| |
| |
| |
X
De hengsten, Rachel en de chirurgijn
Ook nu weer trof het hem dat zijn huis eigenlijk groot was toen hij na het passeren van een bocht de zwartgeteerde kopgevel van de aan het huis vastgebouwde houten schuur voor zich zag. Misschien werd de indruk die dit machtige geschonden vlak (veel planken ontbraken) maakte, nog vergroot door het contrast met de kleine plee die er nog weer tegenaan gebouwd was. De glooiing van de dijk was hier hobbelig en begroeid met brandnetels. Als de ton geleegd moest worden placht Klaas hier 's nachts een put te graven, heimelijk, omdat hij wist dat hij er een slaperdijk mee verzwakte. Overigens was het huis zelf gedeeltelijk in de dijk gebouwd, van de weg over de kruin die langs de blinde achtergevel liep kon Klaas in de goot kijken. Hij verwijderde in het voorbijgaan een paar stenen en een dode mus, liep aan de andere kant van het huis om de aangebouwde stenen schuur heen, in het gras van het talud gaf een kale plek aan dat hier afval verbrand werd, en kwam aan de voorkant waar hij zorgelijk de afbladderende verf bekeek van de deur en de ramen ter weerszijden ervan. Hij merkte verder nu pas op dat de het vorige jaar geplante boompjes grotendeels waren opgevreten, zoals te verwachten was geweest. 's Middags en 's avonds trok er een troep koeien langs, die met hun flanken tegen de muren schuurden, bevreemd naar binnen keken en het modderige pad tussen huis en sloot bevuilden. Binnen hoefde hij zich net niet te bukken om te voorkomen dat hij zijn hoofd tegen de groen geschilderde balken van de zoldering zou stoten.
De kast tussen de twee met deuren afgesloten bedsteden
| |
| |
had Klaas destijds geschilderd in een donkergloeiend rood, dat nu verworden was tot een stroperig roodbruin. De beschimmelde etensresten die Klaas nog de vorige dag in de kast had aangetroffen en die hij had laten staan omdat hij toch niet in staat zou zijn geweest om het vaatwerk te reinigen, waren verdwenen. Waarschijnlijk had Piet ze met schotel en al in de sloot gegooid. Ook had hij voor voldoende levensmiddelen gezorgd.
Nadat Klaas wat gegeten had ging hij lezen in de oude exemplaren van De Boerderij, die hij uit het aanbouwtje mee naar binnen had gebracht. Hij zat in een vrij comfortabele crapaud, die, afkomstig uit een bij de watersnood verdronken inboedel, nog steeds enigszins muf stonk, de modder was ook in het inwendige doorgedrongen.
De zon scheen aangenaam naar binnen en in de reisgids had Klaas gezien dat Piet pas om vijf uur een boot zou kunnen hebben. Hij las, dat de hengsten Carlo van de Bungelaar en Elegant van de Melo een goede kans voor het kampioenschap maakten, terwijl Solon er ook niet slecht voor stond. Eenmaal geïnteresseerd in hengsten begon hij aan een artikel over Beroemde paarden, ook al omdat de behandelde hengst, zekere Karel van Kilo, dezelfde voornaam droeg als zijn zwager.
Als driejarige werd Karel met een derde premie bekroond. Geen best begin, maar later bleken de meesten van de lange rij hengsten die voor hem stonden het niet ver te brengen, terwijl Karel als vijfjarige al stond vóór de fenomenale Abbé van Certain, wiens ster snel daalde. Later volgde de provinciale en de nationale titel. Karel was een apart paard, vervolgde het artikel, opvallend kort van rug, diep, breed en best van soort, robuust gespierd en gebeend, met prima schouder, ruime en zelfs wat wijde voeten, forse kogels en koten en, het moet gezegd worden, vóór te wijde gangen. Zo'n erg correcte kampioen was Karel dan ook niet en al zijn goede en minder goede eigen- | |
| |
schappen gaf hij vrij getrouw aan zijn kinderen door. Zelf leek Karel in niets op zijn vader, die vrij groot was, regelmatig gelijnd, niet overgrof maar gaaf en correct en meteen behoorlijke dosis distinctie. Ook zijn moeder Blondiene, een gerekte vosmerrie, had allerminst het vierkante type van haar zoon. Was Karel een toevalsproduct? vroeg de schrijver zich af. Waarschijnlijk wel, luidde zijn antwoord, maar de fokwaarde is er niet minder om en zijn producten mogen dan wat zondigen in de middenhand, het beenwerk is expressief en enkele van zijn zonen zijn uitgesproken dravers.
Dan memoreerde de schrijver nog een sombere periode uit Karel's bestaan: eens had hij in dezelfde stal gestaan als de Belgische kampioen Hidalgo d'Avenir, aan wie terwille van zijn meerdere distinctie de beste merries werden toevertrouwd.
Ten slotte noemde hij nog een groot tekort van Karel, zijn tekort aan vruchtbaarheid, een euvel dat nog werd vererfd ook. En het verbaasde Klaas dat Karel van Kilo niettemin een goed vaderpaard werd genoemd, dat voor ons gewest, waar hij sinds kort vertoefde, een aanwinst betekende.
Terwijl Klaas thee zette dacht hij aan zijn zwager, die als hij zich even uit een gezelschap moest verwijderen in niet mis te verstane bewoordingen de aard van zijn innerlijke aandrang bekend maakte, maar die overigens drie kinderen had, zodat de parallel hoogstens wat het gebrek aan distinctie betrof opging.
Hij ging weer zitten en wijdde nu zijn aandacht aan het varken. Het bleek dat op een fokdag een aantal dieren onvoldoende getoiletteerd in de ring waren verschenen. Maar verrassender nog was wat te lezen stond in een stuk over dekberen. Deze dieren bleken een welhaast overgevoelige natuur te bezitten en elke beer had zijn eigenaardigheden. Sommige prefereerden voor de gemeenschap het
| |
| |
open veld, andere verkozen juist bepaalde ruimten en er waren er die elke toenadering weigerden als er vreemde mensen bij aanwezig waren. Soms dreigde een beer met zijn klauwen de rug van de zeug te beschadigen, ging men deze dan beveiligen met een oude zak of zo, dan was voor hem de aardigheid eraf, wat volgens Klaas getuigde van een verfijnd esthetisch gevoel of van sadistische neigingen, maar daar kon hij bij deze dieren niet aan geloven.
En werd een jonge aankomende beer angstig gemaakt door een oude boosaardige zeug, dan kon het zijn dat hij voor zijn verdere leven van alles afzag...
De deur ging open en Piet kwam binnen.
‘Dag Piet, denk eraan, sommige beren nemen een lange tijd van voorbereiding, andere bespringen de zeug onmiddellijk; een boeiend blad, De Boerderij. Ga zitten, doe of je thuis bent, ik zal je een fijn kopje thee inschenken.’
‘De notaris,’ zei Piet, zonder te luisteren, ‘had Leenhouts gewaarschuwd denk ik, die gaf niet thuis. Ik ben doorgegaan naar het provinciaal archief te Waterburgh en ik heb daar oude kaarten bekeken, de naam de Brake kwam er niet op voor, niet op die van voor 1631 en niet op die van na 1631. De archivaris raadde mij aan om mijn licht te gaan opsteken bij zekere notaris, dat was de man van de gewestelijke toponymie... Nu weet ik nog niks. Maar ik laat dat recept gewoon eruit. Ik ga het artikel een beetje om werken, de rol die Vellenius bij de heksenprocessen heeft gespeeld zal ik wat aandikken, dat is voldoende om de verlichte humanist die Hammer van hem heeft gemaakt om hals te brengen en om de notaris voor te zijn bij zijn onthullingen. Nou is Hammer natuurlijk ook wel een slachtoffer van de praktijken van de notaris, die via Leenhouts precies kon bepalen welke documenten wel en welke niet openbaar gemaakt zouden worden. Maar ik heb geen medelijden met hem, moet je voor de aardigheid dit eens horen.’
| |
| |
Piet haalde een brief uit zijn portefeuille.
‘Die heb ik gekregen toen ik hem om inlichtingen had gevraagd over de bronnen betreffende Vellenius: “Ik kan me voorstellen dat Uw belangstelling gewekt is voor de auteur van de manuscripten, die door toevallige omstandigheden in Uw bezit zijn gekomen,”... denk niet dat die belangstelling iets wetenschappelijks heeft... “Een beknopt artikel over deze figuur, wiens verdiensten in de eerste plaats liggen op het terrein van de dichtkunst, kunt U vinden in het Letterkundig Handboek. Mocht U nog meer willen weten dan kunt U gebruik maken van de aan dit artikel toegevoegde uitgebreide literatuuropgave”... maar zover zal je oppervlakkige nieuwsgierigheid niet gaan, bedoelt hij natuurlijk. “Het manuscript waar U over schrijft en welke titel overeenkomt met een in druk verschenen werk van Vellenius”... denk maar niet dat je wat nieuws ontdekt hebt... “zoudt U als U er iets meer van wilt weten kunnen tonen aan Prof. Drug, die deskundig is op het gebied van de geschiedenis der geneeskunst”... waag het niet er zelf iets mee te doen.
Ik heb hem teruggeschreven dat het mij een genoegen deed dat de tot dusver door mij bestudeerde literatuur ook door hem aanbevolen werd, zeker negentig procent was van zijn hand, tussen haakjes. Toen hij erachter kwam dat ik de weg naar het slot Wellinge had gevonden - dat was dank zij de hulp van de notaris, die gunde mij in verband met zijn betrekkingen met mijn vader wel een paar onschuldige kruimpjes - is hij toch maar eens op bezoek gekomen.’
‘Ja, daar was ik ook bij.’
‘Dat weet ik niet, hij deed het voorkomen of hij alleen kwam om te zien of het manuscript van belang kon zijn voor zijn vriend Prof. Drug. Hij moest toch in de buurt zijn etcetera. Ik heb gezegd dat ik het vergeleken had met het boek en dat de gedrukte tekst er in hoofdzaak gelijk
| |
| |
aan was. Verder heb ik alle moeite gedaan om hem van de gedachte af te brengen dat ik een gevaarlijk concurrent zou kunnen zijn. We kwamen te spreken over een artikel van dr Amper in de Grote Encyclopedie, volgens hem was het onvolledig en ten dele onjuist. Dat is het ook, maar ik deed voorkomen dat ik daar vooral mijn wijsheid uit had geput over Vellenius en hij moest wel denken dat mijn brief aan hem hoofdzakelijk uit grootspraak bestond.’
‘Je bent ook nog over hockey begonnen.’
‘Ja, toen was hij helemaal gerustgesteld. “Ik hoop voor u dat uw club de tegenstander op het hockeyveld zal verslaan aanstaande zondag,” zei hij bij het weggaan. Zijn ironie zal hem wel vergaan als hij merkt hoe ik hem ga verslaan op zijn speciale terrein. Het is jammer voor de man, zijn Vellenius past zo goed bij hem. Hij heeft zelf een paar jaar medicijnen gestudeerd voordat hij is omgezwaaid naar de letteren en hij heeft zich ook aan de dichtkunst gewijd, althans aan het vertalen ervan. Op zijn tijd is hij ook populair, met Sinterklaas bij voorbeeld schrijft hij in het blad De Bibliotheek rijmen over het lief en leed in de bibliotheekwereld; Vellenius heeft een berijmd verslag van de overstroming in 1558 gegeven. En Hammer's enige populair-wetenschappelijke artikel gaat over het succesnummer van Vellenius, dat heet zoiets, als ik het me goed herinner, als Tractaat van de boze wijven, bevattende recepten en medicijnen tegen de regeerzucht der wijven, opgedragen aan alle geplaagde mannen die onder de regering van hun ongekroonde en ongezalfde huis- en bedkoninginnen gesteld zijn. Maar hij verdient niet beter, hij begon toen bij zijn bezoek, dat was voordat jij erbij kwam, met me een Latijns vers van Vellenius te tonen, dat zou me wel interesseren, de beoefening van de medische wetenschap kwam erin ter sprake. Ik heb er even naar gekeken en toen heb ik “heel merkwaardig” gezegd. Stom van hem, hij had dat anders moeten aanpakken, hij had bij voor- | |
| |
beeld kunnen vragen hoe ik een bepaalde regel zou vertalen, omdat hij van zijn eigen interpretatie niet helemaal zeker was, of zoiets. Hij heeft natuurlijk toch wel begrepen dat mijn Latijn niet te best is, maar ik heb, net als mijn vader, genoeg aan het potjeslatijn.’
Klaas luisterde aandachtig, blij dat Piet nu weer goed vond dat hij er toen bij was geweest.
‘Ja, die heeft natuurlijk gedacht, die maakt me niks, geen klassieke opleiding en dan nog sport-enthousiast.’
‘Hij mocht willen dat hij mijn sportiviteit bezat bij zijn onderzoekingen. Ik heb eens wat nagezocht op een archief in Leuven, daar heeft Vellenius gestudeerd, op de middag ging ik daar weg en een uur voor sluitingstijd was ik op het provinciale archief in Waterburgh om daar nog het een en ander te vergelijken. Met de scooter, een gemiddelde van zestig kilometer per uur, het oponthoud bij het veer niet meegerekend. Overigens kan me die hele Hammer natuurlijk weinig schelen. Ik houd me met Vellenius bezig omdat ik nu eenmaal bij hem veel kan vinden dat ik kan gebruiken voor het boek dat ik aan het schrijven ben over de geschiedenis van de artsenijbereiding in ons gewest. Mijn vader is vroeger al begonnen met het verzamelen van materiaal voor zo'n werk, maar hij werd later te veel afgeleid door de aangespoelde walvissen. Het mooie is dat ik bij dat materiaal, dat gewoon bij ons op zolder lag, die bijzonder onprettige verrassing voor Hammer en de notaris ontdekt heb. Hier!’
Hij haalde uit de tas waar hij mee binnen was gekomen - blijkbaar durfde hij niets achterlaten in het huis - een manuscript ter grootte van een flink cahier. De letters op de omslag waren versierd met een overdaad van lussen en krullen zonder dat hierdoor een indruk van zwierigheid werd gegeven. Het geelbruine handschrift was nauwelijks verbleekt.
‘Dit is een soort dagboek, bijgehouden door Pieter Blaas,
| |
| |
stadschirurgijn van Havene, omstreeks 1560. De notaris mocht willen dat hij gisteren de tijd had gehad om zijn buit te bestuderen. Hier staat bij voorbeeld te lezen: ‘1 Feb. Heden de pannen met bloed uitgezet.’ Dat betekende dat de stand van de maan en de planeten gunstig was voor het doen van aderlatingen. ‘De weduwe Arents gelaten aan de bassilica en haar gegeven uquentum dyalthea. Is 's avonds mij in de winkel verschenen docter Vellenius en heeft mij gevraagd of ik dan niet wist van de periculeusheid van het teken van de maan. Heb hem in mijn almanak getoond dat deze dag geschikt is, zo niet voor goed dan toch voor middelbaar aderlaten en hem gevraagd of hij, die medicijn is en astrologijn, niet wist dat de presentie der goede planeten de periculeusheid der verboden tekens kon verwinnen. Voorts hem nog gezegd, dat als enig patiënt beladen mocht zijn met een zeer hevige periculeuse ziekte ik hem ten alle tijde zal laten, behalve in het geval de maan vol en rond mocht zijn. Daarop heeft hij de winkel verlaten en nog gezegd dat hij, doctor medicinae, niet verder wenste te spreken met een ruwe onkundige barbier. Zou hem willen vragen wie zo lang met onnutte bijtende zalven aan het been van Mr. Hoot heeft gecureerd dat deze eraan gestorven is, wat bij een tijdige exstirpatie’, dat is amputatie, ‘niet nodig geweest zou zijn.’ Je ziet, de verhouding tussen stadschirurgijn en de hoogste medische autoriteit in Havene was niet zo best. Maar let nu op, hier komt wat ik in mijn artikel heb opgenomen, voor Hammer en de notaris is dat, zij het om verschillende redenen, heel onprettig: ‘13 Juli 1565. Heden heb ik op verzoek van de schout het vrouwmens, dat op de poort lag, genaamd Rachel Jacominasdochter al haar haar van boven tot onder afgeschoren, dat men ze pijnigen zoude. Hiermee verdiend vier pond. 14 Juli. Hedenmorgen heb ik verbonden Rachel die deerlijk van mr. Van den Velde mettenvier gepijnigd is,
vier grote gaten aan haar beide aarsbillen en dijen. Zij
| |
| |
heeft mij gezegd dat als dokter Vellenius haar niet had aangegeven, zij niet in deze toestand gekomen zou zijn. Dat hij het niet ontzien heeft om zelfs deze vrouw aan te wijzen tot een zekere dood is wel lamentabel’. De chirurgijn moest die vrouw dus over het hele lichaam scheren voordat ze gefolterd werd, dat betekent dat ze beschuldigd werd van hekserij, ze zou gemakkelijk in haar haren of in locis secretissimis non nominandis, als je me kunt volgen, tovermiddelen verborgen kunnen houden die haar ongevoelig zouden maken voor de pijniging. En onze brave Vellenius heeft blijkbaar aan die beschuldiging een behoorlijk aandeel gehad.’
‘Waarom zou die chirurgijn het zo erg vinden dat hij zelfs deze vrouw heeft aangegeven?’
‘Ik weet het niet, misschien stond ze heel gunstig bekend. In elk geval blijkt ook uit die passage dat ze niet zijn enige slachtoffer is geweest. Al kan hij dan alleen als adviseur zijn opgetreden omdat hij geen officiële positie bij de stadsregering had. De notaris moet langs een andere weg dingen ontdekt hebben over dit soort activiteiten van Vellenius; die kan dus straks met zijn boek de juistheid van mijn artikel komen staven. Ik denk dat ik nu eerst naar hem toe ga, ik zal hem zeggen dat ik mijn artikel zo veranderd heb dat niemand er meer kritiek op zal kunnen hebben. Ik sta nu sterk, hij kan van mij nog een noot krijgen waarin ik aankondig dat binnenkort een belangrijke verhandeling van zijn hand over de duistere aspecten van Vellenius zal verschijnen, maar hij zal dan ook behoorlijk over de brug moeten komen met zijn gegevens over de contacten van Vellenius met de grote Tamon. Ik laat mijn papieren hier, je kunt nooit weten of hij niet wat in de jenever doet, maar dan moet je wel zorgen dat ze niet gejat worden.’
‘Natuurlijk,’ zei Klaas, die na jaren weer eens een warme vriendschap voor Piet voelde, ‘ik zal alle notarissen en
| |
| |
afgezanten van notarissen die zich eraan willen vergrijpen neerslaan.’
‘Voor je slaat zullen ze toch eerst zelf moeten gaan liggen, dat heb ik tenminste ondervonden, waarom deed je dat eigenlijk? Ik dacht, je zult wel eens met een verklaring komen. Het blijft eigenaardig, ik kreeg na het innemen van die rommel een geweldige kramp in mijn maag, ik voel me duizelig worden, ik ga op mijn rug liggen, doe mijn ogen dicht en krijg een lel op mijn voorhoofd. Niet zo hard dat ik niet in staat was om mijn ogen weer te openen en iemand te zien verdwijnen, die ik toen niet herkende omdat ik niet aan de mogelijkheid van jouw aanwezigheid kon geloven, maar van wie ik nu wel weet dat jij het was.’
Klaas snoof de muffe geuren op dit uit de stoel kwamen en verbaasde zich over het gevoel van rust dat bezit van hem nam.
‘Dus toch,’ zei hij, ‘dan was ik toch niet helemaal gek, ik begon al te denken dat ik een steen had geslagen, je lag er dus echt, niet in de Poel, maar toch in het hoge gras aan de kant. Ja, dat was zo'n impuls, ik bied je alsnog mijn verontschuldigingen aan. Wat wil je, als iemand altijd zo lang is en eindelijk kun je eens goed bij zijn hoofd?’
Vervolgens schetste hij zijn gevoelens voor Ellie - om het eenvoudig te houden ging hij niet verder terug - en hoe het hem voorgekomen was dat Piet zich tussen hen gedrongen had, hoewel hij wel wist dat zijzelf voor hem, Klaas, nooit wat gevoeld had. Hij legde er de nadruk op dat hij zich in een soort schemertoestand had bevonden.
Piet, die rechtop stond, zijn hoofd raakte juist de planken tussen de balken, had geamuseerd geluisterd en zei:
‘Ja, anders had je wel harder geslagen.’
Hij vond het vreemd maar toch wel leuk dat hij onbedoeld zulke emoties bij anderen teweegbracht. Ellie was een aardig kind vond hij, maar hij had in zijn vakantie nu eens alleen wat willen rondklauteren in de Franse Jura, hij
| |
| |
hoopte er ook een bepaald soort teek te kunnen bestuderen, daar kun je geen vrouw bij gebruiken. Dat had ze niet willen begrijpen, ze was verleden week kwaad weggelopen. Enfin, hij zou hoogstens twee of drie weken wegblijven, daarna zou hij nog een paar weken met haar op stap kunnen gaan. Als Klaas haar zolang wilde troosten kon hij gerust zijn gang gaan.
‘Ik ben er alleen niet helemaal zeker van of ze daarvan gediend zal zijn,’ zei hij grinnikend, ‘ze heeft het wel eens over je gehad, maar niets is veranderlijker dan een vrouw. Nou, zorg dat er niets met mijn papieren gebeurt, tot straks.’
Klaas bedacht dat hij Piet nooit meer een tik zou geven. Hij kon nu alleen nog maar hopen dat hij in de bergen in een ravijn zou storten, lang als hij was zou hij gemakkelijk zijn evenwicht kunnen verliezen, of dat hij zou worden opgevreten door de teken. Maar hij zou een grote leegte achterlaten, Klaas voelde zich bedroefd worden, hij zou die nooit kunnen vullen.
Een buitengewoon grote kist zou nodig zijn, een van de dragers liep iets door de knieën gezakt, hij was langer dan de anderen... Als ze een niet-katholiek tenminste het lijk van een katholiek zouden laten dragen... Zwangere nonnen die in kalkputten gegooid werden, daar had hij Piet vroeger wel eens mee kwaad gekregen, niet met schimpen op de paus, daar deed hij zelf aan mee, de menselijke feilbaarheid van de paus deed zijn goddelijke onfeilbaarheid des te beter uitkomen. Klaas werd nog bedroefder toen hij overwoog dat de paus plotseling zou kunnen zeggen: ‘Je hebt gelijk, ik ben niet de heilige vader en de stedehouder Gods op aarde, blaas de kaarsen maar uit, gooi de deuren van de kloosters maar open, verdeel de miswijn onder de liefhebbers’, maar die zouden er wel niet zijn. Piet had er als misdienaar eens van geproefd, de kwaliteit was inferieur geweest. Er zou niemand meer zijn die iets zeker wist.
| |
| |
Hij begon doelloos te bladeren in de papieren die voor hem op tafel lagen. Zijn oog viel op de notitie van de chirurgijn over het vrouwmens genaamd Rachel dat op de poort lag en dat hij van boven tot onder het haar had afgesneden, dat men haar pijnigen zoude. Hij haalde het exemplaar van Ons gewest uit zijn zak en zocht het stuk op waaruit hij die middag Leetje had voorgelezen. Er boven stond: ‘Concessie gedaan bij Rachel Pietersdochter, alias Water en brood, geboren 17 Juni 1530, buiten alle pijne en banden van ijzer, den 18de Juli 1565 ter presentie van mijn Heeren den Bailliu, Burgemeester en Schepenen.’ Dat was dus dezelfde Rachel, hoewel ze in het dagboek Jacominasdochter werd genoemd. De namen Rachel en Jacomina had de chirurgijn dik onderstreept. Maar de data klopten, 14 Juli 1565 de laatste vermelding in het dagboek, 18 Juli 1565 de terechtstelling. ‘Buiten alle pijne en banden van ijzer’, stond er, maar dat gold dan blijkbaar alleen voor het moment van de bekentenis zelf. Want verderop las hij: ‘Kent voorts, dat terwijl zij gevangen is geweest, lange eer zij ter bancke quamp, dat Crebas eens op eenen nacht by haar es comen leggen op heur bedde in de gyselcamer, gelijck een man by zyn wyff komt liggen, zeggende dat 't hair over al zyn lyff scherp was gelyck varckens borstelen en zyn lichaam en was nyet warm, waer deure zij verscrict ende verveerd zynde slouch een Cruce voor haer mids welcke vertrok Crebas. Kent voorts, dat soe lange alszy op de banck lach, soe was Crebas altyd stede vast by haer, de welcke haer belette te lyden de waerheid, maar als zy gegeeselt werd met royen soe moeste hy heur verlaeten...’
Deze vrouw was door toedoen van Vellenius dus veroordeeld om op het schavot verbrand te worden en niet daarvan gescheiden te worden voordat zij gekomen zou wezen van levende lijve terdood. Zelfs deze vrouw, zou de chirurgijn gezegd hebben.
|
|