de theorie van het schoone verhinderd worden 'er dat vermaak uit te
genieten, dat 'er waarlijk voor meer geoeffenden in gelegen is, en die teffens
tijd noch lust hebben, om zich in deeze wetenschap grondig te oeffenen.
Wat den inhoud van dit Deel betreft, ik beken dat 'er genoeg over
de genie geschreven is om mijne luchtig heengestrooide aanmerkingen over dit
onderwerp te kunnen missen. Maar mooglijk zullen 'er eenigen zijn, die mijne
Brieven in handen nemen, schoon ze anders geen liefhebberij hebben om iets over
diergelijke stukken in den gewoonen leertoon, daar eene zekere ingespannenheid
toe vereischt wordt, na te gaan. En dan reeds schat ik mijnen arbeid dubbel
beloond. Ook verbeelde ik mij, dat men na de lectuur van dit deel, hoe los het
dan ook geschreven zij, toch iets meer en iets duidelijkers over de Genie zal
weten, dan toen men 'er aan begon.
Voor het overige houde men elke aanmerking juist niet voor mijn
waare gevoelen. Ik heb 'er hier en daar eenigen gewaagd,