| |
| |
| |
XII
De dievegge, Piet en Ellie
De volgende morgen om zeven uur stond Klaas te wachten op de dijk in de buurt van het huis waar Leetje woonde. Hij wist dat ze, ook als ze thuis sliep, toch zorgde om half acht bij de notaris te zijn. Na vijf minuten zag hij haar aankomen. Ze kwam als hij haar nodig had. Verrast sprong ze van haar fiets, aan het stuur hing de zwarte tas.
‘Hoi, wat ben jij vroeg op.’
‘Ja, ik wou je zo gauw moge lijk weer zien en ik wou je ook vragen of je niet iets in je tas hebt gevonden, ik ben iets kwijt en ik denk dat dat gisteren in je tas is gevallen.’
Ze kreeg een kleur en de koppige trek verscheen op haar gezicht.
‘Er is niks in mijn tas gevallen.’
‘Misschien heb je het niet gezien en ligt het nu onder de aardappels.’
Hij had zijn hand in de tas gestoken, hij voelde ook vochtige kroppen sla. Leetje duwde zijn hand weg.
‘Blijf uit mijn tas, je gooit alles door elkaar, ik zeg je toch, ik heb dat schrift niet.’
Ze merkte het meteen.
‘En al had ik het, dan kreeg je het nog niet, het is van de notaris.’
Haar kin kwam nog meer vooruit, boos keek ze aan Klaas voorbij de polder in. Boerenjongens bij wie ze steun zou kunnen zoeken waren daar niet te zien. Maar windvlagen schoten haar te hulp, lichte vlakken door het donkergroene korenveld.
‘Dat schrift is niet van de notaris, het is van mijn vriend’ (hij sprak het woord met tegenzin uit).
| |
| |
‘Het is wel van de notaris en je krijgt het lekker niet.’
Leetje wilde wegfietsen, maar Klaas pakte de bagagedrager.
‘Geef het hier, je hebt het uit mijn huis gestolen, de notaris had je gestuurd, daarvoor ben je me dus komen opzoeken.’
‘Dat is gemeen van je, hier, hier heb je dat mooie boek van je vriend.’
Driftig groef ze met haar handen in de inhoud van haar tas zodat de aardappels en de slakroppen over de weg rolden. Klaas keek bezorgd om zich heen of er soms mensen aankwamen en dacht: dit is het, je moet kunnen gooien, met papieren of met groenten of met wat dan ook. Ik gooi te weinig. Toen zag hij dat enkele tranen haar wangen bevochtigden. Bij God, dacht hij, ik ben een zak, omdat Piet het wil laat ik haar huilen, al doet ze het uit woede. Hij greep haar bij de schouders.
‘Het spijt me, ik heb het niet zo bedoeld, het kan me niets schelen of je dat ding aan de notaris geeft, Piet is toch een rotzak, ik heb me door hem laten opjutten.’
‘Nou zul je het meenemen ook,’ zei Leetje.
Terwijl zij zijn handen van haar schouders probeerde te schudden, trok ze het dagboek te voorschijn:
‘Ik wil het niet meer hebben.’
‘Maar één ding begrijp ik niet, dat je je zo uitslooft voor die notaris, het is eigenlijk ook een rotzak en een dief.’
Terwijl hij dit zei gaf Klaas een harde trap tegen een aardappel die vlak bij zijn linker schoen lag; om ermee te kunnen gooien had hij haar schouders los moeten laten. Hij begreep dat Leetje hem nu pas woedend aankeek. Hij zag dat haar rechterhand, waar ze een krop sla mee vasthield, een dreigende beweging maakte, die tot een tik had kunnen leiden als de keuze tussen de twee mogelijkheden: een slag met de zachte krop of een slag met de blote hand na het loslaten van de krop, haar niet had verward.
| |
| |
‘En ik begrijp helemaal niet dat je daar 's nachts vaak ook nog bent als zijn vrouw er niet is.’
Plotseling ontstond er een glimlach op haar gezicht, haar kin trok zich terug. Ze ging op haar tenen staan, kuste hem op de wang en fluisterde in de richting van zijn oor:
‘Ik zal je een geheim vertellen, je mag het tegen niemand zeggen: de notaris is mijn vader, dat had je niet gedacht.’
‘Nee, dat had ik niet gedacht.’
Klaas voelde dat de zon al warmte ging geven. Hij raapte op wat weggegooid of weggetrapt was, terwijl Leetje vertelde dat de notaris, haar vader dus, gisteren tegen haar had gezegd: ‘Als je misschien onbeheerd een oud dik schrift met Dagboek erop ziet liggen, doe dat dan stiekum in je tas, dat heeft de vriend van Klaas van me geleend en hij wil het niet teruggeven. Klaas zal wel één lijn met hem trekken’. Maar ze geloofde Klaas nu, het was waar, de notaris zat vol streken. Even zweeg ze, toen zei ze lachend:
‘En nou denk je natuurlijk, als dat niet zo was, dan stond Leetje daar nu niet voor me.’
Klaas knikte.
‘En denk je ook, wat heeft Leetje een slechte moeder?’
Klaas schudde zijn hoofd, keek om zich heen of de weg vrij was en kuste haar. Toen fietste ze snel weg, haar vader, wel te onderscheiden van vader, begreep hij nu, zou zich toch al afvragen waar zij bleef.
‘Eet maar niet teveel salade,’ riep hij haar na.
‘Ik ben geen non,’ riep ze terug.
Met het dagboek in zijn hand liep Klaas in de richting van zijn huis. Twee keer merkte hij een zingende leeuwerik op en een keer een haas, die enige tijd voor hem uit over de weg holde. Voor een naderende auto maakte het dier rechtsomkeert, het was nog maar een paar meter van Klaas verwijderd toen het op het idee kwam om de polder in te vluchten.
| |
| |
Klaas werd zich ervan bewust dat zijn goede stemming in hoofdzaak berustte op de verwachting, straks Piet zijn dagboek terug te kunnen geven. Kijk eens wat ik hier heb beste Piet, nu ben je niet boos meer, zeg nu eens dat ik flink ben... Als hij flink was zou hij het hier in die diepe watergang gooien. Hij hing over de brugleuning en liet het dagboek, dat hij bij een hoek tussen duim en wijsvinger vasthield, heen en weer slingeren boven het water. Hij zou het met een steen moeten verzwaren, dan zou het in de modder wegzakken met het verhaal van de chirurgijn over het vrouwmens dat op de poort lag. Maar de steen zou opzij kunnen glijden en het zou toch weer boven water komen. Dat oude papier verging niet zo gauw. In kleine stukjes scheuren of verbranden zou beter zijn. Maar hij wist dat hij niets van dit alles zou doen, alleen al niet omdat het een oud document was. Hij zou het aan de notaris kunnen geven of gewoon zelf kunnen houden. Voor Piet was hij op een ongewoon vroeg uur opgestaan, omdat hij geen wekker had, had hij als een haas geslapen, voor Piet had hij beetje laten huilen. Hij liep langzaam verder. In het kaalgevreten weitje dichtbij zijn huis liep een van de laatste paarden die te vinden waren op het eiland, waar de grote boeren zelfs voor een Karel van Kilo en zijn nazaten geen belangstelling meer hadden. Met een handvol gras dat hij uit de berm had getrokken lokte hij het dier, dat in niets aan dat machtige vaderpaard deed denken, naar zich toe. Zonder aarzelen rukte het met de lippen het gras uit zijn hand, groen slijm bleef erop achter, en bracht het, het hoofd neerbuigend, naar de grond. Bij nader onderzoek bleek het gebodene teveel aarde te bevatten. Het paard richtte zich weer op en keek Klaas afkeurend aan. Klaas legde haastig het dagboek op een hoop grind en begon, met beide handen nu beschikbaar, zorgvuldiger gras te trekken.
‘Kijk, kijk,’ hoorde hij Piet zeggen, ‘daar ligt ons document op de stenen, leuk dat je het weer hebt gevonden.
| |
| |
Het was overigens maar een klein slagje voor me geweest als je het helemaal had weggemaakt, ik heb namelijk thuis een fotocopie ervan liggen.’
Zelfs de grote hoeveelheid schoon gras die Klaas kon tonen aan het paard, dat zich in de verst afgelegen hoek van de wei had teruggetrokken, scheen hem niet meer te interesseren. Klaas gooide het gras over het hek en zei:
‘Ik ben voor dag en dauw opgestaan...’
‘Ja, om kwart over zeven,’ preciseerde Piet.
‘en ik heb heel wat moeite moeten doen om die rommel voor je terug te krijgen, hoe, dat gaat je niks aan.’
‘Heeft de notaris het gezien?’
‘Nee, dat wil ik onder ede verklaren.’
‘Zo, mag ik u dan hartelijk bedanken, mede namens Ellie.’
Nu pas merkte Klaas haar op, ze stond op de dijk bij de hoek van het huis en keek naar hen, ze hield haar handen in de zakken van haar regenmantel, ze was heel smal, hoe had hij ooit Leetje voor haar kunnen aanzien.
‘Ze is nog vroeger opgestaan dan jij, ze heeft in Waterburgh gelogeerd en ze is met de eerste gelegenheid hierheen gekomen.’
Ze kon er nog maar net zijn, berekende Klaas. Ze liepen op haar toe. Klaas keek om naar het paard en zag dat het nu zijn gras aan het opeten was.
‘Ellie, hier is je oude vriend Klaas,’ riep Piet, ‘hij heeft toch gelijk gekregen, als ik het goed begrepen heb is hij voornamelijk hierheen gekomen omdat hij dacht dat ik hier met jou aan het samenhokken was. En dat wilde hij niet hebben in zijn huis, daar wilde hij zogezegd een stokje voor steken. Ik heb hem van mijn goede bedoelingen kunnen overtuigen, maar nu brengt je komst me in een moeilijk parket.’
‘Luister maar niet naar hem,’ zei Klaas toen hij Ellie een hand gaf, ‘hij slaat tegenover iedereen een onaangename
| |
| |
toon aan, zijn enige verlangen is om zo gauw mogelijk te vertoeven tussen de teken in de Franse Jura.’
Hij wist nog net te vermijden op zijn tenen te gaan staan.
‘Als mijnheer bedoelt dat ik op het punt sta een reis te ondernemen ter bestudering van deze interessante archnoidea, dan heeft hij gelijk. Ik vermoed dat ik al met de boot van twaalf uur weg moet. Ik hoop dat je een spoorboekje bij je hebt Ellie. We kunnen eventueel een eindje samen reizen, maar het zou jammer zijn als je niet van de gelegenheid gebruik maakte iets meer van dit schone eiland te zien. Het mag er dan op het eerste gezicht wat kaal uitzien, toch is er voor degene die zijn ogen goed de kost geeft en zich begeeft buiten de gebaande wegen, menig lieflijk plekje te vinden. Onze Klaas zal maar al te bereid zijn om hierbij als gids op te treden. Weliswaar zal hij je in de rijke duinvegetatie niet het fraai duizendguldenkruid kunnen aanwijzen, maar de duindoorn bij voorbeeld zal je in zijn gezelschap zeker niet ontgaan.’
‘Zeker,’ viel Klaas in, ‘en omdat voor mij alle zeevogels meeuw heten zal ik je niet vermoeien met al of niet ontbrekende achtertenen, met kleuren van borsten en staartwortels enzovoorts, maar je zult ongestoord kunnen genieten van hun gracieuze vlucht, je zult open kunnen staan voor de totaliteit van de natuur, inclusief de stank van een grote dode vis op het strand. Heb je die gezien Piet, wat was het er nou voor een, o, dat is waar ook, omdat zijn vader dojevissenspecialist is wil hij uit protest niets van die dieren weten, een kinderlijke houding, maar...’
Klaas begon te aarzelen, hij merkte dat hij voortdurend op zijn tenen omhoog wipte en het begon hem te bevreemden dat ze verzeild waren geraakt in het vriendschappelijk gezwets van vroeger.
‘Wat nou, hij maakt zijn zinnen niet af, je kunt je afvragen wat vermoeiender is, te luisteren naar exacte we- | |
| |
tenschappelijke informatie of het moeten aanhoren van vaag gezwam in de ruimte. Maar neem het hem niet kwalijk Ellie, hij is tenslotte een fijngevoelige jongen en hij zal je zeker...’
Ellie liet een korte snik horen, draaide zich om en liep de weg op. Klaas stelde zich voor hoe op het moment dat ze bijna zeker wist te laat te zullen komen, haar verlangen naar Piet haar naar het station had gedreven. In Waterburgh had ze waarschijnlijk pas gehoord dat ze die avond het eiland niet meer kon bereiken. In een hotelletje, Terminus of zo geheten, hadden handelsreizigers haar aangestaard, 's morgens had ze, bootje half acht, bus half zeven, zeker om zes uur moeten opstaan. Eenmaal op het vijandelijke eiland hadden norse boeren haar in haast onverstaanbaar dialect uiteindelijk toch nog de weg gewezen. Steeds had ze gevreesd dat die naar een geheel verlaten huis ergens in de polder zou voeren. Maar minder erg zou dat geweest zijn dan te moeten staan op een winderige dijk, terwijl twee mannen, van wie een haar had moeten omhelzen, op haar neerkeken en haar slechts beschouwden als een aanleiding tot piasserig gezwets.
‘Ik zou haar maar eens achterna gaan.’
‘Ik zal daar gek zijn, die belachelijke kuren, ze denkt zeker dat ze me met hier te komen kan dwingen om haar mee te nemen naar Frankrijk. Maar als ik gezegd heb dat ik alleen ga dan ga ik alleen. In plaats dat ze blij is dat ik geen scène maak - ze komt me ten slotte lastig vallen, maar ik ben dan nog wel zo goed om het als een gewoon afscheidsbezoekje te beschouwen -, gaat ze tragisch doen. Nou ze komt wel terug dadelijk, anders had ze wel thuis kunnen blijven. Als ze wil kan ze nog een halve dag van mijn gezelschap genieten.’
Klaas had haar even later al bijna ingehaald, hij liep vlak achter haar. Ze had nog steeds haar handen in de zakken van haar regenmantel, die oud was en vaal van
| |
| |
kleur. Ze droeg vrij plompe schoenen, ze had zich blijkbaar op een sportieve onderneming gekleed. De naden van haar kousen zaten niet helemaal recht, wat de hartverscheurende indruk die ze op Klaas maakte nog vergrootte. Leetje, overigens veel forser gebouwd, had kleinere voeten en fijnere enkels.
‘Ellie, voorlopig vaart er geen boot, als je mee terug gaat dan kan ik je een kopje koffie offreren.’
Ze liep door zonder te reageren op dit aanlokkelijk aanbod. Klaas was naast haar gekomen, hij deed nu maar of ze samen aan het wandelen waren.
‘Ja, die Piet, de teken schijnen een geweldige aantrekkingskracht op hem uit te oefenen. Pas als hij die beesten bezocht heeft wil hij met jou op vakantie gaan, dat heb ik tenminste begrepen.’
Hij keek haar van opzij aan, haar anders fraaie profiel had een dreigende spitsheid gekregen, haar mond hield ze zo gesloten dat hij de hoop opgaf er ooit nog geluid uit te zullen horen. Hij kon nog één poging doen, als die mislukte zou er niets anders op zitten dan eeuwig zwijgend met haar het eiland te doorkruisen.
‘Als je naar het veer wilt kun je het beste bij die boerderij rechtsaf slaan, maar je zult een uur moeten wachten.’
Nu een rechtstreekse vraag:
‘Wil je dat ik je tas even ophaal?’
Die had hij zien staan tegen de muur van het huis. Ze antwoordde niet. Er naderde op de smalle weg een grote vrachtwagen, ze moesten er voor aan de kant van de weg gaan staan en op het laatste moment zelfs op het steile dijkstalud springen, waar ze, verblind door het stof, met moeite hun evenwicht konden bewaren. Na deze gezamenlijke ervaring zou het helemaal belachelijk zijn om op dezelfde manier verder te gaan, dacht Klaas, maar Ellie liet zich kennelijk niet beïnvloeden door een triviaal intermezzo.
| |
| |
‘Ik vroeg je of ik je tas zal halen.’
‘Mijn tas? O, nee, ik kan wel wandelen zonder die tas.’
Haar stem klonk zacht en verveeld.
‘Nou tot ziens dan.’
Klaas keerde terug, belachelijk was het geweest dat hij haar achterna was gegaan. Toen hij omkeek zag hij dat ze nog steeds verder liep, ze moest terecht komen bij de havengeul, bij laag water een modderige kreek. Je zou uren moeten wachten bij de rokende vuilnisbelt, die aan de oever lag, voordat er zoveel water zou staan dat je er uit wanhoop in zou kunnen springen. Hij begon weer enigszins medelijden met haar te krijgen.
|
|