| |
| |
| |
Vijfde brief.
Ernst en kortswijl.
Iets uit het 4de Deel van de Sammtliche Werke des
Wandsbecker Bothen.
Ik heb U in mijn antwoord van den 22sten ultimi
omtrent de schoone Kunsten en Wetenschappen reeds grondig bericht
gegeven, gelijk gij U nog vriendlijk herinneren zult, en, zo gij het eenigzins
mogt vergeten hebben, ter aangewezen plaats naar kunt zien. Graag wil ik echter
verder van dienst zijn, en wanneer het, gelijk gij zegt, de nooddruft vordert,
breedvoeriger onderricht geven.
De inhoud of de zin van mijnen voorigen kwam hier op neêr:
dat, bij voorbeeld, een Klokhen, die met haare kiekentjes in haare
eenvouwigheid door den hof spanseert, als de Havik aan komt snellen, zonder
eenige | |
| |
aanwijzing, en zonder het doelwit van zich te laten horen,
altijd onfeilbaar den rechten kreet doet.
Nu waren 'er eens onder de hoenderen des hofs eenige aesthetische
Tinnegieters, die opgemerkt wilden hebben, dat in het bovengemelde geval de Hen
uit C mol schreide; als zij haare kiekens onder zich verzamelen wil, uit
A duur; en als zij een ei gelegd hadde uit D duur enz.
In gevolge van deeze geestige ontdekkingen opereerden ze nu verder,
en bepaalden zekere Toonaarten en Modulaties, hoe het luiden moest, wanneer het
dit en dat verbeelden zou, en de andere hoenders geloven zouden, dat de Havik
kwame, of een Hen haare kiekens onder zich verzamelen wilde, of dat 'er een ei
gelegd ware enz. en dit noemden ze: de schoone Kunsten en Wetenschappen.
De zaak vond ingang en de geheele Hoenderhof bestudeerde de schoone
Kunsten en Wetenschappen, en leerde de modulaties.
Maar nu gebeurde 'er dikwerf een zeker geval, dat niemand voorzien
had. Het gebeurde naamlijk dikwerf, dat een Hen uit C mol intoneerde
zonder den Havik te zien. En de Kapoenen en Poelarden schreiden en | |
| |
canteerden den gantschen dag uit A duur en uit D
duur. En dat gaf veel verwarring en een belagchelijk gekwaak en
aanzien.
Gij hebt gelijk, Neef! - 'er wordt in deeze dagen zulk een misbruk
van gewaarwordingen en aandoeningen gemaakt, dat een eerlijk man zich bijna
schamen zou bewogen te zijn. Ondertusschen zult gij toch spot verstaan, en uwen
eerbied voor uwe Landheeren niet verliezen om dat 'er ook schuppen- en
klaveren-koningen onder zijn.
Wezenlijke gewaarwordingen zijn eene gave Gods en een groote
rijkdom. Geld en Eere zijn niets tegen dezelve - en daarom | |
| |
kan het
eenen leed doen, als de menschen zich zelven en ons wat wijs maken, het
spinneweb der gekunstelde gevoeligheid nalopen, en daar door alle wezenlijke
gewaarwordingen den hals toenijpen, en deur en venster voor dezelve
toegrendelen.
Ik wil u alzo over deeze aesthetische Windmakerij en boven dien over
den ernst der gewaarwording en zijne gebaaren eenig nader onderricht en
aanwijzing geven, tot bevordering ten minsten van de aesthetische eerlijkheid,
en op dat gij ook den vogel beter kennen moogt; want hoe hoog ook de schoone
Kunsten en Wetenschappen gedreven zijn, zo hebben ernst en kortswijl toch ieder
hunne eigen vederen.
Mijn gevoelen is kort dit: dat Ernst ernst zij en geen kortswijl, en
kortswijl kortswijl zij en geen ernst. Maar de zaak zal zich beter in
voorbeelden laten afdoen, en zelfs wil ik de voorbeelden aan u statuëeren,
daar gij toch zonder uwe schuld bij veelen in verdenking van
Poëzij-gezindheid staat, en zij u voor eenen aartsgevoeligen knevel
houden.
Bij voorbeeld derhalven, gij voert met extra-post door een dorp of
vlek, en de Postillion viel onder de paarden en brak zijn | |
| |
been,
gelijk wij immers op onze reizen het geval gehad hebben. Nu, zo blijf niet op
den wagen zitten en kerm als een Eland, krijg geen stuiptrekkingen en ruk u ook
de hairen niet uit; maar stijg schielijk, doch voorzichtig, af, trek den
voerman onder de paarden heen, en zie of het been werkelijk gebroken is. En als
het daarmede zijne richtigheid heeft, zo zoek den Veldscheer van dat oord op,
betaal hem, als gij wil en kunt, den prijs voor eene beenbreuk, en nog iets
daarboven op dat hij het hubsch en schielijk make, en kom dan, zonder verderen
omslag, tot uwen Voerman te rug, en blaas hem eens op zijn hoorn voor tot dat
de Veldscheer u nakome.
| |
| |
| |
Eene andere oplossing.
Het toneel is een heuvel in Luilekkerland.
Gij staat daar op den heuvel met openen monde; en 'er wil u een
gebraden duif invliegen, en gij wilt het niet hebben.
In zulke omstandigheden kunt gij nu zeker de allarm klok in
Luilekkerland aantrekken, op dat alle menschen, met ladders en ovengaffels
komen en tegen de gebraden duif opmarcheeren.
Ondertusschen kunt gij veel korter daar toe komen. Sluit uw'
snater toe, zo kan ze 'er niet in.
De oude Latijnen waren gewoon de zaak dus uit te drukken:
Quod fieri potest per pauca,
Non debet fieri per plura.
| |
| |
| |
Derde voorbeeld
Toneel: de 65ste graad noordelijker breedte.
De zee is zeer onstuimig, gelijk gij ziet, en het schip aan de
linke hand lijdt grooten nood en wil zinken. Gij zijt meê op het andere
schip en ziet uwe arme buuren de handen uitstrekken en om hulpe schreien.
Zijt gij nu een aesthetische Zeepzieder, zo zet u neêr en
maak - eene Elegie op den ondergang van het andere schip, teffens hoe die
menschen gekermd, en welk een diep medelijden uw hart gevoeld hebbe, enz. Maar
is het u ernst met uw medelijden, zo ga en smeek den schipper dat hij den boot
'er aan wage. Knoop den Poëet | |
| |
aan den mast, op dat hij u niet
in den weg zij als gij den boot uitzet, en stijg 'er vlug en vroolijk met
eenige matroozen in om de arme menschen aftehalen.
Die u den moed daartoe gaf, zal u ook gelukkig door storm en
baaren heen en weder helpen.
| |
Vierde voorbeeld.
De plaat vertoont het huis van een' beroemden Geleerde, en die
zijt gij weder, dat verstaat zich; en die beide Heeren voor de deur willen
graag de eer hebben hunne opwachting bij u te maken. | |
| |
Onder ons gezegd, 't is eene zwakheid van de beide Heeren, dat ze
den beroemden Geleerde zien willen, want wat is aan zo eenen armen zondaar te
zien? - Ondertuschen zij willen u zien en gij moet 'er uit.
Nu supponeere ik - gij zijt nederig of wilt het toch gaarn zijn.
Want als gij voorshands een ijdel opgeblazen mensch zijt, zo kunt gij het voor
u blijven en ik zal zeker mijn voorbeeld met u niet bederven. - Alzo, gij
bemint de nederigheid, en de vraage is: hoe gij u te houden hebt, als 't u
ernst is?
Zo veel begrijpt gij vooraf, dat gij niet altijd staan en u den
baard strijken moet. Voor 't overige komt het mij grappig voor dat ik u
voorschrijven zal, hoe gij 'er uit moet zien, als de beide Heeren binnen
treden, en dus wil ik liever een' uitval naar eene andere zijde doen. Zie, men
kan eene deugd beminnen en ze op eene zekere wijze ook bezitten; maar zij is
nog niet vuurvast. Onder deeze en geene omstandigheden wankeltze en brokkelt
af, en de vijand loert door de bres in de vesting. Zo kunt gij naar ons
voorbeeld nederigheid tusschen uwe vier wanden en in uwen armstoel bezitten;
gij kunt werkelijk overtuigd zijn, dat | |
| |
dit en dat nietsbeduidende
zaaken zijn, waarvan de menschen veel ophef maken; dat 'er maar een ding zij,
dat waarachtig prijzenswaardig is, en dat juist daarbij menschenlof het
gemakkelijkst kan ontbeerd worden enz. Gij kunt daarvan, zeg ik, in uwen
armstoel overtuigd zijn en met eeren uit treden. Als u de beide Heeren echter
met diepe verbuigingen vertellen: hoe de staart van uwen roem zich van Zenith
tot Nadir uitstrekke; als zij de eene hand vol wierook voor, en de andere na,
voor u afbranden - zo kan uwe overtuiging door den langen staart en de menigte
rooks de kop duizelig worden. In zulk een geval is men gewoon den eersten
strohalm den besten van den grond op te rapen om den vijand eene diversie te
maken. Als gij derhalven merkt, dat uw concept aan 't waggelen raken wil, zo
vertel hun gezwind dat de Croaaten den contra-marsch ondernomen hebben, of van
het groote bankerot in Bassora, en dat de bankerotten gewoonlijk daaruit
ontstaan, dat 'er meer uitgegeven dan ontvangen wordt enz. enz. Gij moest
echter, op dat 'er geen schelmerij uit worde, zo dra de Heeren weg zijn, met
verdubbelen ernst 'er aan | |
| |
gaan om soortgelijke ongevallen door
nieuwe hinderpaalen en pallisaaden voor te komen.
hebt gij dit alles niet noodig, des te beter voor u en ook voor de
beide Heeren; want waare, ongemaakte nedrigheid is zeer aanminnig, en zo ze u
ooit in uw leven voorgekomen zij, moet gij hare gebaaren nog in een versch
aandenken hebben. | |
| |
| |
Vijfde voorbeeld.
Ponamus, die daar op dit heuveltje in de morgenschemering
zit, zijt gij, en ziet voor u uit in zee, en nu stijgt de zon uit het water op!
- en dat roerde uw hart en gij kondet niet nalaten op uw aangezicht neder te
vallen.... zo val neêr, met of zonder traanen, en stoor u aan niemand, en
schaam u niet. Want zij is een wonderwerk des Allerhoogsten en de beeldtenis
van Hem, voor wien gij niet diep genoeg neder kunt vallen.
Zijt gij ondertusschen niet bewogen, en moet gij persen dat 'er
een traan kome, zo spaar uw kunstwater, en laat de zon zonder traanen
opgaan.
| |
| |
| |
Zesde voorbeeld.
Die vent daar met de spitsche neus was voor jaaren uw buurman,
heeft u zonder uwe schuld alle mooglijk hartzeer aangedaan, en heeft door
liegen en bedriegen u van uw huis en hof beroofd. Gij hebt een huis weder, doch
hij heeft 'er geen, gelijk het ook gewoonlijk gaat - en nu treft gij hem op den
heerenweg in regen en sneeuw beedelende aan, en zijn wijf en kinderen liggen
half naakt in een' kuil.
Kunt gij hem niet vergeven en vergeten, nu zo rijd voorbij en zie
'er niet heên. Maar denkt gij in- en bij uzelven, dat de belediger altijd
het ergste 'er aan is, en | |
| |
dat gij haastig welgezind zijn zoudt
tegen uwen wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; herinnert gij
u hoe veel ons God vergeven moet, en ziet gij Zijne Zonne over u en hem aan den
hemel staan en woelt het u door 't harte - nu, zo draal ook niet en maak het
hem niet zuur. Ga op hem af, geef hem de hand, en verneem hoe hij konne
geholpen worden. - En als gij weggaat, zo dek het wijf en de kinderen met uwen
mantel toe.
Nu, Neef! God beware u voor een' buurman, die u zo veel kwaads
aandoe, en u zo veel verdriets veroorzaake. Maar geloof mij, als gij zo zonder
mantel verder rijdt; het is alles rijkelijk betaald, en meenig een zoude u
benijden, als hij 't wiste, en zich verwonderen, wat 'er al in de
grootmoedigheid stake. En echter heeft hij veelligt een geheel Alphabeth in
Prosa of in Versen over de grootmoedigheid en de liefde tot zijne vijanden
uitgegeven.
Ligtvaardige Schriften en die een bederf der waereld zijn,
gelukken gewoonlijk het beste, dewijl derzelven vervaardigers deeze
gewaarwordingen hebben, en met zogenaamde inblazing (enthusiasmus)
schrijven. Maar als zij gewaarwordingen van eenen anderen | |
| |
aart
voor willen stellen, dan gaat het zo vlot niet, en zij moeten 'er zich toe
zetten, zo als men zegt. Bederf gij uwen tijd niet met dat 'er toe
zetten. Als een groot, edel, karakter iets beminnenswaardigs en schoons
zij, zo laat het u zuur om het zelve worden. 't Is eene andere zaak; 'er een te
bezitten, dan: 'er een op het papier en op het toneel heen te kletsen, en
schoon gij nog zo goed en con amore kletsen kunt.
Quae professio, zegt een Kerkvader, multo melior,
utilior, gloriosior putanda est, quam illa oratoria, in qua dia versati non ad
virtutem, sed plane ad argutam malitiam juvenes erudiebamus.
Ik konde u de voorbeelden gemaklijk vermenigvuldigen; maar plaaten
kosten geld, en gij kunt ze u even zo gemaklijk zelf maken.
Voor 't overige zult gij uit deeze Ernst- en Kortswijl-voorbeelden
bemerkt hebben: Vooreerst, dat ernst geheel natuurlijk zij.
En zo is het ook. De wezenlijkste gewaarwordingen zijn altijd de
allernatuur- | |
| |
lijksten, ook in den Godsdienst. Want het geeft ook in
den Godsdienst Ernst en Kortswijl.
Ten tweeden zult gij bemerkt hebben, dat wezenlijke gewaarwording
aan en in zich zelve genoeg hebbe, en de deur van haar kamertje achter zich
toesluite; dat kortswijl daarentegen naar buiten handteere, en deur en venster
opene.
En zo is het 'er in waarheid mede gelegen; ook met de hoogere
gewaarwordingen. En waar zo naar menschen-goedkeuring wordt geangeld, daar is
het niet regt zuiver en richtig.
|
|