Brieven over verscheide onderwerpen. Deel 2
(1785)–Rhijnvis Feith– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eerste brief.Ruuwe schets van de genie.Ik vinde u waarlijk grappig met uwe vraagen! - Hoe, gij bezit de Fragmenten van Lavater in 't oorspronglijk, en gij kunt mij bij mijn vuurtje niet ongemoeid laten? - En dat alles, om dat ik eenmaal ongelukkig genoeg geweest ben van mij in uwe tegenwoordigheid uit den mond te laten vallen: dat ik de Physiognomie-kunde juist zulk eene ongegronde wetenschap niet vond, als veelen, die haar nimmer onderzocht hebben, wel voorgeven? - o Wat brengt gij mij in verzoeking om u op de eigen lengte van exclamaties, en op even zulke duistere uitdrukkingen, als Lavater in zijn veertigste Fragment doet, te vergasten! - Gij zoudt dan tot eene straf voor uwen ontijdigen vraaglust een' zeer langen brief moeten le- | |
[pagina 2]
| |
zen, en aan het einde van denzelven even wijs zijn, als eer gij begonnen hadt. Maar neen! - ik zie het aan uwe geheele wijze van vragen, gij zijt te wel verzekerd, dat mijn hart het ongeluk heeft van niets aan een' vriend te kunnen weigeren. Hoe volmaakt kent gij mijne zwakheid! - Daar dan - zie en oordeel! - Num. 1 is Genie, num. 2 Smaak, num. 3 Geest, enz Ga naar voetnoot(1).
Maar mooglijk zult gij lagchen op het zien van deeze Silhouetten, en over alles wat gij tot hier toe gelezen hebt? - Doch beken dan voor 't minst dat uwe vraag dubbelzinnig waar. Voorleden week zondt gij mij een schaduwbeeld, en gij bevorderde dat ik er u mijne gedachten over mededeelde. En in den eersten brief hierop vangt gij aan: waaraan kent men de Genie? Waarin onderscheidt ze zich van den Smaak? Hoe | |
[pagina 3]
| |
vertonen zich Genie en Smaak vereenigd? - Moest ik niet natuurlijk op het denkbeeld komen, dat het u om mijn physiognomiesch oordeel te doen ware? - Zo ik mij hier echter in bedrogen hebbe, lees dan het volgende. Ik zal 'er, zo goed als ik kan, uwe vragen in beantwoorden, schoon gij mij wel zult willen toestemmen, dat ze juist de allergemaklijksten niet zijn. De eerste kenmerken der Genie ontdekken zich in de tederste jeugd aan de levendigheid en sterkte der driften, en de hoogste stoutheid der ondernemingen. Schoon men van elken jongeling, die levendige en sterke hartstochten en eene onbeperkte ondernemendheid vertoont, juist niet stellig verzekeren kan, dat 'er een genie uit hem op zal groeien, is het van den anderen kant echter ontwijffelbaar, dat 'er nimmer een genie te verwachten is, waar dit verschijnsel niet gevonden wordt. De reden hier van is, om dat een genie van ieder voorwerp, dat hem omringt, levendig doordrongen wordt, en hij eenmaal zal moeten bestaan, wat oneindig boven de vereenigde krachten van gewoone stervelingen is. Nu was het onmooglijk de volheid van zijn gevoel en de aanhoudende ingespannenheid van | |
[pagina 4]
| |
zijnen geest in het eerste geval zonder sterke en levendige hartstochten lang door te staan, en in het andere, te onderneemen wat hij in weêrwil van alle zwarigheden ondernemen en tot stand brengen zal, zonder eene aangeboren onbepaalde stoutmoedigheid. Wanneer gij de moeite gelieft te nemen van den levensloop der voornaamste Geniën op te slaan, zult gij van de gegrondheid deezer aanmerking overtuigd worden. Bijna alle staven ze dezelve. Om 'er u iets van te vertonen, wil ik de moeite nemen van een gedeelte der Levensbeschrijving van Klopstock hier te vertalen. Dus vertoont Cramer Ga naar voetnoot(2) hem ons in zijn eerste jeugd: ‘En trouwens, hij was mij een knaap! waarachtig! niets gelijkende naar den keukenkrouwel Karel Hans in Göts, die zo naauwkeurig wist dat de Tante schapenvleesch en knollen tot een middagmaal bereid had, en dien Göthe, zeker naar de natuur, maar ik weet niet, waarom? den braven Man tot een kruis gegeven heeft Ga naar voetnoot(3); veel meer, | |
[pagina 5]
| |
als een van die vrienden in den Hermansschlacht (een werkje van Klopstock) die boven de rots onder de lanssen der Romeinen springt. Lopen, zich verhitten, gevaarlijke oorden te beklimmen, alles wat kinderen, aan zich zelven overgelaten, van waaghalzigheid ondernemen, was zo zijne zaak. Ze woonden op Friedeburg, dat de Oude gehuurd had - en, behaagde het God, geen kind moeste in de stad de vormende jaaren des levens doorbrengen; Hij en zijne | |
[pagina 6]
| |
Broederen ondernamen zich veele halsbrekende stukken. Op het Hof wierden de wildste Stieren onderhouden. Een hunner gewoone moedwilligheden was, dat ze stilletjes met een priem-stok er heen slopen, zich aan den staart des Stiers hingen, en hem aanporden; waardoor dan het dier woedend werd, in kringen zich rond draaide, en hen in zulk eene dwarling mede voortsleepte, dat hun menigmaal hooren en zien verging, tot dat ze eindelijk hun tempo zagen, ijlings afsprongen, en op een berg bij de schuur vluchtten. Hij was eenmaal inmiddels bij zulk eenen Veldtocht, door een bosch stro, daar hij over struikelde, omtrent elendig om 't leven gekomen. De Vader, ver van deeze levendigheid te dempen, verheugde zich veel meer over hunnen moed. Zij gingen zich ook dikwerf baden en dit had hun de moeder verboden. Als dit dan zo heimlijk gelukt ware, en hunne natte hairen hen verrieden en de vraag was: waar zijt gij geweest? zo waren altijd de hairen niet van 't water, maar van de pomade nat. Dit ging eenige maalen goed, maar eindelijk kreeg de moeder ze bij de kladden en voerde ze voor den Vader: Kind, die Fredrik en August zullen ons nog eens ontstellen doen. Zeer | |
[pagina 7]
| |
zeker baden ze zich; mij willenze ondertusschen wijsmaken dat het van de pomade komt, maar voel slechts eens. - De Vader zag hen ernstig aan: ‘zegt mij de waarheid.’ Hem durfden ze nu met geen voorwendsels aankomen. Ze bekenden 't alzo terstond. Hij liet zich hierop beschrijven, waar? in welk water? hoe ze 't aangevangen hadden?.... Wij verwachten nu, zei mij Klopstock, dat 'er een gericht over ons gaan zou! maar hij ontsloeg ons, en zeide niets verder dan: Jongens, verzuipt mij slechts niet! - Ook gingen wij ons, gelijk gij begrijpt, dien eigen avond nog weêr baden. Bezwaarlijk zou het echter zo bescheiden afgelopen zijn, indien hij iets van de beroemde haazenjagt vernomen had, die zijn Heer Zoon met 'en jongen nabuurigen Edelman des morgens om drie uuren in zijn bosch aanstelde, en van de Salto mortale, die ze hiertoe met de beide honden (Satan en Scheper heten ze, zo ik mij niet bedrieg) over den hoogen hofmuur wagen moesten. Want hij verzekerde mij, dezelve ware zo hoog, dat hij naauwlijks de mooglijkheid des sprongs begrijpen konde, toen hij hem in laater jaaren 'er weder op aanzag. Lieve Vriend! ik weet mij de gelukkige tijden nog wel te herinne- | |
[pagina 8]
| |
ren, waarin deeze Haazen-jagt mij alles was! Elke omstandigheid van dezelve was mij dierbaarer dan een slag van Cesar! - Hij verhaalde mij dit, voor meer dan zestien jaaren, op eene wandeling van Kettingen naar den Skalden-heuvel. Met zulke histories lokte hij de Jeugd aan zich, dat ze van toen af hem aankleefde als klissen. Wat ging mij in dien tijd Messias en Oden en Salomo aan - Klopstock de Jager was mijn held! en zijn Satan de hond een gantsch ander man dan zijn Satan de Duivel!’ Zelden zal men in deeze jaaren die hardnekkigheid bij de Genie vinden, die haar eenmaal zo duidelijk moet kenschetsen. Ieder voorwerp maakt zich geheel meester van het hart, en wordt, het oogenblik 'er na, weêr door een nieuw voorwerp verdrongen. In alles vindt de Jongeling van Genie voedsel, en de gelukkigste verbeeldingskragt doet hem uit alles vermaak putten. - De aanminnige Lente, terwijl ze werkelijk daar is, en alle haare schatten ten toon spreidt, schijnt hem de Vorstin des jaars te zijn. - Voor hem alleen strijken de Westenwindjes hunne vlerken uit, ritselen de wapperende blaadjes, murmelen de rollende beekjes. - Ieder vogeltje slaat den toon van zijn hart aan - met | |
[pagina 9]
| |
elk roosje ontluikt wellust, warm levensgevoel, vreugde van aanwezendheid in zijne ziel. - De Zon schroeit naauwlijks den Kreeft, of de Zomer schijnt hem, boven alle de jaargetijden, de voorkeur te verdienen. - De Lente moge een veelbelovend jeugdig Meisje zijn, de Zomer alleen is de volwassen schoone in volle majesteit! - Nu verheft zich zijne ziel in de staatige eenzaamheid der donkere wouden. - Duizend nieuwe gewaarwordingen stromen met elke ademhaling in zijn hart. - De pracht der rijzende morgenzon, het vertederende van het gloeiend avondrood, verwisselen alleen zijn genot. - Zelfs de Natuur in barenswee, is voor hem de schoone Natuur! - In den schorratelenden donder hoort hij de stem der weldaadige Almagt, in elken schichtigen bliksemstraal ziet hij den weerglans der ongeschapen heerlijkheid! - Zo spoedt de Zomer ten einde - maar zijn hart blijft genieten tot in het oneindige. De staatige Herfst lagcht in de blozende vruchten hem niet te vergeefs toe. Hij gevoelt en smaakt al deszelfs rijkdom. - De veelverwige gedaante der natuur verrukt zijn gezicht. Zijn borst zwelt met de bedaauwde druif, en terwijl de geurige ananas hem bewierookt, ziet hij in elke donzige perzik het | |
[pagina 10]
| |
koontje van 't Meisje, dat hem eens betoveren zal. - De huilende winden worden inmiddels ontkerkerd - reeds drijven de vaale en zwarte wolken voor hem heenen - de stortregens verdrinken het veld, en de geele afvallende bladen maken van het wellustig bosch eene valleie des doods. - Voor hem alleen is dit toneel verrukkelijk! - Zijn hart vertedert zich ieder oogenblik meer en nu leert hij die genoeglijke traanen plengen, die eenmaal het meest geliefde voedsel voor zijn gevoel zullen uitmaken. Thans staart hij bij het bleeke licht der maan op de voortgedreven vloeden - hij ziet ze in kringen ronddraaien, en landen en akkers overstromen - en geen jaargetij schijnt hem meer voor zijn hart geschapen te zijn! - Zelfs de barre Winter kan zijne genegenheid winnen. Dezelve geeft de laatste wending aan zijne ziel - dien zweem van verheven treurigheid, die den mensch bij de uiterste grenspaal zijner eindigheid zijne volle grootheid gevoelen doet, en naderhand alle zijne voortbrengselen kenschetsen zal. - De grijze sneeuwvlokken, de kletterende hagelsteenen, de tintelende ijskegels - alles verschaft hem nieuwe denkbee;den, en uit elk denkbeeld geniet zijne ziel. - In een woord, de gehee- | |
[pagina 11]
| |
le Natuur stemt saamen om van zijn verstand een voorraadhuis van verheven en nooit gehoorde gedachten, en van zijn hart eene kostelijke schatkist van kiesche en edele gewaarwordingen te maken, die hem, zodra het oogenblik zijner uitbottinge daar is, alle ten dienste zullen staan, alle uit hem voort zullen stromen, als de wateren eener geweldig aangedreven Rivier, die wat haar tegenstaat verslindt, of in haaren loop mede rukt. En deeze denkbeelden, deeze gewaarwordingen staan hem niet alleen juist zo sterk, juist zo levendig ten dienst, wanneer hij ze te rug roept, als toen hij ze eerst ontving, maar sterker, oneindig sterker en levendiger nog, dewijl 'er zich duizend anderen in zijne ziel mede verbonden hebben, die 'er nu te gelijker tijd mede voor den dag komen en alles nieuwer en sterker maken. Van hier dat eeuwige dorsten naar eene denkbeeldige volmaaktheid, die hij zich zelven geschapen heeft, die hem geduurig voor oogen zweeft, die hij vruchtloos in de natuur zoekt, die hij echter hardnekkig naloopt, en geduurig poogt uit te drukken, die hij echter nooit geheel daarstelt zo als hij wenschte, zo als ze in zijne verbeelding is; maar | |
[pagina 12]
| |
daar hij wel eenige trekken van treft, met een trillend genoegen van treft - in zijne gelukkigste oogenblikken, in die enkele plaatsen, die ons in zijne werken zo verrukkend wegslepen, en stom van vermaak en bewondering maken. In deeze jaaren schijnen de eerste kenmerken van Genie aan anderen gewoonlijk grilligheden en hersenschimmen te zijn, en menig groot man, die nu de onsterflijkheid, als de billijke rente zijner verdienste, geniet, heeft den tijd gekend, in welken mate men hem vrij algemeen voor een zot hield. Een Genie bemint de eenzaamheid, en deeze kan hem nooit te ruuw of te statig zijn. Wanneer hij langs den oever der zee wandelt - ongenaakbaare rotsen beklimt - tusschen de puinhoopen des tijds op graven en doodsbeenderen nederzijgt, en daar aan zijne bespiegelingen, die zich geduurig door het treurige en akelige verheffen, den vrijen loop mag vieren, is hij in zijn waare element. De maatschappij en verkering met menschen zijn hem in dat tijdvak nadeelig. Zij verlagen zijne verbeelding, en delen aan zijnen geest dat aangenomen eentoonige mede, dat alle menschen van den eigen kring eenstemmig doet gevoelen en spreken. Le luxe, | |
[pagina 13]
| |
zegt D'Arnaud Ga naar voetnoot(4) met recht, l'abus de la société & la fausse philosophie ont détruit parmi nous tout ce qui est du ressort du sentiment. Gessner n'aurois pas composé ses charmantes Idijlles, s'il eut vécu dans le fracas de Paris. Ce choc continuel de tant d'esprits différents, étend, j'en conviens, les progrès de ce qu'on appelle goût, fournit plus de matiere au raisonnement: mais il entraîne avec soi la mort du génie; & les couleurs primitives se partagent dans une infinité de nuances qui n'ont plus de caractère. Dwingt hem de nood om een gezelschap bij te wonen, hij kan 'er niet dan eene belagchelijke rol spelen. Met groote denkbeelden vervuld, die in zijne verbeeldingskracht als in een kostelijk Ciment liggen, en daar hij geduurig opteert en zich in verlustigt, schijnt hij met zijn ligchaam alleen tegenwoordig te zijn, terwijl zijn geest door de ongemeten ruimte zweeft, en zich tot in het oneindige boven den kring der beuzelingen verheft, die hem omringen. Zijne geduurige afgetrokkenheid en onoplettendheid tonen dit ten duidelijksten, en wanneer hij spreekt is | |
[pagina 14]
| |
dit zo bevreesd, zo bevende; zijne gedachten zijn zo nieuw, zo eenig in haar soort; hij ziet zo klaar dat ze verre zijn van algemeen toegestemd te worden, dat hem dit alles meer dan ooit aanzet om zich in eene diepe stilzwijgendheid, als in eenen ondoordringbaren mantel, te verhullen. - In vervolg van tijd verandert dit echter. Zo dra hij eenmaal zijne waarde kent, kan hij het sieraad van de beste kringen zijn, en zijne krachten, eens gevestigd zijnde, lopen geen gevaar om iets van haare oorsprongelijke veerkracht te verliezen. Integendeel, de welgekozen verkering beschaaft zijne kunst en breidt den kring zijner kundigheden uit. - Inmiddels ziet men dat veele groote Geniën eene duidelijke voorkeur aan de eenzaamheid boven alle de vermaaken van de waereld gegeven hebben, en de meesten, schoon ze over 't algemeen niet weigerden in de genoegens van een gezellig leven te delen, hebben die kostbaare oogenblikken, waarin hunne zielen van een gewigtig voortbrengsel zwanger gingen, in de afgetrokkenste en dikwerf ruuwste eenzaamheid, met wellust en een allergelukkigst gevolg, doorgebragt. Zo bepeinsde Homerus zijne gedichten aan den oever der zee. - Zo sloot Euripides | |
[pagina 15]
| |
zich in een gruuwzaam onderaardsch hol Ga naar voetnoot(5) op, om 'er zijne treurspelen te vervaardigen. - Zo dacht Young zijne verheven nachtgedachten in de akelige stilte der Kerkhoven en Graven - Zo verzamelde Van Kleist de denkbeelden zijne schoone Lente op eenzaame wandelingen, welken hij zijne dichtkunstige Beeldtenissen-jagt plagt te noemen - en de groote Corneille was verpligt om de stilte en het afgezonderde van zijn boekvertrek, wilde hij naar zijn zin denken en werken, door op helder lichten dag de blinden te sluiten en eene flaauwe lamp te ontsteken, te vermeerderen. - Doch keren wij tot onzen jongeling van genie weder. Wij hebben hem verlaten, daar de eerste zaaden van groote voortbrengselen nog in zijn verstand en hart zwellen - de tijd van uitbotting was nog aanstaande. Dat oogenblik is eindelijk daar - bij den eenen zeer vroeg, bij den anderen laa- | |
[pagina 16]
| |
ter - maar bij allen op het onverwachtste. Het eerste produkt van een Genie is een meesterstuk - door duizend gebreken ontsierd, door eene gebrekkige taal ondersteund, echter een meesterstuk. De waare Kunstrechter ziet uit elken regel de goddelijke vonken van genie voortspringen en tintelen, en hij is verzekerd dat het overige, zeer ligt verkrijgbaare, ras volgen zal. Zo waar is het gezegde mijner overleden Vriendinne: 't Gewoon vernuft ga de enge paden
Der nuttige oefning vlijtig door:
Een ziel, gevormd voor groote daaden,
Treedt met één stap in 't gloriespoor.
Iets groots moet slechts haar' moed doen blaaken,
Haar vuur, haar veerkracht gaande maaken;
Zij vormt zich zelv, wat hoeft zij meer?
Zo vliegt Lucullus, de eer der Helden,
Uit Romes arm naar Mavors velden,
En werpt den Troon van Pontus neêr.
Ga naar voetnoot(6)
Nu valt zijn geheele aanwezen bepaald op dat eenige, daar hem de Natuur toe bestemd heeft, en eene hardnekkigheid, die het be- | |
[pagina 17]
| |
grip te boven gaat, verzelt hem in alles wat hij onderneemt. Hij rust niet voor dat hij zijn doelwit bereikt heeft, en ziet met blijdschap de zwarigheden verdubbelen, dewijl hij verzekerd is dat 'er zijne overwinning slechts te heerlijker door worden zal. Wat hem ook in den weg moge komen - wat duizend anderen tot eene onoverwinnelijke hinderpaal moge verstrekken en van hunnen voorgenomen tocht te rug houden - de genie onderwerpt het aan haare onbepaalde heerschappij, zij maakt het dienstbaar aan haare belangen, en eindigt met 'er wezenlijk voordeel uit te trekken. Uit hoe menig eenen levensloop van Dichters zoude ik deeze aanmerking staven kunnen, mijn Vriend! - Meest allen hebben ze hinderpaalen in hunne kunst ontmoet, die genoeg waren om elk, buiten een genie, afteschrikken. Deeze, bij voorbeeld, wordt in eene studie opgekweekt, daar hij naderhand van zal moeten bestaan. Ouders, Leermeesters, Vrienden, allen bewegen hemel en aarde om de, voor hem zo gevaarlijke, genegenheid tot eene broodlooze kunst in zijne ziel te smoren. De akelige schilderij van armoede en gebrek, telkens met stouter trekken aangevuld, wordt geduurig voor zijne oogen op- | |
[pagina 18]
| |
gehangen - hij is overtuigd van derzelver waarheid - elke dichterlijke nuk kost hem eene bestraffing of een wezenlijk genoegen - Vergeefsche pogingen! de aandrift zijner genie is sterker dan de vereenigde geest van alle mogelijke redenen - hij treedt in weêrwil van 't Heelal den Parnas op, hoe steil en vol doornen die ook voor hem zijn moge, en versmaadt de zagtbestrooide roozenpaden, die 'er langs heen lopen. Geene bezit eene kostwinning, daar hij met zijn gezin van leven moet, en wanneer hij zijnen geheelen tijd 'er aan toewijdt, bekrompen van leven kan. Zijn Genie vormt hem tot Dichter, en hij durft eene schoone beminnen, die elken dag meer en meer het graf zijner tijdelijke welvaart delft. Hij lijdt, maar hij lijdt geduldig zo lang het hem vergund wordt versen te maken, en uitgeput van kommer, ellende, en gebrek, bezingt hij, welgemoed, zijn noodlot op de puinhoopen zijner voorige welvaart. Ongelukkig bezit geen land eene uitgebreider dichtkundigen Martelaars Historie dan Nederland . In Koningrijken zijn overal voorbeelden van Dichters, die fortuin door hunne kunst gemaakt hebben. Elk weet, om iets optehalen, de Geschiedenis der | |
[pagina 19]
| |
fraaie Letteren in Frankrijk onder Lodewijk de XIVde. Welk een aantal Dichters trokken toen pensioenen van den Monarch! Ga naar voetnoot(7) - Bij ons is 'er zeker geen oortje mede te verdienen. Des te echter, zult gij zeggen, zijn derhalven onze martelaars geweest. Want onder zulk een' regeringsvorm kon elk Dichter ten minsten hopen, schoon die hoop dan eindelijk ook in rook vervloog. Bij ons is het noodlot zeker, en voor den Tempel der Nederlandsche Dichtkunde staat even als voor de Hel van Dante: De hoop is hier buiten gesloten! | |
[pagina 20]
| |
Ondertusschen is het te bewonderen, dat veelen onzer Dichteren, de volle aandrift hunner Genie zelfs in aanmerking genomen, zo veele dichtstukken in hunne omstandigheden hebben kunnen vervaardigen. Ik weet wel dat het alles geen goud is, wat bij hen blinkt; maar niemand die smaak heeft, en ter goeder trouwe oordeelen wil, zal toch ontkennen, dat onze Smits, bij voorbeeld, een groot aantal zeer fraaie versen gemaakt heeft - en hoe verwonderlijk wordt dit niet, als men weet dat deeze Dichter van den morgen tot den avond een slaaf der lastigste en alle genie verdovende bezigheden was, wier ijverige volbrenging hem pligt en nooddruft voorschreven. Wat zou men van deezen rijken Dichter niet hebben mogen verwachten, indien hij zijn leven aan de Poëzij had kunnen toewijden! Ga naar voetnoot(8) | |
[pagina 21]
| |
In de daad indien ik niet zo zeer overtuigd was, dat het bijna onmooglijk is | |
[pagina 22]
| |
een' aangeboren trek, eene roeping der Natuur, tot welk eene wetenschap of kunst het dan ook zij, tegen te gaan; ik zou de eerste zijn, die der Nederlandsche Jongelingschap toe zou roepen: Speen u van den lust om dichter te worden, indien uwe omstandigheden u niet toelaten om van de Poëzij uwe hoofdstudie te maken, indien gij 'er | |
[pagina 23]
| |
uw geheel leven niet zorgloos aan toe kunt wijden. Maar smoor de eerste opkomende genegenheid 'er toe, want de ondervinding heeft geleerd, dat deeze genegenheid, eenmaal ingewilligd zijnde, zich zodanig van het hart bemeestert, dat zij alle redenen, die het verstand tegen haar inbrengt, overwint. Mooglijk denkt gij dat de Poëzij zeer wel voor eene uitspanning in ledige uuren aangehouden kan worden; maar indien iemand dat waarlijk doen kan, dan zou ik 'er uit besluiten, dat hij geen genie was. Hoe schoon dit lokaas ook schijnen moge, vergaap 'er u niet aan, want een van deeze beide uitkomsten zal 'er het zeker ge- | |
[pagina 24]
| |
volg van zijn, of eene genegenheid, die in haare geboorte diende gesmoord te worden, wint onder dit schoonschijnend voorwendsel voet en zal zich eerlang van alle uwe uuren bemeesteren, en gij zult haar noch kunnen noch willen overwinnen. Of indien gij dezelve in de daad binnen uwe ledige oogenblikken besloten houdt, is alle hoop van immer een groot Dichter te worden voor u verloren. 'Er is geen studie, die uitgebreider is. De Dichter, die waarlijk in zijne kunst gelukken wil, moet van alle Wetenschappen ten minsten een oppervlakkig denkbeeld hebben; hij moet even als de nijvre bij alle bloemen bezoeken en 'er zijnen kostelijken honing uit verzamelen, en gij zult mij graag willen toestemmen, dat een geheele levensloop hiertoe geen te lang tijdperk zij. - Dan, gelijk ik zeide, drijf de natuur met eene hooivork uit, zij keert toch weder. Ik begeer de rol dier hoogmoedige Wijsgeeren niet te spelen, die zeer fraaie lessen, met even schoone woorden, prediken, welke de geheele waereld bewondert en toestemt, maar ongelukkig in de beoeffening onuitvoerlijk zijn. - Doch keren wij tot ons onderwerp weder. | |
[pagina 25]
| |
De man van genie is kenbaar aan eene onvergelijkelijke nederigheid. Hoe vreemd u dit ook voor moge komen, hoe zeer gij het tegendeel met eenigen schijn verwacht, de ondervinding staaft mijn gezegde, en 'er zijn gewigtige redenen voor dat dit niet anders zijn kan. Dit verdient wel, dat wij 'er ons eenige oogenblikken bij ophouden. De weg, welken een Genie betreedt, is niet gebaand door anderen voor hem, en schoon hij al langs een' gebaanden weg ging, dezelve zou voor hem nieuw zijn, om dat hij alles op zijne eigen wijze beschouwt, en den indruk van elk voorwerp geheel anders ontvangt, deszelfs betrekking geheel anders ziet, dan ze tot daartoe door iemand ontvangen of gezien is. Hij doorwandelt dus de geheele Natuur, en waar deeze hem te bekrompen schijnt, treedt hij 'er buiten. Overal gevoelt hij meer dan hij ziet, en hij ziet meer dan hij uit kan drukken. Hoe hooger hij zijne vlucht neemt, des te meer voorwerpen ontdekt hij, en altijd zijne uitdrukking naar zijn gevoel, dat oneindig is, afmetende, verwondert hij zich dat iemand zijne voortbrengselen schoon kan vinden, die hij | |
[pagina 26]
| |
weet dat zijne gewaarwordingen zo flaauw vertonen, en dus volgt natuurlijk dat naar mate de genie in een' kunstenaar rijker is, zijne nederigheid naar de eigen maate grooter moet zijn. Een Fragment, dat mij voor eenige dagen in handen gevallen is, drukt dit zeer wel uit: Le genie ne peut être content de son ouvrage: il sent plus qu'il ne voit; il voit plus qu'il ne peut dire. Plus il s'éleve, plus il découvre d'objets, & plus, par consequent, il se trouve petit. - La gloire du génie n'étonne personne autant que lui. - D'abord intimidé par la singularité de ses propres vues, la moindre contradiction peut lui ravir toute confiance. Il croit errer en pensant autrement que l'univers. Il se hait, parce qu'il ne peut s'empêcher d'aimer cette erreur. Waarschijnlijk zult gij hier tegen inbrengen, dat een zeker gevoel van onze eigen waarde volstrekt noodzakelijk zij tot alle groote verrichtingen van wat natuur ook. - Dit stem ik u gretig toe, en wat eene hoogmoedige nederigheid, die al kruipende op lofspraaken en vergodingen aast, hier ook tegen in moge brengen, ik ben verzekerd dat een Dichter, die zich ter ver- | |
[pagina 27]
| |
vaardiging van een Dichtstuk ter neder ging zetten, en ter goeder trouwe geloofde, dat hij een prul was, die door duizenden overtroffen werd, met alle mooglijke begaafdheden een zeer gebrekkig werk voor den dag zou brengen. - Men moet het: Exegi monumentum aere perennius, het: Non usitata nec tenui ferar van Horatius, en alle diergelijke uitdrukkingen, tot het levendig gevoel deezer eigen waarde brengen. Maar met den eerst ontloken Genie is dit geheel anders. Zijne eerste voortbrengselen zijn nooit vervaardigt om onder het oog van 't Publiek te komen. Hij heeft in dezelve alleen aan zijn gevoel gehorzaamd, dat volgestroomd zijnde, hem onwederstaanbaar aandreef zich te ontlasten, en dit zou hij gedaan hebben, schoon hij ook op een onbewoond eiland geleefd had, waar nooit een ander voet dan de zijne een spoor maakte, en waar hij derhalven verzekerd was dat zijn werk door niemand beschouwd kon worden. Meest alle groote Geniën zijn toevallig ontdekt. Hunne eerste stukken bezitten wezenlijke schoonheden, diamanten van het eerste water, maar ruuw en ongeslepen. - Hunne waare meesterstukken worden eerst geboren, als zij | |
[pagina 28]
| |
hunne eigen waarde kennen - niet zo zeer door den lof van 't Publiek - want dit mistrouwen ze nog - maar door eigen gevoel, eigen overtuiging - zodaanig, dat ze zich tot iets groots bekwaam zouden kennen, ook waar 't Heelal hun het tegendeel zwoer. Van hier de ondernemingen, de verbazende ondernemingen, van die voortreffelijke Geniën, die in hunnen leeftijd miskend en ongelezen bleven, die echter in weêrwil eener waereld, die hunner onwaardig was, uitstekende werken te voorschijn bragten, welke men na hunnen dood bewonderd en aangebeden heeft. Doch gaan wij nu over tot die werken zelve. Men erkent de voortbrengselen der Genie aan hunne oorspronglijkheid. Dichters die niets dan smaak bezitten, hoe kiesch die smaak dan ook zijn moge, gelijken zich allen onderling. Wanneer zij het tot eene gelijke hoogte in hune kunst gebragt hebben, zal men de versen van den eenen volstrekt niet van die des anderen onderscheiden kunnen - maar neem de werken van honderd Geniën in handen, elk hunner slaat op zijn' eigen grond, heeft iets dat hem alleen behoort, en zoodanig behoort, dat de waare Kunstkenner een enkel vers van ge- | |
[pagina 29]
| |
nie uit duizend andere versen uit zal halen. De keurigste smaak schijnt altijd gedacht te hebben, verraadt altijd eenige kunst, draagt altijd eenige kenmerken van navolging. De Genie schijnt alles daar neer geworpen te hebben zonder overleg, zonder aan de kunst gedacht te hebben. Hij heeft overal zijn gevoel, zijne gewaarwordingen, eenvouwig uitgedrukt. Beiden willen ze ons een karakter schetsen. De Man van smaak schetst het in de daad - hij verzamelt verscheiden trekken en brengt ze gelukkig tot een geheel - Maar een Genie vertoont ons de personaadje zelve. Een halve regel, eene enkele beuzelachtige daad, stelt ons het karakter, daar hij ons mede bekend wilde maken, zodaanig voor oogen, dat wij het zien, en van alle soortgelijke karakters onderscheiden kunnen. Ik zal pogen u dit in een voorbeeld te doen gevoelen. - Wat zegt gij van de volgende beschrijving van Catharina de Medicis: Son époux expirant dans la fleur de ses jours,
A son ambition laissoit un libre cours.
Chacun de ses enfans nourri sous sa tutelle
Devint son ennemi dès qu'il régna sans elle.
Ses mains autour du Trône avec confusion
Semoient la jalousie & la division:
| |
[pagina 30]
| |
Opposant sans relâche avec trop de prudence
Les Guises aux Condés, & la France à la
France,
Toujours prête à s'unir avec ses ennemis,
Et changeant d'intérêt, de rivaux, & d'amis;
Esclave des plaisirs; mais moins qu'ambitieuse.
Infidelle à sa Secte, & superstitieuse:
Possédant. en un mot, pour n'en pas dire plus,
Les défauts de son sexe & peu de ses vertus.
Ga naar voetnoot(9)
Ze is fraai, niet waar? - men zou moeite hebben om kunstiger versen voor den dag te brengen - maar kennen wij 'er de Medicis wel heel naauwkeurig door? - kunnen wij buiten dat een oogenblik geloven dat deeze versen Voltaire natuurlijk uit de pen gevloeid zijn? Moeten ze hem niet veel hoofdbrekens gekost hebben, en rieken ze nu nog niet naar de lamp? - De vier laatste regels zijn louter geest - antithése op antithése. Zijn slaan op Catharina de Medicis, ja, maar teffens op honderd andere vrouwen, en ik hoûde mij verzekerd, dat Raijnal, indien hij versen maakte en een karakter te beschrijven had, juist zulke regels voor den dag zou brengen - en Boileau heeft 'er verscheiden diergelijke. Zien wij hoe de Genie hier werkt. Shakespear toont met eenen enkelen | |
[pagina 31]
| |
trek de verkleefdheid van Hendrik de IV. van Engeland aan den zetel, door dien Vorst, reeds op zijn doodbed uitgestrekt, te doen zeggen: zet de kroon hier op mijn hoofdkussen. - Welk een trek! Reeds ontzonk hem de majesteit - maar zijne brekende oogen moeten de kroon nog aanstaren zo lang ze een' lichtstraal overig hebben! - En deeze trek wordt te sterker door dat de eigen Vorst, eenige oogenblikken te vooren, in de schoone aanspraak aan den slaap, klaagt hoe hij onder den bangsten kommer de rust missen moet, die de oogen der geringste menschen streelt, en het hoofd, dat een kroon torscht, zeer onzagt ligt Ga naar voetnoot(10). Denkt gij nu dat het mooglijk zou zijn om de heerschzucht van Hendrik de IV. sterker uit te drukken, sterker te doen gevoelen, al schreef men 'er een foliant over vol, dan Shakespear in deeze weinige woorden doet? - Al wat 'er bij gevoegd werd zou zeker verzwakken. Voltaire heeft echter op sommige plaatsen ook die trekken van genie - die korte meesterlijke uitdrukking, die ons ter- | |
[pagina 32]
| |
sond alles doet kennen, wat de Dichter wil dat wij kennen zullen. Hoe gemeenzaam maken ons de volgende weinige woorden met het heerschzuchtig en stoutmoedig karakter van Mahomet! Wij kennen er den geheelen, onversaagden, alles ondernemenden, Mahomet uit:
Zopire.
Penses-tu me tromper?
Mahomet.
Je n'en ai pas besoin.
C'est le faible qui trompe, & le puissant commande.
En wat verder, daar hij den verblinden Seïde aanzet om het bloed van Zopire te plengen, en deeze verschrikt uitroept:
Seïde.
De lui! quoi mon bras!...
Mahomet.
Téméraire,
On devient sacrilége alors qu'on
délibère.
Loin de moi les mortels assez audacieux
Pour juger par eux-même, & pour voir par leurs
yeux.
Quiconque ose penser n'esty pas né pour me
croire.
Obéir en silence est votre seule gloire.
Maar niet alleen in beschrijvingen en karakter-trekken - in het vertonen van hartstochten en gewaarwordingen is de Genie teffens elke persoon, dien ze voor wil stel- | |
[pagina 33]
| |
len daar de smaak denzelven alleen nabootst. Ik kan u van alles hier geen voorbeelden uitschrijven, maar duld dat ik er u heen wijze. Neem de moeite van den Tempel der Liefde in den 9den Zang van de Henriade te vergelijken met de Episoden van Olinde en Sofronia in den 2den, en van Herminia in den 6den en 7den Zang van het Verlost Jerusalem van Tasso. Hoe kunstig de Tempel der Liefde ook in de daad zij, men ziet echter duidelijk dat Voltaire noch Hendrik de IV. noch Gabrielle d'Estrées geweest zij. Maar Tasso is beurteling Olinde, Sofronia, Herminia geweest. Wij zien die edelen zelve - alles is Natuur! - Tasso heeft de beschroomde liefde van Olinde, de verheven, zich zelve opofferende deugd van Sofronia, de zachte en noodlottige tederheid van Herminia gevoeld - alle drie staan ze daar levendig en ik ken ze of ik er eeuwig mede omgegaan had. Gewoonlijk munt een Genie bepaald in zijn vak uit, in al het overige is hij een gewoon mensch. Dit wil niet zeggen, dat Corneille, een Genie in het treurspel, buiten dit eene vak geen zeer goede versen voor den dag zou hebben kunnen brengen. Neen! zo hij smaak teffens bezeten heeft, | |
[pagina 34]
| |
zou hij het door oeffening in den Lierzang bij voorb. even ver hebben kunnen brengen, als het 'er de besten, mits dat ze in het Lierische geen geniën waren, in gebragt hebben. Maar men zou dan in die buitenvakken dat godlijke van de Genie, dat onuitspreeklijke, dat zich voelen laat, en van elk die het voelt verzwolgen wordt - die toverkracht, welke dezelfde schoonheden eenmaal en tienmaalen doet verzwelgen - niet ontwaar worden. Uit het tot hiertoe beredeneerde volgt van zelven, dat 'er om geen sterveling een grooter zwerm van Kritieken snort, dan om den waaren Man van Genie, en vooral tegen die gedeelten zijner werken, waarin hij zijne volle groote vertoont. Boileau heeft duizend bewonderaars gehad, en bijna geen kritieken. Maar Milton heeft 'er ontelbaaren gehad, en de eerste deelen der Messiade bevolkten geheel Duitsland met kritieken. En kan dit anders? - Loop den gebaanden weg, denk zo als anderen voor u gedacht hebben en thans nog met u denken, en gij zult overal vrienden vinden, die de wapens voor u opnemen, en hun eigen verstand en gevoel in het uwe verdedigen. Maar sta geheel alleen - denk | |
[pagina 35]
| |
zo als niemand denkt - beschouw zo als niemand beschouwt - gevoel zo als niemand gevoelt - en deel dan uwe gewaarwordingen, nog gloeiende van het edel vuur, dat in uwen boezem woont, aan het Publiek mede! - Is het te bewonderen, dat er duizenden door het sterke licht, dat hen verblindt, struikelen en de schuld van hunnen val op u werpen? - Dan, geen nood! Het kleenste vonkje van Genie blijft eeuwig, terwijl de kritieken als zomermuggen wegdrijven, en de naam der meesten aan het nageslacht zelfs niet bekend wordt. - Wijsgeerige Beoordeelaars van het schoone! zo gij niets dan uwe systematische Wijsbegeerte bezit, zult gij in een werk van genie alles goedkeuren, wat geen genie is - het laat zich naar regels beoordeelen en gij kent die regels - maar wacht u dat gij uwe ongewijde hand aan de uitvloeiselen der Genie zelve slaat - gij kunt ze niet dan bederven! - Alles is daar stout en boven den regel Ga naar voetnoot(11) - wilt gij het tot uwen | |
[pagina 36]
| |
regel verlagen? - Alles stout en bedwelmende - ‘ Homerus, Virgilius, Horatius hebben anders gedacht.’ - Gij hebt recht! - maar de man, dien gij berispt, is niet geschapen om natedenken - hij wil voor anderen worden, wat die Edelen voor hem geweest zijn - Bezielers, Ontvlammers, Gidsen als gij wilt - maar Gidsen, die hem den weg naar dien Tempel wijzen, daar zij zelven hunnen roem ver- | |
[pagina 37]
| |
kregen hebben, en daar hij zelf den zijnen zal moeten verwerven. Hoe wenschte ik, mijn Heer! dat alle Kunstrechters zodaanig van deeze waarheid overtuigd waren, als ik ben! Zij beoordelen menigmaal in koelen bloede de voortbrengselen van aankomende Vernuften, daar de vonken van genie heerlijk in doorblinken, en veroordelen ze daar, waar ze dezelve bewonderen en aamoedigen moesten. Ik ben meer dan eens ooggetuige geweest, dat men den schoonsten regel om eene geringe taalfout (om een n meer of min bij voorbeeld) medogenloos afkeurde, en het Dichtstuk volmaakter oordeelde, toen een laf gedwongen vers, maar dat zonder taalfout was, den heerlijken regel vervangen had. Elk mensch, die door het waare schoon vermaakt wordt, treurt bij deeze ongelukkige verbetering, en verwenscht den hardnekkigen Kunstrechter met zijne lastige regelen Doch het geen hier het beklaaglijkste is, deeze onoordeelkundige handelwijze is lijnrecht geschikt om het vuur in jonge Geniën te doven, meer dan duizend geweldige middelen, en de hevigste tegenstand. Zij kennen hunne waarde nog niet en vertrouwen als blinden op het oordeel | |
[pagina 38]
| |
dier Kunstrechteren, die zij van elk daar voor horen eerbiedigen. Maar deeze Aristarchen vallen altijd op het geene zij voor hunne gelukkigste verzen houden - het gevolg moet dus wel zijn, dat ze zich zelven altijd beginnen te wantrouwen zo dra ze in vuur en in dien edelen enthusiasmus geraken, die de eenige baarmoeders van betoverende verzen is, en zich derhalven eerlang gewennen van niet dan juist afgemeten en van alle kanten koel doordachte schoonheden (als ik dit woord dus ontheiligen durf) in hunne dichtstukken te dulden. Maar hier komt nog iets bij. De Genie, in de eenzaamheid en de ruuwe grootheid der Natuur gevormd, en voor zich een' geheel nieuwen weg verkiezende, verliest zch door het eerste menigmaalen zodaanig in het groote en verhevene, dat haare voortbrengselen in die oogenblikken aan kleine Geesten reusachtig en wanstaltig voorkomen. Het geoutreerde blijft toch altijd een relatief denkbeeld - wat ons thans in een' Minnaar, in een' Held, romanesk en overgedreven toeschijnt, zou in de tijden der Ridderschap, toen men daaglijks sterker voorbeelden voor oogen had, slechts eene flaauwe copie der natuur geweest zijn. | |
[pagina 39]
| |
Zie de Werken van groote Genien na - hoe veel aanmerkingen vindt men alom tegen hunne schoonste vindingen - om dat ze aan mindere vernuften reusachtig en ongerijmd schijnen. Duld dat ik u hier eenige regels van d' Arnaud bijvoege, die mijn gezegde toe zullen lichten: Nous sommes dominés par une secrette impulsion dont la cause nous est inconnue, & qui nous porte sans cesse à nous faire plus grands que nous ne sommes; voilà l'origine des fées, des genies, des enchanteurs, de ces géants attaqués par des homme d'une taille ordinaire. Nos livres sacrés nous fournissent des exemples de l'attrait qu'ont pour nous ces peintures surnaturelles. Jacob luttant contre une Intelligence céleste, nous imprime une idée qui enorgueillit notre être, & nous fair jouir en quelque sorte d'une superiorité interdite à l'humanité. On se plaît à voir les héros d'Homère se mesurant avec les Dieux; l'audace sacrilège d'Ajax nous cause de l'admiration; c'est cette hardiesse au-dessus de l'humain, qui rend Turnus plus intéressant qu'Enée. Promethée enchaîné sur le Caucase, insultant à Mercure au milieu de ses tourments & ensuite écrasé de la foudre qu'il voit éclater, sans | |
[pagina 40]
| |
baisser les yeux, laisse dans notre ame une image sublime. Il est vrai qui la raison géometrique réprouve ces fictions qu'à créées un heureux enthousiasme, & qu'elles lui paraissent gigantesques: mais qu'est-ce que le compas d'une philosophie, mal entendue, ne resserre & ne détruit point? Osons le dire: notre nation en acquérant des lumiere métaphysiques, a perdu à l'extinction de cet esprit de chevalerie qui enfloit le courage, & se figuroit sans cesse des paladins à combattre. Jamais peuple n'a poussé plus loin que les Egyptiens, le goût de ces monuments de grandeur qui ennoblissent & exhaussent l'imagination; l'aspect seul de leurs tombeaux, de leurs pyramides, devoit leur inspirer une élévation de sentiments, qui ne sçauroient avoir des hommes entourés d'images petites & mesquines, & qui s'emprisonnent dans des habitations conformes à la faiblesse, & pour ainsi dire à; l'épargne de leur existence. Nous promenons-nous dans une vaste forêt: nos idées semblent s'aggrandir & dominer avec ces chénes majestueux, dont le sommet va se cacher dans les nues. Parcourons-nous des bosquets, des jardins symmetrisés: nous nous rapetissons avec ces arbustes | |
[pagina 41]
| |
mutilés par le ciseau de l'art, & nos pensées prennent, sans que nous nous en appercevions, la contrainte de ces graces concertées si inférieures aux beautés fortes & libres de la nature. Les anciens adorateurs du feu bâtissoient leurs temples sur des montagnes, & les bois sacrés ou nos Druides avoient établi la siège de leur religion, étoient d'une hauteur immense. C'est une expérience démontrée que nous dépendons de ce qui nous environne, & que le physique a de l'empire sur l'intellectuel. Ga naar voetnoot(12) Maar het andere moet den waaren Kunstrechter niet minder op zijn hoede doen zijn. De Genie betreedt nieuwe wegen. - Zeker Schrijver voert haar dus sprekende in: ‘Eenzaam, onbekend, ijle ik door afgronden en duisternissen. De echoos, die ik doe geboren worden, zijn mijne eenige gidsen. Mijne dwalingen en struikelingen schrikken mij derhalven niet af - ik rekende 'er op.’ 't Is gemaklijk om op een effen en geduurig betreden pad voort te gaan zonder te vallen; maar de genie, langs onbebaande wegen de steilte van bergen en rotsen, welke | |
[pagina 42]
| |
geen voet voor haar beklommen heeft, zoekende, loopt grooter gevaar, en ik ken geen Genie, die niet eenen enkelen keer van de hoogte nedergetuimeld is. Ondertusschen blijft genie genie, en van hier dat bij haar menigwerf schoonheid en ongerijmdheid uit eenen dragt geboren worden. Wat zal de Kunstrechter nu doen? De ongerijmdheden kunnen niet weg genomen worden dan ten koste der schoonheden. Ze zijn onafscheidbaar aan een verbonden. Zal hij uit afkeer voor het ongerijmde het schoone teffens wegnemen? - Ongelukkige Engelschen! grijpt dan spoedig de wapens voor uwen Shakespear aan - voor uwen grooten, onsterflijken, u zo menigwerf verrukkenden Shakespear! - Hij loopt gevaar van geen enkele schoonheid meer te behouden! - Maar, zult gij mooglijk zeggen, waaraan kent men dan wat waarlijk schoon zij? en dat onder zo veele beuzelingen en ongerijmdheden? - Aan het groote bût en den eenigen toetssteen van het schoone: het vermaak. Werken, die sederd zo veele jaaren de lust en bewondering van het menschdom geweest zijn, moeten wel echte schoonheden behelzen. Zie dit in den eigen Shakespear. Niet tegenstaande zijne gedroch- | |
[pagina 43]
| |
telijke onregelmatigheden, welke zo veele pennen, die zijner onwaardig waren, hem op het strengst verweten hebben, blijft hij in de grootste achting bij zijne Landgenooten. Wanneer zijne stukken te Londen vertoond worden, heerscht 'er eene beweginglooze stilte. De groote Vader van het Engelsch Toneel heeft de gave bezeten om de flegmatieke en diepdenkende zielen zijner Landgenooten onwederstaanbaar aan zich te kluisteren. Men heeft na Shakespear Ga naar voetnoot(13)regelmatiger en sierlijker toneelstukken uitgegeven, maar zij hebben de eigen gelukkige uitwerkselen niet gehad, juist om dat hun die eeuwig werkende kenmerken van genie | |
[pagina 44]
| |
feilden, die smaak en geest alleen nooit bereiken kunnen Ga naar voetnoot(14). Maar, mij dunkt, ik zie dat u nog eenige zwarigheden op het hart blijven liggen, die gij wenschte opgelost te hebben. - Gij bewondert met mij de voortbrengselen der waare Genie; maar gij denkt teffens dat deeze produkten nog kostelijker zouden zijn, indien ze, bij hunne uitstekende schoonheden, geen feilen bezaten, ik laat staan walgelijke ongerijmdheden, die toch overal het waare schoon ontsieren. - Dit stem ik u van harte toe. Mijn oogmerk is alleen geweest om de voortreffelijkheid van de werken der genie met feilen, boven die der ongenie zonder feilen, te beweren, en liever eene schoonheid met een feil te behouden dan beiden te missen; terwijl ik met u den eersten prijs toeken aan echte schoonheden, die geheel zonder feil daar staan. Laat mij mijne ge- | |
[pagina 45]
| |
dachte ontwikkelen. Stel dat gij eene fraaie Corinthische Zuil bezit, door een' Michael Angelo vervaardigd. Alles is even schoon aan dezelve, en zo volmaakt schoon als het menschelijke handen uit kunnen voeren; maar de Kunstenaar heeft omtrent het midden der schacht een' klomp ruuw marmer laten zitten, die terstond in het oog valt en een groot gedeelte van de uitwerking benevelt. Hoe wenschelijk ware het dat deeze feil zich niet aan uwe zuil bevond! zij zou 'er veel, zeer veel, bij winnen. Maar stel nu dat dit gebrek niet verholpen kon worden, zonder dat uwe zuil teffens al haar schoon miste - dan zoudt gij de feil, ja altijd als eene feil aanzien, maar om de zuivere schoonheid van het overige echter dragen, en zeker uwe zuil met haar wezenlijk gebrek verkiezen boven eene, daar geen feil in was, maar daar teffens geen zweem der uitmuntende genie van eenen Michaël Angelo uit doorstraalde, en niets schoon in uitblonk. Dit heb ik alleen willen zeggen. Voor 't overige wenschte ik hartlijk, dat alle Genien, door eene naauwkeurige ontleding van het schoone, op eene gezonde wijsgeerige wijze hun- | |
[pagina 46]
| |
nen smaak tot die volmaaktheid bragten, daar hij vatbaar voor was - dan zeker zouden ze voor alle die feilen bewaard blijven; ten minsten zo ver 'er de onvolmaaktheid van den mensch voor bewaard kan blijven. Dit is de gelukkige uitwerking van den Smaak, en naar maate hem de Genie inniger tot Mentor aangenomen heeft, naar maate is dezelve meer beveiligd voor struikelen. Dan dit raakt het tweede gedeelte van uwe vraag, en ik heb thans geen tijd om meer papier te vullen. Indien deeze brief u niet verveeld heeft, zal ik bij eene volgende gelegenheid mijn onderwerp vervolgen. Thans sluit ik hier nog een' brief van Bodmer in, die tot eene bijlaage dienen kan aan het geene ik over de ontwikkeling der genie gezegd hebbe, en uwe aandacht zeer waardig is, vooral wanneer gij in aanmerking neemt, dat hij geschreven is eer Bodmer Klopstock nog kende, en de laatste betuigd heeft, dat hij 'er volmaakt ingetroffen was. Dus een brief naar een ideaal van Klopstock geschreven, en echter Klopstock naar 't leven in denzelven afgemaald - wat het wezen der zaak naam- | |
[pagina 47]
| |
lijk betreft, want de uitwendige omstandigheden zijn versierd. Klopstock is nooit de zoon van een Predikant geweest, en zo met het overige. - Adieu, Vriend! leef gezond, deel naar uwen wensch in de laatste gunsten van de Zanggodinnen, en vergeet mij niet! - |
|