| |
| |
| |
XX
Zeshonderd gulden, hand in hand
‘Wat jullie uitgevoerd hebben wens ik niet te weten, mij is voldoende vastgesteld te hebben, dat je het oorbaar hebt geacht mijn dienstmeisje op je slaapkamer te halen. Het kan zijn dat dit soort dingen in je woonplaats heel normaal gevonden wordt, hier denken we daar anders over. In elk geval wens ik niet te tolereren dat dit onder mijn dak gebeurt. Je kunt onmiddellijk vertrekken. Ik zal je vijftien gulden geven voor het beetje werk dat je gedaan hebt. Ik wil dat je Leetje verder met rust laat. Je hoeft niet aan te komen met het verhaaltje dat je met haar wilt trouwen en zo. Zelfs al was je dat werkelijk van plan, dan is het altijd nog zo dat ze alleen mag trouwen met iemand van haar kerk. Ik wens niet dat zij zich illusies maakt, je verdwijnt niet alleen uit mijn huis, maar ook van het eiland en je komt niet meer terug.’
‘Overschat u uw macht niet een beetje? Uw huis zal ik natuurlijk verlaten, maar ik kan me niet voorstellen dat u mij onder politiegeleide naar het veer kan laten brengen.’
De notaris bestudeerde glimlachend zijn nagels.
‘Als het moest zou ik zelfs dat nog wel weten te organiseren; zoveel moeite hoef ik me niet te geven. Het kan veel eenvoudiger. Zwerf overdag hier maar rond, dat kan me niet schelen, Leetje is dan toch bij mij. Maar luister nu eens goed: er zijn twee hotels op het eiland, het ene is van mij, in het andere houden we sociëteit. Er is een kampeerterrein, het geld voor de inrichting is van mij geleend, er woont een tante van je in een huis van mij voor een belachelijk lage huur... Ik weet wat je zeggen wil, dan is er dat mooie vakantiehuis van je. Heb je wel eens in je ver- | |
| |
gunning gekeken? Daar kun je lezen dat die je verleend is voor zover een verandering in de woningsituatie geen vordering ten behoeve van een permanente bewoning nodig maakt. Nu je het zo aardig opgeknapt hebt is de woningsituatie veranderd. Ik weet wel liefhebbers, een heel geschikt gezin, woont in bij de ouders, heel ruim hoor, ze kunnen altijd weer terug als ze het pand aan vakantiegangers willen verhuren. Je ziet, ik heb maar een beetje macht, maar toch genoeg in dit geval,’ besloot de notaris voldaan.
Klaas kon niet laten bewondering voor hem te hebben, vooral zijn zedelijke verontwaardiging had hij goed gespeeld, met een gepast understatement. Maar nu kon hij zonder te moeten improviseren de notaris zijn ingestudeerd antwoord geven. Hij keek naar de nagels van zijn linkerhand, zag dat ze vrij zwarte randen vertoonden en begon:
‘U had waarschijnlijk meer begrip voor de situatie gehad als ik getrouwd was en Leetje ook, maar dit terzijde. U wilt me vijftien gulden betalen, ik vraag tweehonderd gulden plus honderd gulden schadevergoeding, is driehonderd gulden als u de opdracht intrekt, zeshonderd gulden als u er prijs op stelt uw boek persklaar te krijgen en u mij mijn werk laat voltooien.’
De notaris deed of hij lachte:
‘Een heel aardig aanbod, ik ben niet in de stemming voor grapjes, voor mij is dit onderhoud afgelopen, pak die vijftien gulden en verdwijn.’
‘Ik ga al,’ Klaas stond op, ‘die vijftien gulden kunt u in het kerkezakje doen, ik wil u er alleen nog even op wijzen dat als ik verdwijn ook een interessant document uit uw verzameling verdwijnt. Ik had er al op gerekend dat u zou proberen mij mijn honorarium niet te betalen. Kijkt u maar eens wat er ontbreekt aan de stapel.’
De notaris stond ook op en liep in de richting van de telefoon.
| |
| |
‘Je maakt het me gemakkelijk, ik zal even de politie waarschuwen, diefstal is ten slotte strafbaar.’
‘Inderdaad, maar hoe gemakkelijk kan er van een stapel papieren een zoekraken? In mijn zakken zullen ze het niet vinden. Nee, dan weet ik een beter geval van diefstal, belt u maar even, althans van het aanzetten tot diefstal. En daarvoor is tenminste een getuige beschikbaar...’
De notaris bleef staan.
‘Ik zou nu maar met dat kinderachtige gedoe ophouden, al zou je alles wat hier op tafel ligt verbranden, de originelen liggen veilig in de safe.’
‘Dàt zal best, hier op tafel liggen nú alleen nog kopieën.’
Hij beklemtoonde de woorden à la Leetje en het was misschien daarom, bedacht Klaas, dat de notaris iets minder zeker begon te worden. Hij begon ongeduldig te trekken aan papieren uit de stapel.
‘Ik kan me vergissen, maar ik had zo het idee dat er vroeger een rose map tussen zat,’ hielp Klaas, ‘ik geloof dat er iets in het Latijn in zat, een brief of zo, met de vertaling erbij, die leek me nogal nieuw, maar dat Latijn leek wel een handschrift uit de zestiende eeuw. Ik kan me best vergissen, ik heb ten slotte geen verstand van die dingen. En misschien heb ik het gedroomd, ik kan nog wel eens levendig dromen... Maar mocht die map inderdaad zoek zijn, wat in het huis verloren gaat komt in het huis terug, zegt mijn tante altijd, ja dezelfde die u huuropslag wilt geven als ze haar neef logies zou verlenen.’
Klaas merkte met genoegen dat hij van de voorgenomen tekst durfde afwijken en dat de notaris kwaad werd, hij schreeuwde:
‘Zeg waar die map is, lelijke afperser, of...’
‘Dat is niet aardig uitgedrukt, ik reken niet meer dan ieder typebureau in de stad zou doen, maar u dwingt mij tot deze ook mij onsympathieke incasseertechniek.’
De notaris greep zijn portefeuille en haalde er twee
| |
| |
bankbiljetten van honderd gulden uit en legde ze op tafel.
‘Nog een te weinig,’ zei Klaas, ‘maar laten we eerst eens verstandig praten. Ik kan die driehonderd gulden aannemen en u met de brokken laten zitten. Ik vind het jammer van het boek. Goed, op den duur komt het wel klaar, maar ondertussen heeft Piet allerlei dingen gepubliceerd over Vellenius, onvolledig natuurlijk, ten dele onjuist misschien, ten dele gebaseerd op mondelinge mededelingen van mij bij voorbeeld, maar toch voldoende om u de primeur te ontnemen. En ik moet zeggen, het is een boeiende figuur, die Vellenius. Zelf heb ik door het combineren van gegevens uit dat dagboek, dat u niet te pakken heeft gekregen, met wat ik hier ben tegengekomen ook een aardige ontdekking gedaan. Volgende week verschijnt dat artikel van Piet, met een uittreksel uit het dagboek, vermoed ik. Ik kan u geruststellen: wat daar in staat over Vellenius is nog niet zo indrukwekkend, maar als ik vervolgens mijn vondst publiceer, zal men niet alleen weten dat hij heksen op de brandstapel heeft gebracht, maar ook waarom hij dat deed en vooral wie hij er speciaal voor uitkoos. Ziet u dit eens in.’
Klaas haalde een enveloppe uit zijn zak en legde die op tafel voor de notaris.
‘Een kopie van mijn dossier is al verstuurd naar de stad.’
De notaris aarzelde, toen greep hij driftig de enveloppe en haalde de velletjes eruit. Hij keek ze ongeduldig door.
‘Wat betekent dat?’
‘Ik kan mij voorstellen dat u niet in staat bent de strekking te begrijpen, maar die komt hier op neer dat een van de slachtoffers van Vellenius, ook het laatste neem ik aan, zijn eigen zuster was, halfzuster althans. U ziet, een heel interessante aanvulling op uw boek, maar in het belang van de wetenschap vind ik het nodig mijn ontdekking zo gauw mogelijk te publiceren.’
De notaris begon nu systematisch te lezen.
| |
| |
‘Hoe heb je dit in Godsnaam bij elkaar gekregen?’
‘Ach, u heeft zoveel boeken en documenten in huis, je doet een schijnbaar willekeurige greep uit de inhoud en een onderlinge samenhang openbaart zich.’
Klaas meende gehoord te hebben dat de laatste woorden van de notaris slechts in schijn misprijzend klonken. Even fantaseerde hij dat de notaris hem nu zijn dochter zou schenken en dat hij hem zou aanstellen als beheerder van zijn uitgestrekte bezittingen op het eiland. Later zouden ze alles erven en gezeten in een brikje, getrokken door een krachtig paard, zouden ze hun domein doorkruisen. Jacob op de oliekar zouden ze minzaam groetend passeren.
Hoewel hij nog enige fraaie slotregels in voorraad had besloot hij vermoeid:
‘Genoeg flauwe kul, als u er wat aan heeft kunt u gratis die ontdekking van mij gebruiken voor uw boek. Ik blijf hier om mijn werk af te maken voor een bedrag van zeshonderd gulden en u vindt het niet zo heel erg dat ik Leetje aardig vind.’
‘We zullen zien, we zullen zien,’ mompelde de notaris.
Hij legde nog een bankbiljet bij de twee die op tafel lagen en schoof met afgewend gezicht Klaas de driehonderd gulden toe:
‘Neem dit als voorschot.’
‘De map ligt onder de bijbel met de koperen sloten,’ zei Klaas terwijl hij het geld in zijn portefeuille stopte.
‘Zeg, heeft mijn vrouw met haar cryptogrammen je soms op het idee gebracht van die letteromzetting? Ja? Dan heeft ze zich eindelijk nog eens nuttig gemaakt.’
Klaas liep door het lange gras in de boomgaard, af en toe bracht hij zijn hand ter hoogte van zijn hart en klopte op zijn portefeuille in zijn binnenzak. Waar was de tijd gebleven dat hij Piet moest neerslaan en Ellie aanranden? Straks kreeg hij nog driehonderd gulden en Leetje zou een oranje sierrand op zijn pyjama borduren.
| |
| |
Na het onweer van die nacht was het weer nu vrij fris en zonnig. Met zijn schouder raakte hij een stam zodat de druppels op hem neerregenden. Op de neuzen van zijn schoenen kleefden een zwarte naakte slak en een aantal grauwbleke beesten, die misschien maden genoemd konden worden. Aan de bomen hingen zeer kleine groene vruchten die Klaas nauwelijks van hun toekomstige eetbaarheid konden overtuigen. Hij was nu doorgedrongen in de verste hoek van de boomgaard, vlakbij de weg, waarover Leetje kortgeleden was weggefietst om boodschappen te doen in het dorp. Hij was haar blijkbaar zover mogelijk achterna gelopen. Bang voor verkeersongelukken hoefde hij hier op het eiland nauwelijks te zijn.
Meer naar links liep in de aangrenzende wei een veulen vlakbij de sloot langs de boomgaard. Klaas liep er voorzichtig heen en maakte een geluid dat als lokkend bedoeld was maar het dier deed weggalopperen. Hij had hier al even weinig succes als bij het paard van Leetje's vader, de olieman. Het was misschien ook niet juist om vriendschappelijk om te gaan met dieren die Leetje bang maakten.
Toen hij zich omdraaide zag hij haar juist van de weg de oprijlaan indraaien. Haastig liep hij terug, een voortdurende regen verwekkend. Toen hij door de opening in de rij struiken was gekomen die de boomgaard van de oprijlaan scheidde, stond hij plotseling achter haar. Ze stond met haar rug naar hem toe, vóór haar fiets, en ze keek over het smalle rechte pad, dat dwars door het bos liep, in de verte, waar achter de dijk de duinen zichtbaar waren en daarachter de toren van Havene. De zeewind blies haar recht in het gezicht en voerde geuren mee van de bloeiende vlierstruik aan de rand van het bos. Ze stond doodstil, haar haar was stevig opgestoken, alleen enkele losse slierten gaven net als haar rok de windrichting aan. Klaas durfde geen geluid maken, al was ze nu niet aan het bidden zoals toen ze geknield lag voor het bed. Het leek hem dat hij, als
| |
| |
hij zich niet bewoog en zijn adem inhield, zou kunnen worden als de wind. Dat zou wel het best zijn, hij zou haar altijd kunnen omhullen en toch zou ze vrij zijn. Maar hij zag haar lopen over het strand, arm in arm met een vreemde man, tevergeefs probeerde hij het paar uit elkaar te blazen. Hij voelde een hevige jaloersheid en hij stampte op de grond en gaf een vrij goede imitatie van een hinnikend paard. Ze keek lachend om.
‘Ik schrik lekker niet, ik had je juist gezien in het spiegeltje van mijn fiets. Kijk eens, het is net of je door een verrekijker kijkt en ruik je die vlierstruik? Krijg ik geen zoen van je, lelijk paard? Nee, er is niemand in de buurt.’
‘Je mocht willen dat ik een paard was, dan had ik hele grote zachte lippen.’
Ze schudde afwerend haar hoofd en gaf een lichte trap tegen zijn enkel.
‘Oh, zo had ik het niet bedoeld.’
Klaas zette zijn voet op de bagagedrager en trok zijn broekspijp iets omhoog en bood haar zo de gelegenheid een kus te drukken op de geraakte plaats. Op het ogenblik dat ze dit deed reed de auto van de bakker de oprijlaan op. Klaas zette snel zijn been op de grond en ze gingen naar de kant van de weg. De bakker achter het stuur keek de andere kant op toen hij hen passeerde. Lachend riep Leetje:
‘Dat vertelt hij over het hele eiland, dat die meid van de notaris een vent op zijn been stond te zoenen. Hij is nog ouderling van onze kerk ook.’
Klaas lachte mee maar moest zichzelf toegeven dat hij zich enigszins gegeneerd voelde. Een grote hilariteit verdrong plotseling deze gène.
‘Weet je waar ik aan moet denken?’
‘Misschien aan dat waar ik aan denk, aan de vrouw die de voeten van Jezus kuste.’
‘Je weet alles, Leetje.’
| |
| |
‘In Lucas staat dat, en ook in Johannes, een zondares was ze, dat klopt wel hè? Maar er staat ook dat ze weende en met haar tranen zijn voeten nat maakte, dat doe ik lekker niet en ik maak ook niet mijn haren los. Ja, ze droogde zijn voeten toch met haar hoofdhaar. Zal ik je vanavond eens wassen en met mijn haar drogen?’
‘Goed, als je maar niet denkt, dat ik Jezus ben want...’
Hij ging niet verder, Leetje huiverde.
‘Wat zijn we aan het spotten, dat mag niet, maar als ik bij jou ben dan heb ik het gevoel dat alles mag. Je dacht natuurlijk aan het kruis, maar als je mij maar vergeeft, dat is voldoende.’
‘Ik heb je toch niets te vergeven?’
‘Vannacht was je boos op me.’
‘Ik heb je toch gezegd dat dat verkeerd was en dat ik het wel begreep dat je toen...’
‘Ik begrijp het niet meer, wil je er nooit meer aan denken? Alleen als ik heel gemeen tegen je zou zijn. Maar dat zal ik nooit zijn.’
De bakker moest weer de andere kant op kijken toen hij passeerde.
‘Kijk eens wat ik gekocht heb.’
Ze haalde uit de fietstas een oranje kluwen.
‘Borduurgaren voor je pyjama. Ik begin er vanmiddag aan.’
‘Je weet niet of je nog de kans krijgt, als ik wegga neem ik de pyjama mee natuurlijk.’
‘Moet je weg? Wat is dat gemeen, heeft hij je toch weggestuurd? Vanmorgen zei hij nog dat je mocht blijven... Hij vroeg me wat dat betekende dat mijn bed leeg was geweest en hij zei dat hij jou zou wegsturen. Ik heb hem gezegd dat hem dat niets aanging en dat ik ook wegging als jij weg moest. Nou, toen zou hij je alleen maar een standje geven. Ik heb ook nog gezegd dat hij je behoorlijk betalen moet. En heeft hij nu...’
| |
| |
‘Nee, nee,’ zei Klaas vrij toonloos, ‘ik kan blijven.’
‘En wat gaat hij je betalen?’
‘Ik heb zeshonderd gulden geëist en dat gaat hij betalen ook.’
‘Daar moet vader misschien twee maanden voor werken,’ zei Leetje geschrokken, ‘maar dat zal je werk wel waard zijn.’
‘Jóuw vader hoeft daar geen twee maanden voor te werken. Ik heb op jouw aanraden een archiefstuk van hem verborgen, toen moest hij wel,’ zei Klaas geprikkeld. ‘Tenminste, ik dacht dat dat de reden was, maar nou blijk jij het allemaal geregeld te hebben.’
‘Wat had ik dan moeten doen? Dat geld heb je toch maar zelf van hem losgekregen. Trouwens, ook dat je kunt blijven, want als je niet had gemaakt dat ik van je hield, had ik je rustig laten wegsturen.’
Zou ze ook op mijn kamer zijn gekomen als ze niet van me had gehouden, dacht Klaas.
‘Maar ja, dan had hij je niet willen wegsturen, want dan was ik niet op je kamer gekomen. Je dacht toch niet van wel?’
Klaas schudde zijn hoofd en vroeg zich af of ze niet zou hebben gehouden van iemand anders die zo voor het grijpen was geweest.
‘En nu wil je zeker weten waarom ik van je hou? Dat zeg ik je lekker niet. Misschien kun je het vannacht een klein beetje merken. Zal ik het je toch zeggen? Hou mijn fiets dan even vast.’
Ze ging op haar tenen staan en fluisterde in zijn oor:
‘Omdat ik met jou hand in hand zou willen slapen.’
Klaas probeerde geen onaangename dingen meer te denken bij haar woorden, al leek het hem dat ze hem er wel aanleiding toe gaf. Hij keek door de verrekijker van het bospad. De schaduw van een wolk verduisterde het beeldveld even, zelf bleven ze beschenen door de stralen van de
| |
| |
zon, de wind was vrij fris. Bij het plaats maken voor de auto van de bakker waren ze verder af gekomen van de vlierstruik, hij moest diep adem halen door zijn neus om iets van de geur te kunnen merken.
‘Stil maar, ik weet dat je dan niet kunt slapen, maar het is genoeg dat ik het zou willen.’
‘Ik blijf wel wakker om je hand vast te houden, als jij dan maar slaapt,’ zei Klaas geeuwend.
‘Nee, dat hoeft niet, we houden elkaar al lang genoeg wakker met andere dingen. Ik ben overigens vanmorgen om zeven uur opgestaan, ik voel me ook wel een beetje slaperig hoor. Ik moet opschieten, ik moet nog twee kamers doen. Daarna ga ik pyjama's borduren. Heel mooi zal dat worden. Maar dan moeten we ze vannacht wèl héél netjes aanhouden.’
|
|