‘Ik geloof toch dat er geen dekens liggen op het logeerbed, de notaris zal boos zijn als u kou vat.’
Energiek liep ze naar de tegenoverliggende deur. Klaas volgde haar, peinzend over een aardige opmerking. Halverwege stootte hij zijn hoofd gevoelig tegen een balk, wat hem een Jezus Christus ontlokte.
‘Omdat u zo lang bent hoeft u nog niet zo te vloeken. Heeft het pijn gedaan?’
‘Helemaal niet, ik doe het voor mijn plezier, ik hou van de doffe klank.’
Even voelde hij zich duizelig worden.
‘U vindt me zeker een spook, maar u heeft echt gespookt daarnet, ik hoorde de planken kraken en toen een geeuw en ik dacht dat het een spook was, maar toen die fles viel dacht ik, dat kan een spook niet, het zal de kat zijn, gek eigenlijk. Zie je wel, het bed is niet opgemaakt, ik zal het gauw even doen. In de tuin heb ik eerder ook al een spook gezien, wacht, dat bent u natuurlijk geweest. Ik ging het raam dichtdoen en toen was het net of ik buiten iemand zag lopen, hij verdween om de hoek van het huis.’
‘Wanneer was dat?’
‘Tien minuten geleden misschien.’
‘Ik ben het niet geweest.’
Klaas ging zitten op de rand van het bed.
‘Wat ziet u wit, u bent banger dan ik geloof ik, maar ik zal het me wel verbeeld hebben.’
‘Ik heb ook iemand gezien, het was Piet, een vriend van me, Piet is dood, vanavond is hij verdronken in de Poel.’
‘De dominee zegt altijd dat er geen spoken bestaan.’
‘Ach, wat spoken, Jezus is ook opgestaan.’
In plaats van te lachen rilde Klaas.
‘Daarmee mag je niet spotten, als u die Piet gezien heeft, dan leeft hij, wie heeft gezegd dat hij dood is, de notaris zeker, maar die drinkt altijd te veel als zijn vrouw weg is. Ik ruik trouwens dat u ook gedronken heeft.’