgangeren nimmer eenig ongemak veroorzaakt; doch, in eene groote hitte, is de Zon zo brandend, dat de warmte van den grond zelfs de allerdikste schoenen doordringt. Ga naar margenoot+Alle de huisen, ten getale van acht honderd, zyn zeer regelmaatig gebouwd, en | |
[pagina 22]
| |
Ga naar margenoot+byna allen zonder vensters, om de groote hitte, hebbende byna ieder zyn' byzonderen tuin. Zy zyn maar van hout gemaakt, uitgezonderd die van den Gouverneur en Commandant, en kosten echter, om met de kleinste te beginnen, van vyf tot vyf en twintig duizend Hollandsche guldens naar maate van hunne grootte; deze prys zal mogelyk iemand onmaatig toeschynen; doch, zonder van de arbeids-loonen te spreeken, moet men in acht neemen de ongemeene duurte van 't hout in dit land, en de overvoering van eene menigte van bouwstoffen die men uit Europa ontbieden, en ten minste dubbeld betaalen moet. De huisen zouden vry wat meer kosten, zo men dezelven van steen bouwde, die in dit land niet gevonden wordt, zo min als kalk, of iets anders, dat tot het bouwen vereischt wordt; daarenboven zyn alle de huisen gebouwd op eenen voet van tigchelsteen, ter hoogte van twee of drie voeten, en zomtyds meer. Verders moet men aanmerken, dat, indien de huisen van steen gebouwd werden, dezelven zo gezond niet zouden zyn, dan die van hout, om de groote vogtigheid van den grond, waaraan de steenen huisen meer onderhevig zouden zyn; 't welk den bewooneren min of meer ongemak zou veroorzaaken. Ga naar margenoot+Het Gouvernement staat op de wapen-plaats, regt tegen over de plaats, daar alle de vreemdelingen aan land stappen. 't Is een zeer ruim en fraei gebouw, hebbende | |
[pagina 23]
| |
van achteren een' schoonen tuin, waar door de Gouverneur zich naar 't Fort Zeelandia kan begeeven. Hier uit ziet men, hoe digt deze vesting by de Stad ligt, gelyk ik boven gezegd hebbe. Alle morgens, ten acht uuren vergadert de parade voor 't Gouvernement, om op de wagt te trekken. Het huis van den Commandant staat naast dat van den Gouverneur, en heeft insgelyks een' fraeien tuin. Deze twee gebouwen behooren aan de Societeit. Byna in alle de straaten, ziet men, voor de huisen, eene laan van oranje-boomen, die tweemaal in 't jaar bloeien, en 'er altyd eenen aangenaamen reuk verspreiden. Ga naar margenoot+Men telt tegenwoordig, van de plaatse der ontscheeping tot op eene zekere hoogte, by de zestig Hollandsche schepen op de reede, zonder die der Engelschen mede te rekenen; en regt tegen over deze reede ziet men, gelyk in de straaten van de stad, eene heerlyke laan van oranje-boomen, die eene reeks huisen, achter dezelve geplaatst, met een' aangenaamen geur vervullen, en het schoonste gezicht opleveren, dat men bedenken kan. Ik zou 'er zelfs by kunnen voegen, zonder vreese van tegenspraak, dat 'er in 't gansche Hollandsche en Fransche Amerika geen reede is, die by deze vergeleeken kan worden, uit hoofde van de gemakkelyke wyze, waar op de voortbrengzels dezer volkplantinge aldaar ingescheept kunnen worden. Maar het ergste is, dat men 'er wormen heeft, die de schepen, op | |
[pagina 24]
| |
plaatsen, daar het hout van pik en teer ontbloot is, doorknaagen. Nogthans kan men 'er zich gemakkelyk voor wagten, wanneer men het schip wel kalfatert, zo dat 'er geen eene plaats onbeteerd blyft, enz. Ga naar margenoot+Het Stadshuis staat op eene schoone plaats (insgelyks voorzien met Oranje-boomen) daar tegenwoordig de markt der slaaven, en als mede de vogel-, vrucht- en groen- markt, gehouden wordt. Deze plaats diende eertyds voor een algemeen kerkhof; dan, naardien men vreesde, dat de menigte van lyken, die 'er byna dagelyks begraaven werden, ziekten veroorzaaken mogten, door de kwaade dampen, heeft het Gouvernement eene andere plaats verkoozen, aan 't einde van de stad, en heeft de eerste maar alleen behouden voor persoonen van aanzien, die vyf honderd guldens geeven om 'er begraaven te worden, terwyl men maar vyftig geeft, om eene begraafplaats op de laatste te hebben. Hoe het zy, het komt altyd, gelyk men ziet, nog duur genoeg te staan om zich te laaten begraaven, zonder de andere lyk-kosten te rekenen, die ook zeer hoog loopen. Ga naar margenoot+Het bovenste gedeelte van het Stadshuis is geschikt ter oefeninge van den openbaaren Godsdienst, die 'er alle Zondagen, 's morgens in 't Hollandsch, en 's namiddags in 't Fransch, verricht wordt. Men heeft 'er ten dien einde, twee Hollandsche, en een' Franschen Predikant, die ieder twaalf | |
[pagina 25]
| |
honderd Hollandsche guldens trekken, behalve hunne huisvesting, en drie slaaven om hen te dienen; 't welk nog meer bedraagen kan, dan hun inkomen. Hoewel 'er de armen schaars zyn, ontbreekt het 'er echter niet aan een Diakoniehuis, waar in men de behoeftige Weeskinderen, en bejaarde persoonen, die niets hebben om van te leeven, opneemt; en dit huis wordt zo wel bestierd, dat men in de Kolonie geen gevaar loopt, om langs de straaten door bedelaars overvallen te worden, gelyk men zulks in de meeste steden van Europa ondervindt: het is 'er zelfs zo ver van daan, dat men 'er nooit een bedelaar ontmoet. 'Er is ook eene heerlyke Luthersche Kerk, waar in insgelyks volgens eene vastgestelde orde, alle zondagen tweemaal gepredikt wordt, schoon 'er, ten dien einde, maar een Predikant is; zy staat aan den kant van de Rivier, en is geheel van steen gebouwd. Ga naar margenoot+De Jooden, zo van de Portugeesche als Hoogduitsche natie, wier getal zeer aanzienlyk is, hebben 'er ook twee Synagogen. Die der eerstgenoemden is zeer fraei, doch die der Hoogduitschen in verre na zo fraei niet. Ga naar margenoot+De bezetting bestaat uit twee Battaillons, de Artilleristen 'er onder begreepen, welken te zamen, een getal van twaalf honderd man moeten uitmaaken, waarvan de eene helft ter betaalinge van de Societeit, en de andere helft van de bewooners der Kolonie | |
[pagina 26]
| |
staat. Dit krygsvolk staat onder het bevel van den Gouverneur, die 'er de Kollonel van is. Hy wordt door de Societeit benoemd, en door hunne Hoog Mog. goedgekeurd. De Commandant, welke, insgelyks, door de Societeit benoemd, en door hunne Hoog Mog. goedgekeurd wordt, is Kollonel van het tweede Bataillon. Ieder Battaillon wordt gebooden door twee Luitenant-Kollonels, vier Kapiteinen, vier Luitenants, en even zo veel Onder-Luitenants en Vaandrigs; doch zy hebben beide maar eenen Fiskaal, of Krygsrichter, eenen Opper-Kommis voor de Magazynen der leevens middelen, en eenen Boekhouder, die allen ter betaalinge van de Societeit staan. Voor de zieken, onder het krygsvolk, heeft men een Hospitaal 't welk onder de bezorging staat van een' Geneesheer en een Opper-Heelmeester, die van de Societeit betaald worden. Ga naar margenoot+Behalve het geregelde krygsvolk, maaken de inwooners van de stad nog drie Kompagnien uit, van omtrent twee duizend man in 't geheel. Elk dezer Kompagnien wordt gebooden door een' Kapitein, een' Luitenant, een' Onder-Luitenant, en een' Vaandrig; en moeten zich allen, in tyd van nood, gereed bevinden; om den vyand te bevechten, aangezien ieder inwooner voorzien is van een goeden snaphaan, en zo veel buskruid en lood, als hy van nooden heeft, om zich te verdedigen; waar op de Kapiteins zeer zorgvuldig acht geeven, doende, ten dien einde, op bevel van den Gouverneur, tweemaal 's jaars een algemeen bezoek. | |
[pagina 27]
| |
Het zelfde heeft plaats langs alle de Rivieren, daar Plantagiën zyn; want ieder van haar heeft verscheidene verdeelingen, die kleine Kompagnien uitmaaken. Onder de Bestierders en Schryvers, die deze Plantagiën bewoonen, rekent men, in 't geheel acht verdeelingen, waarvan ieder haar Kapitein, Luitenant, Onder-Luitenant, en Vaandrig heeft, welken zich, op de eerste kanonschoot die tot een teken van alarm gedaan wordt, naar hunne loopplaatsen begeeven moeten. Zy zyn ook zo wel gewapend, als het krygsvolk van de stad, doch hun getal bedraagt maar omtrent duizend koppen, waar uit men ligtelyk kan nagaan, dat 'er, in de gansche Kolonie, maar omtrent vier duizend twee honderd Blanken zyn, de bezetting 'er onder gerekend, die de wapens kunnen draagen. Ga naar margenoot+In de eerste tyden oordeelde de Gouverneur, en eenige leden van den Raad, over alle de verschillen, die in de Kolonie ontstonden, by uitersten gewysde, en zonder beroep op eenigen anderen Rechter; 't welk toen ter tyde geene moeilyke zaak was, om dat het getal der volkplanteren gering, en by gevolg de geschillen niet menigvuldig waren; maar het getal der inwooners vermeerderende, zyn ook de geschillen van grooter belang en menigvuldiger geworden. Naardien de nieuws aangekomene Europeaanen, met het oversteeken van de zee, hunne zucht tot pleitgedingen en hunne fyne streeken en gesleepene uitvluchten in zaa- | |
[pagina 28]
| |
ken van regten niet verlooren hadden, zo heeft men verscheidene Gerigtshoven moeten aanstellen, om hun gelegenheid te geeven, van zich van een eerste vonnis tot een hoogeren Regter, of Opper-Gerigtshof te kunnen beroepen. Men moet echter niet wagten, in eenen der Leden van deze Gerigtshoven, beroemde Regtsgeleerden, die geoeffend zyn in de kennisse der wetten te vinden, maar wyze, zagtzinnige, en by gevolg onbaatzuchtige mannen, wier vroomheid zo groot is, dat het gezond verstand en de opregtheid alle hunne vonnissen voorschryven. Wat kan men meer begeeren? Ga naar margenoot+De Gouverneur is uit hoofde van zyn ampt, voorzitter van alle de drie Gerigtshoven in Suriname. Het eerste dezer Gerigtshoven, het Hof van Politie of crimineele Justitie genoemd, bestaat uit dertien persoonen, te weeten den Gouverneur, een' Kommandant, een' Fiskaal, een' Secretaris en negen andere Leden, die uit de voornaamste inwooners, en door dezelven, benoemd worden, hebbende de Gouverneur het regt van verkiezing uit een dubbel getal, dat by de stemmen der opgezetenen benoemd is. Maar men moet aanmerken, dat niemand tot de waardigheid van Lid in deze vergadering verkoozen kan worden, zonder vaste goederen in de Kolonie te hebben, en dat deze bedieningen voor 't leeven zyn, en niets dan eere, en geen voordeel aan brengen. In | |
[pagina 29]
| |
dit Hof worden alleenlyk de lyfstraflyke misdaaden, en zaaken, die de Huishouding der Kolonie betreffen, behandeld. Ga naar margenoot+Het tweede Gerigtshof, de Raad van civile Justitie geheeten, waarvan de Leden echter door 't eerste Gerigtshof verkooren worden, bestaat uit twaalf persoonen, daar onder beegrepen den Gouverneur, een' Secretaris, en tien andere Leden. Deze Raad vonnist alleenlyk over burgerlyke zaaken, waar van men zich in Europa op hunne Hoog Mog. kan beroepen; 't welk maakt, dat dit Hof volstrekt onafhankelyk is van 't eerste; ook heeft het zich den tytel van Opper-Gerigtshof aangematigd. Ga naar margenoot+Het derde Gerigtshof is maar een kamer van Kommissarissen over kleine zaaken, bestaande uit eenen Onder-Voorzitter, die de plaats van den Gouverneur vervult, wanneer hy niet goedvindt zyn regt als Voorzitter te gebruiken, eenen Secretaris en negen andere Leden, welken, gelyk die van het tweede Hof, door het eerste verkooren worden. Men handelt 'er niet dan van geld-zaaken, van de somme van drie, tot twee honderd en vyftig guldens, en, zo ras de somme grooter is dan honderd en vyftig guldens, kan men zich beroepen op den Raad van civile Justitie. Men moet in acht neemen, dat de Leden van deze twee laatste Gerigtshoven alle jaaren vernieuwd worden, uitgezonderd de Secretarissen, die, in alle drie de Kollegien, | |
[pagina 30]
| |
hunnen post hun leeven lang behouden. Alle onkosten, die 'er gemaakt worden, door de langduurige pleitgedingen, of anderzins, raaken maar alleen de gemelde Secretarissen, uitgezonderd in de twee laatste Gerigtshoven, alwaar de Leden het regt hebben, om hunne zittingen te doen betaalen, als 'er eenige plantagiën, of andere byzondere goederen verkogt worden. Wyders, moet men aanmerken, dat alle de gemelde Hoven maar vier gewoone zittingen in 't jaar hebben, uitgezonderd het eerste, 't welk vergaderen moet als het de zaak vereischt, dat is, om zaaken van belang, het welzyn der Societeit betreffende. Naardien 'er hier te lande veele pleitgedingen zyn, kan men ligt begrypen, dat men 'er geene Advokaaten of Procureurs kan missen; ook is hun getal redelyk groot: want ik weet dat 'er van de eersten zeven of acht zyn, van de tweeden niet minder, en vyf of zes Solliciteurs, welk getal myns bedunkens genoeg is voor hun, die zin in 't pleiten hebben. Ga naar margenoot+Het Gouvernement heeft ook een Wees en onbeheerde Boedelkamer opgerigt, die bestierd wordt door twee Kommissarissen, en eenen Secretaris, welken acht geeven op de geenen die ab intestato komen te sterven, en verpligt zyn, hen te laaten begraaven, zo derzelver boedel de kosten der begraafenisse maar eenigzins kan goed maaken; zo niet, dan moet de Diakonie het geene 'er te kort | |
[pagina 31]
| |
komt 'er byvoegen. Maar ingevalle de overleedene goederen nalaat, zo moet de Weeskamer de naaste erfgenaamen dagvaarden, om hun rekenschap te geeven van deszelfs boedel en nalaatenschap, en hun de goederen ter hand stellen, waarvan zy echter tien ten honderd, voor haare moeite, intrekt. Ga naar margenoot+Door de inkomsten versta ik die, welken de Societeit uit deze Kolonie trekt, bestaande in verscheidene imposten of belastingen, die de inwooners aan onderscheidene Kantooren of banken, ter ontvangst van dezelve opgerigt, moeten betaalen. Het eerste dezer Kantooren is geschikt, om de inkomende en uitgaande regten, op de Engelsche koopmanschappen, te ontvangen. Ten tweeden is het geschikt, om de regten, gelegd op het gansche gedeelte van den Koophandel, gelyk ik die beschreeven hebbe, waarvan ieder artikel, volgens den tarif, betaalen moet, te ontvangen. Zelfs is 'er eene schatting, welke de Kapiteinen moeten betaalen voor ieder schip dat in of uitgaat, naar maate van derzelver grootte. Ten derden ontvangt dit Kantoor de regten op de voortbrengzels der Plantagiën, die het Land uitgaan, voor welken men vyftien stuivers van honderd pond koffy, vyf en dertig stuivers van vyf en dertig pond katoen, en een gulden voor een oxhoofd zuiker betaalt. Het timmerhout, daar te land gemaakt wordende, is ook eene zekere belasting onderhevig. | |
[pagina 32]
| |
De Bezetting wordt uit alle deze inkomsten betaald, en dat 'er overschiet wordt den Eigenaaren der Societeit ter hand gesteld. Het tweede Kantoor is van 't gewoone Hoofdgeld. Men betaalt jaarlyks voor ieder hoofd vyf en twintig stuivers, zo wel voor de Blanken als Slaaven, van drie jaaren tot twaalf, en vyftig stuivers van twaalf tot zestig jaaren. De Blanken die in 't land niet gebooren zyn, zyn vry van deze belasting, geduurende de tien eerste jaaren van hun verblyf alhier. Alle de koffy - planters moeten hun hoofdgeld in geld betaalen; doch die zuiker-plantagiën hebben, genieten het voorregt, van hetzelve in zuiker te mogen betaalen, ieder pond op een stuiver gerekend, waar van het Kantoor rekenschap doet aan de Heeren van de Societeit. De Gouverneur kan over den ontvangst van deze twee Kantooren, naar zyn goeddunken, beschikken, zonder dat hy iemand rekenschap behoeft te doen, dan aan de Heeren van de Societeit. Wat het derde Kantoor aanbelangt, hetzelve betreft de verkoopingen; zynde ieder verkooper verpligt aldaar een zeker regt te betaalen voor 't geene hy wil verkoopen, en de kooper een stuiver voor ieder gulden; uitgezonderd in een koop van slaaven, daar hy maar twee en een half ten honderd voor betaalt. Aan 't vierde Kantoor zyn de inwooners, | |
[pagina 33]
| |
onder eede, verpligt, te verklaaren hunne zuivere winst van het loopende jaar, en daar een zeker regt van te betaalen; zonder te rekenen eene tweede belasting, van buitengewoon hoofdgeld, zo wel voor Blanken als slaaven, van twaalf jaaren af. Deze twee soorten van belastingen raaken de ambachtslieden en allen, die in huur zyn, gelyk de Planters. Derzelver inkomsten worden gebruikt om de kosten van 't krygsvolk te gemoet te komen, welken men maakt om de weggeloopene Negers tegen te gaan, welken, inderdaad, thans zo geducht niet zyn, zedert men vrede met hun gemaakt heeft; doch dit belet niet, dat dit Kantoor genoegzaame geldsommen hebben moet, om de jaarlyksche geschenken, die men hun geeven moet, goed te maaken. Aan 't vyfde Kantoor betaalt men het regt op den invoer van allerleie soorten van wynen, bier, brandewyn, genever, en alle sterke dranken; waarvan de Hollandsche en Engelsche Kapiteins, hunne laading, onder eede, moeten opgeeven, om het smokkelen dezer waaren, daar een maatige impost op is, voor te komen. De jaarwedden van de Predikanten, den Fiskaal en eenige andere bedienden worden betaald uit de inkomsten van dit Kantoor; en deze twee laatsten behooren onder het bestier van 't Gouvernement. Aan het zesde en laatste Kantoor wordt de belasting op de huisen, rytuigen, vee, als ossen, koeien, enz. betaald, van welke in- | |
[pagina 34]
| |
komsten men de wegen, openbaare plaatsen, en de Savaanen daar de beesten weiden, onderhoudt. Daarenboven trekt de Opzichter van de Rheede een zeker regt van alle schepen die 'er komen ankeren, welk geheel voor hem is. |
|