Trek gauw die andere schoenen aan, het water begint al onder de deur door te stromen. Hoor, het gaat harder waaien, we gaan naar buiten, het hagelt niet meer.’
‘Wanneer zal het zijn, is het toch van die eerste nacht?’
‘Ik denk het wel, eigenlijk kon het toen nog niet volgens het boekje. Kijk, ze zijn bezig met de vloedplanken, het water moet nog een uur stijgen, het komt er vast tegenaan te staan, dat heb ik nog nooit gezien. Als die dam klaar is komt het er nooit meer, dan krijgen we een binnenwatertje, van hieraf zul je het water haast niet meer kunnen zien, zegt Jacob. En het peil kunnen ze dan precies beheersen, zegt hij, 's zomers zo hoog en 's winters zo hoog.’
Klaas rilde.
‘Je hebt het toch niet koud? Zullen we naar huis gaan?’
‘Nee, we blijven tot het water op zijn hoogst staat.’
Ze stonden nu bij de vloedplanken die de opening in de dijk aan het begin van de veerdam afsloten. Een oude man was bezig de naden met klei dicht te smeren.
‘Wordt het gevaarlijk?’ vroeg Klaas.
‘Gevaarlijk, gevaarlijk,’ mompelde de man, ‘dat kunnen we niet weten, dat is in God's hand, maar voor zover ik het kan bekijken - hij keek keurend naar het water - houden we een vijftig duim overhoogte, de golfslag is matig, het is ook geen zware storm. Dan woei je hier van de dijk af. Werk je soms aan de dam?’
‘Nee, nee,’ zei Klaas.
‘De bouwput voor de sluis aan de overkant, die zou wel eens in kunnen lopen. Daar hebben ze niet op gerekend, zoveel water zo vroeg in de herfst, maar ja, ik heb soms in augustus de planken moeten zetten.’
Ze bleven staan kijken naar het stijgende water.
‘De dokter zegt dat het niet zo heel gemakkelijk zal gaan. Dat had je niet gedacht, je dacht natuurlijk dat dat alleen zo was bij die heel slanke figuurtjes. Maar het is niets om bang voor te zijn, alleen een beetje pijn.’