| |
| |
| |
VI
Janus Vellenius, dr Hammer, drs Piet
‘Ha, dr Hammer, de grote Velleniuskenner, hij heeft al heel wat gepubliceerd over de zestiende-eeuwse geleerde dichter uit Havene. Piet trouwens ook het een en ander de laatste tijd, maar dan over Vellenius de arts en kruidkundige. Hammer is op Vellenius gepromoveerd. Je weet, ik verzamel alles wat betrekking heeft op de geschiedenis van het gewest. Eens even in de catalogus kijken. Ja, daar is hij: Hammer, A., De Latijnse poëzie van Janus Vellenius, dissertatie. Een veelbelovende titel vergeleken met die van de volgende publikaties: De invloed van Lucianus op de Latijnse dialogen van Janus Vellenius; Enige opmerkingen bij een lijkdicht...; Een pas ontdekt fragment van een brief van Janus Vellenius aan Cornelius Partensis; Zijn de Carmina tam sacra quam profana van Bartholomeus Provitius beïnvloed door het gelijknamige werk van Janus Vellenius, nou dat zal dan wel; enige opmerkingen over dit, enige opmerkingen over dat...; Het verblijf van Vellenius in Brussel, wat doet dat frivool aan opeens. Wacht eens, daar heb ik pas meer over gelezen, natuurlijk, in dat stuk van Piet. Ik zei al dat die ook over Janus geschreven heeft, in het Tijdschrift voor geneeskunde, zijn vader heeft het mij kort geleden toegestuurd. Het zal een slag voor die man zijn, als hij het morgen hoort is het vroeg genoeg. Hier heb ik dat artikel, het gaat over de kruiden en zo die Vellenius bij allerlei ziekten voorschreef. Hij vergelijkt ze met de tegenwoordige geneesmiddelen, daar heeft zijn vader hem bij geholpen natuurlijk; en hij vindt heel wat overeenkomsten... Dat had ik nog niet eens gezien, hij heeft de oude recepten waarachtig zelf gepro- | |
| |
beerd. Hier: Ook het door Vellenius aanbevolen middel tegen wratten, een papje van fijngekauwde mierikswortel, aangelengd met wat urine, bleek bij behandeling van een vrij grote wrat op de duim van mijn rechterhand zeer doeltreffend, niet alleen
de wrat maar ook een flink gedeelte van de omringende opperhuid verdween... Vellenius zocht de bestanddelen voor zijn geneesmiddelen veelvuldig aan de zeekant, een moes van zeesla, ulva lactuca, en zeepieren, arenicola enzovoorts bleek inderdaad bij een keelontsteking verzachtend te werken. Als men nagaat welke bestanddelen... enzovoorts. Het slot luidt: Zo is dus in het voorgaande gebleken dat de meeste van de door Vellenius beschreven middelen de werking bezitten die hij eraan toeschrijft, of dit ook het geval is met de onzichtbaarmakende zalf die hij in een van zijn werken noemt, heb ik niet kunnen nagaan, de samenstelling ervan heeft hij, misschien terecht, geheim gehouden. Aardig. Maar deze noot, die zoek ik eigenlijk: In zijn artikel over Vellenius in Brussel in het Historisch Tijdschrift van dan en dan verwijt dr Hammer mij dat ik in mijn vorige artikel... enige onjuistheden heb gedebiteerd. Zo is er volgens hem niets bekend van een ontmoeting in Brussel van Vellenius met de abt Tamon, de bekende magiër. De periode van zijn verblijf aldaar zou ik verkeerd gedateerd hebben. Te geschikter plaatse zal ik binnenkort door de publikatie van mijn bronnen, die nog andere tot nu toe onbekende bijzonderheden bevatten, de juistheid van mijn beweringen bewijzen. Nu nog even dat artikel van Hammer... Daar zullen we het hebben, alweer een voetnoot: Hoe drs Vaal in het Tijdschrift voor geneeskunde kan beweren dat Vellenius in Brussel diepgaand contact heeft gehad met de abt Tamon is mij een raadsel, tenzij hij is afgegaan op de vermelding in de vierentwintigste druk van de Grote Encyclopedie, volgens welke Vellenius in 1563 enige maanden in Brussel heeft verbleven. Dit moet zijn in 1565, in de
| |
| |
latere drukken is deze drukfout verbeterd. De abt is overleden in 1564.’
‘Ik weet toevallig dat Piet die uitgave van de Grote Encyclopedie heeft, hij heeft haar mij eens willen verkopen om zelf een nieuwe aan te schaffen. Hammer heeft de encyclopedie natuurlijk bij Piet gezien, ik heb hem eens bij Piet ontmoet, ze hadden het toen ook al druk met Vellenius, maar hun gesprek was nogal vriendschappelijk meen ik me te herinneren.’
‘Wanneer was dat?’
‘Ik denk ongeveer een jaar geleden.’
‘Deze artikelen zijn van de laatste drie maanden, de toon is hier niet meer zo aangenaam. Wacht, hier is nog een noot bij het stuk van Hammer, er blijkt uit dat het een fragment is van het werk Janus Vellenius en zijn kring, dat binnenkort zal verschijnen.’
De notaris had zich terloops weer een glas volgeschonken en dronk dit nu leeg.
‘Wat zien wij,’ riep hij uit, ‘dr Hammer die gepromoveerd is op Vellenius, die daarna gedurende vele jaren aanvullende detailstudies over hem heeft geschreven, staat op het punt de kroon op zijn werk te zetten door de publikatie van een geschrift van brede conceptie, wijst de titel er niet op dat nu ook de persoon van de Havense geleerde belicht zal worden en dat zijn vrienden ten tonele gevoerd zullen worden, ik denk in het bijzonder aan Cornelius Partensis, Bartholomeus Provitius. Maar niet aan de grote magiër Tamon, want die was al dood voordat Janus de kans kreeg hem te ontmoeten, al is er dan zekere doctorandus in de biologie die dat beter meent te weten en die aan het fantaseren is geslagen naar aanleiding van een fout in een oude druk van de encyclopedie, waar deze dillettant in de geschiedschrijving zijn wijsheid uit pleegt te putten. Maar wat schrijft deze dilettant dan? Dat hij beschikt over blijkbaar tot nu toe onbekende bronnen, dat hij die spoedig
| |
| |
het licht zal doen zien. Maar eerst moet natuurlijk het boek van dr Hammer uit zijn, eerst moet men geschreven hebben dat daarmee wel het laatste woord is gesproken over de geleerde dichter (niet over zijn vrienden natuurlijk, een Bartholomeus Provitiuskenner zal zeker schijnheilig komen beweren dat het hem spijt dat bepaalde aspecten van deze figuur niet uitvoeriger behandeld zijn). Dan zal deze bioloog met zijn ontdekking komen, was die niet zeker van zijn zaak, dan was hij veel feller ingegaan op Hammer's aanval. En dan moeten we maar afwachten of we zullen kunnen volstaan met te antwoorden dat er eigenlijk niets nieuws van belang aan het licht is gekomen of dat het een en ander weliswaar een welkome aanvulling vormt op ondergeschikte punten van ons betoog, maar dat het beeld dat wij ons gevormd hebben van Janus er niet door gewijzigd wordt. Want wat als bij voorbeeld zou blijken dat hij de magie beoefende of dat onze humanist aan het bestaan van heksen geloofde. Ik zeg maar wat, ik weet van Vellenius verder niets af. Ik bel eens naar de schipper, dat kan nog wel, hij zal wel aan het biljarten zijn in de Korenbeurs.’
Uit de gang hoorde Klaas door de open deur de stem van de notaris.
‘Ben je nogal goed op stoot, zo, zo, dat is niet gek. Zeg, ik had vandaag een kennis verwacht, een heer met een zwarte snor, heb je die misschien overgezet, straks is hij nog verdwaald. Nee? Nou bedankt en nog veel succes.’ ‘Jammer, hij is niet op het eiland geweest,’ zei de notaris, weer binnenkomend. ‘Zeg, zei je niet dat je oude documenten op tafel had zien liggen in je huis? Misschien kunnen we daaruit iets wijzer worden in jouw belang. Als je mij de sleutel geeft, dan ga ik ze even ophalen met de auto.’
Klaas bleef alleen achter met de poes, die plaats had genomen op zijn rechter dijbeen. Af en toe sloeg het beest zijn klauwen in zijn knie, zodat Klaas dan voorzichtig de nagels uit broekspijp en vel moest losmaken. Hoezeer ook
| |
| |
belemmerd in zijn bewegingen, toch zag hij kans glas na glas te hanteren. Half opstaand, de poes met een hand ondersteunend, wist hij toen het drinken hem niet voldoende bezig bleek te houden, een paar tijdschriften, die op het andere eind van de tafel lagen, naar zich toe te trekken. Het ene was het Tijdschrijt voor geneeskunde, het viel open bij het artikel van Piet. Het eerste wat hem trof was dat de voetnoot die de notaris had voorgelezen met een rood potlood was omrand en voorzien van drie uitroeptekens. Toch had de notaris over het artikel gesproken alsof hij er maar zeer terloops van had kennis genomen. Het was natuurlijk mogelijk dat de vader van Piet, die het tijdschrift had gestuurd, de strepen had gezet. Het andere tijdschrift was getiteld Ons gewest. Klaas vond het stuk dat de notaris had geschreven: Heksensabbat bij de Poel. Hij raakte erin verdiept en hij las tot hij de auto hoorde terugkomen.
Na wat in de keuken gestommeld te hebben verscheen de notaris in de bibliotheek.
‘Ha, ik heb ook nog een haas te pakken gekregen, die beesten komen af op de lichten van de auto. Het is nog een kunst om ze niet helemaal te pletter te rijden, deze is er mooi gaaf afgekomen. Als de kat weg is zal ik je hem laten zien, die is anders niet te houden. Nou er was niet veel bij die papieren, hoewel deze brief van Jaap Leenhouts aan Piet is wel interessant. Jaap is de boer die woont op het oude slot Wellinge, dat eens de woonplaats was van Vellenius. Jaap is een nazaat van hem. Hij heeft verscheidene manuscripten van zijn voorvader in zijn bezit. ‘Zeer geachte Heer, twee weken geleden heb ik op de grote zolder een kist gevonden met veel stenen potten met poeders en zalven. Ook een oud schrift met recepten was erbij, wel veel dunner dan wat U al vaak hier bent wezen bekijken. Dr Hammer, die hier juist was, zei dat het zeker iets voor U zou zijn. U kunt altijd komen kijken, maar U weet de
| |
| |
afspraak, alles moet hier blijven.’ En dan heb ik hier nog een papiertje met een recept in het Latijn erop, het is het handschrift van Piet lijkt me. Er komt van alles bij te pas, tot duivelsdrek toe. Naar behoren toebereid en ingenomen op het juiste tijdstip en op de juiste plaats kan deze drank een, zij het kortstondige, onzichtbaarheid verschaffen. Piet heeft kennelijk deze drank bereid, er lagen allerlei ingrediënten op tafel. En hij is er, zoals de gebruiksaanwijzing aangeeft, mee gegaan naar de Poel, ook wel genaamd de Brake...’
De notaris sprong op:
‘De Brake, die is goed, dat ik dat niet eerder heb gezien, de Brake in de zestiende eeuw; 't Liek, het Heksengat, dat had gekund, maar de Brake... In mijn artikel heb ik geschreven dat de Poel, later ook wel de Brake genoemd, al omstreeks 1450 voorkomt. Ja, later, na de dijkdoorbraak van 1631! Ik zie dat het je allemaal te hoog gaat. In dit zogenaamde zestiende-eeuwse recept wordt een naam gebruikt, die pas in de zeventiende eeuw ontstaan is, het is dus een vervalsing. En wie heeft die vervalsing gemaakt? Natuurlijk dr Hammer. Toen Leenhouts hem de oude apotheek toonde kreeg hij het idee. Hij wist uit Piet's publikaties van diens gewoonte om oude artsenijen op zichzelf te proberen, ook kende hij Piet's speciale belangstelling voor magische middelen. Er kan een flesje duivelsdrek in de kist gezeten hebben, hij kan het er ook zelf hebben ingestopt, in beide gevallen heeft hij er een pittig gif bij kunnen voegen. Nu nog in oude stijl met bruine inkt op echt oud papier een recept geschreven, waar behalve duivelsdrek allerlei gemakkelijk te vinden kruiden in voorkomen. Hij kan geweten hebben dat Piet een paar dagen op het eiland zou verblijven, dus de Poel erbij, met de grote kans dat hij erin zou vallen en de sterk verminderde kans dat Piet de proefneming zou uitstellen en bij voorbeeld eerst de samenstelling van de drek zou gaan vaststellen. Bij dit alles komt
| |
| |
dan nog dat Leenhouts niemand ooit toestaat een manuscript mee te nemen. Piet zou het recept dus moeten kopiëren, het origineel zou Hammer kunnen vernietigen, zodat de vervalsing nooit aan het licht zou komen. Vandaar natuurlijk dat hij vandaag in Havene was. Hoe vind je dat, ik zou zelf haast gaan geloven dat het zo is gebeurd.’
‘De telefoon gaat,’ waarschuwde Klaas.
‘Dat middel werkt beter dan ik gedacht had,’ mompelde de notaris, toen hij weer de kamer binnenkwam, ‘hij is verdwenen, ik moet je weer even alleen laten, je amuseert je wel.’
|
|