| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Zij hadden nog geen paar passen gedaan, of een juffrouw van middelbaren leeftijd met een kind, gingen den hoek bij Brijs om, en kwamen hen achterop.
‘Goeden middag, Juffrouw Peters, en U ook, Peters. Gaat U naar de Smits?’
‘Goeden dag, Juffrouw Berrie. Ja, we zijn wel wat vroeg, maar de kinders werden zoo ongeduldig, en daarom gaan we maar. Komt U met ons mee?’
‘Ja, da's goed. Ik vind 't wel zoo prettig om allemaal samen binnen te komen,
| |
| |
want ik ben toch al zoo zenuwachtig. Tillie, zet 's gauw je hoed recht!’
Even voordat ze er waren, liet Juffrouw Peters halt houden; de tweelingen werden op den grond gezet en moesten elkaar netjes een hand geven; hun haar werd hier en daar te voorschijn getrokken, hun neusjes werden nog 's flink afgeveegd, en toen moesten ze samen zoet vooruit loopen; achter hen aan kwam Leen en daarop volgde moeder aan vaders arm, aldus samen de achterhoede vormende van dezen familie-optocht. Juffrouw Berrie en Tillie Romberg volgden op eenigen afstand. Aan de voordeur gekomen, trok Leen aan de bel, en stonden zij allen zenuwachtig en vol ongeduld te wachten, tot er opengedaan zou worden. Al heel gauw hoorden ze schuifelen, en zagen ze
| |
| |
beweging achter de witte-kanten gordijnen in de voorkamer, waar vlug nog een paar bevelen klonken, gevolgd door gejaagd heen en weer loopen, en eindelijk kwamen kindervoetjes naar de voordeur toe.
‘'t Is Lili!’ kondigde Leen aan, die door de spleet van de brievenbus had gekeken; waarop haar moeder 't noodig vond haar te kastijden voor zoo'n ongemanierdheid. Tillie Romberg proestte.
't Volgende oogenblik vloog de deur open, en vertoonde Lili zich in een glanzend, wit-mousselinen jurk, met breede, rood-zijden sjerp, en haar haren zoodanig gekruld, dat zij haast niet te herkennen was.
‘Moe vraagt, of U as je blief in de mooie kamer wilt gaan.’
Juffrouw Smit kwam hen zelf al te gemoet.
| |
| |
Lili opende de deur.
| |
| |
‘Dag, Juffrouw Peters - 't doet me plezier U te zien. Peters, wil U maar naar de mooie kamer gaan, terwijl Uw vrouw haar hoed afzet? Hoe gaat 't met U, Juffrouw Berrie, en met jou, Tillie, beste kind? Dezen kant uit, dames.’
Na heel veel dringen, want de gang was smal, werden zij allen, dat is te zeggen zooveel als mogelijk was, Aagje en Lili's slaapkamer binnengeloodst. Hier werden shaals, doeken en hoeden op de ijzeren ledikantjes gelegd, en het gezelschap bewoog zich nu weer naar de mooie kamer.
Het was hier al niet minder benauwd. Een lieve oude dame met rimpelig gezicht en mooi grijs haar zat in den grooten leuningstoel, met de benjamin op schoot; terwijl Aagje Smit op de ééne leuning
| |
| |
had post gevat, en een bleek kind met groezelig blond haar op de andere. Een gemoedelijke, dikke oude heer met kleine glinsterende oogjes stond bij de kachel met Peters en Smit te praten, en een magere, slanke juffrouw in de rouw, zat bij het raam steelsgewijze de toebereidselen voor het feest gade te slaan.
Weldra was iedereen aan elkaar voorgesteld, had men elkaar de hand gedrukt en waren de kinderen gezoend en gepakt.
‘Nou,’ zei Juffrouw Smit, ‘me dunkt, we moesten maar aan tafel gaan. Ik heb uitgerekend dat we met ons tienen om deze tafel kunnen zitten, al is het wat krap an, en dan moeten een paar van de kinderen in de kamer hiernaast eten, zoo goed en zoo kwaad als 't gaat. Lili, jij moest maar gaan met je nichtje Anna
| |
| |
en Leen, die dan Marietje op haar schoot kan nemen, want ik denk wel niet dat er voor haar gedekt is - en Jaap en Bernard Kruier, jullie ook nog. Maar niet ondeugend zijn, hoor! want de deur blijft wijd open, en ik kan dus alles zien wat jullie uithaalt.’
De zes kinderen verdwenen dus, en wel in Juffrouw Smit's slaapkamer. De matras was van het tweepersoonsledikant afgenomen en een tafellaken lag over het bed gespreid. Aan weerskanten en aan het voeteneind stonden stoelen. De aldus bedachte tafel bezweek haast onder den last der lekkernijen, en Leentje's oogen dansten van verrukking. Er stond een groote schaal met plakken rose ham, en éen met rundvleesch; een kleine schaal met garnalen, dan een groote drillerige
| |
| |
blanc-manger pudding, twee soepborden beladen met broodjes en taartjes en bovendien nog een bak met gesmeerde boterhammen. Lili zette zich dadelijk aan 't hoofd van den disch, hier: 't voeteneind van 't bed, Jaap en Bernard gingen rechts van haar zitten, en Leen en Marietje namen de twee overgebleven plaatsen in.
‘Nee! die is goed!’ riep Lili; ‘waar moet mijn nichtje Anna nou zitten? Zeg, Leen, je moet Marietje maar op den grond zetten, hoor! - je weet best, dat zij niet gevraagd is.’
‘Mawietje wil niet op de gwond zitte,’ riep deze jongedame nu, terwijl haar wangetjes weer een verdacht rood kleurtje kregen; ‘Mawietje wil netjes zitte eten.’
| |
| |
‘Mag ze op 't bed zitten, Lili?’ fluisterde Leen; ‘dat zal ze wel zoo naar niet vinden.’
Lili knikte goedkeurend en alles liep nog goed af, nu Marietje op een kussen op bed werd gezet, met een bord op schoot. De oude heer Smit zei in de andere kamer een kort gebed op, en toen viel men aan en werd er een poosje weinig of niets gesproken. Het eerste ongeluk in de kinderkamer was, dat Marietje een groote trekpot met slappe thee voor de kinderen omver wierp, maar Lili vooral, beschouwde dit als een kleinigheid, want, zoo zei ze: ‘als vader alleen maar zijn teenen wat optrok, als ie naar bed ging, dan zou hij er wel geen koude beenen van krijgen.’
Nadat ze van het koude vleesch, de
| |
| |
garnalen en de blanc-manger gesmuld hadden, begonnen de tongetjes weer los te raken.
‘Hoe oud is je grootvader?’ vroeg Bernard Kruier.
‘Mijn opa is vandaag tachtig jaar,’ antwoordde Lili trotsch; ‘da's héel erg oud, weet je wel!’
Bernard knikte, rekende even, en toen:
‘Mijn opa is bijna honderdzestig jaar; hij -;
‘Je jokt 't!’ riepen allen als uit één mond.
‘Misschien heb je 'm wel opgezet, net als een vogel,’ merkte Jaapje listig op, tegelijk knipoogend tegen Leen.
‘Hij is in elk geval veel grappiger dan jij bent,’ was 't waardige antwoord. ‘Alleen in eten zou ik zeggen dat jij 'm de baas bent.’
| |
| |
Allen proestten 't uit van 't lachen, want Jaapje's niet-te-stillen eetlust was algemeen bekend bij vrienden en familie, en menig keer had hij er al van moeten hooren.
‘Zeg 's, Bernard,’ zei Lili, weer met een ernstig gezicht, want zij begreep dat deze grap hun goeden naam bedreigde, ‘maar jij bent nou al aan je zesde broodje; en ik heb je zeven plakken ham zien nemen, twee plakken rundvleesch, en - en -’
‘Vijf gesmeerde boterhammen,’ vulde Leen aan.
Lili knikte haar even dankbaar toe, en ging toen door met haar opsomming:
‘En daarbij nog al de thee - ik begrijp niet waar je 't laat, want jij bent zoo mager als een brandhoutje!’
| |
| |
‘Hij eet zeker om de eerste drie weken genoeg te hebben,’ zei Leen, met ondeugend-tintelende oogjes.
Bernard bromde iets tusschen zijn tanden, en stak toen zijn kleverige handjes diep in zijn zakken.
‘Als jullie mannen waren,’ zei hij, ‘zou ik je doodschieten met mijn nieuwe geweer, maar je bent maar “vrouwerikken” - dat heb ik vader 's hooren zeggen.’
‘Jij ben vrouwerik!’ riep Lili, met een hoogroode kleur, en er zou hierdoor zeker ruzie ontstaan zijn, als aller aandacht niet plotseling tot Marietje getrokken werd.
‘Heere m'n tijd! kijk die kleine nou toch 's!’ riep Anna Dikkers.
Gedurende het gesprek, waarin allen belang stelden, had Marietje, zoo gunstig gezeten, zich kostelijk te goed gedaan.
| |
| |
Langzamerhand had zij ook de schaal met blanc-manger meer en meer naar zich toegehaald, en nu zat zij kalm haar zakken met het drillerige goedje te vullen.
‘Marietje!’ riep Leen verschrikt, ‘o! jij stouterd!’
‘Voow Piet,’ zei Marietje kalm, ‘en Mawietje niet stout, Mawietje zoet.’
‘Ha-ha-ha!’ schaterde Lili, en zij lag achterover in haar stoel te gillen van 't lachen, waarmee al de anderen luidkeels instemden, behalve Leen.
Het was een dwaze zet, als ze 't maar geweten hadden, want je kon Marietje niet nijdiger maken dan door haar uit te lachen.
Eén oogenblik keek zij dreigend rond van den een naar den ander, en toen, met een driftig gilletje, greep zij een hand
| |
| |
vol blanc-manger, en wierp die Lili in 't gezicht, en nauwelijks was dit gebeurd of, bliksemsnel, trof zij Bernard op zij van zijn hoofd met een plak ham, en Jaap met een broodje. Allen schreeuwden en gilden tegelijk; twee kopjes en borden braken, en Bernard, die een tweede broodje wilde vermijden, viel achterover, met stoel en al, op den grond. De ouderen kwamen uit de andere kamer binnenstormen, en er was een heele opschudding; maar eindelijk werd de rust en vrede toch weer hersteld; Marietje werd de kamer uitgedragen om gewasschen te worden; de stukken werden opgeraapt en de kinderen moesten het kleine tuintje in, zoolang de theeboel werd opgeruimd.
Lili sloeg haar arm om Leen's hals toen zij buiten waren, in een bui van
| |
| |
lief-willen-doen, en trok haar met zich mee achter den regenbak.
‘Ik ben blij dat jij gekomen ben, Leen,’ fluisterde zij. ‘Ik heb jou van begin af willen hebben, maar Koos was zoo - zoo - nou je weet wel hoe valsch ze is.’
‘Zoo, heb jij 't ook gemerkt?’
‘Ja, je zult niet willen gelooven hoe gemeen ze geweest is. Iemand heb 'r verteld dat onze partij niet doorging, omdat grootmoe ziek was, en wat denk je dat ze deed? dadelijk komt ze naar mij toe en vraagt nu al 'r lekkers en 'r griffels terug! Heb je nou ooit van zoo iets gehoord!?’
‘Och, Lili! ik heb altijd wel geweten dat zij een kat was!’
Daar ritselde 't in het klimop boven
| |
| |
den muur, en 't was of er iemand diep adem haalde.
‘'t Is niks,’ zei Lili, en toen streek zij over haar rood-zijden sjerp, en keek haar vriendinnetje vragend aan.
‘'t Is prachtig, lieve Lili; ik heb je nog nooit zoo mooi gezien, nee, nooit!’
‘'t Is echte zij, Leen, en niet eens katoenig aan den achterkant, moe heb 'r -’ maar zij werd opeens in de rede gevallen door Jaap, die hen toeriep:
‘Kijk uit, daar! gauw op zij!’
De beide meisjes sprongen een pas vooruit, en net nog bijtijds, want 't volgende oogenblik werd er een emmer water leeggegooid, juist boven de plaats waar zij hadden staan praten.
‘Dat was Roos Vos!’ schreeuwde Leen. ‘Ik heb 'r gezien! Ik zal 't er moe wel zeggen.
| |
| |
‘'t Is prachtig, lieve Lili, ik heb je nog nooit zoo mooi gezien!’
| |
| |
Maar juist kwam Juffrouw Smit naar buiten loopen en wenkte allen om binnen te komen.
‘We gaan spelletjes doen, en Opa moet blindemannetje zijn. Kom gauw!’
Wat hadden zij een pret! en hoe gauw was Roosjes booze streek weer vergeten!
Er waren spelen voor de grooten, en spelen voor de kleinen; er werden prijzen uitgereikt en er werd gevochten om lekkers en gelachen dat het een lust was! De heele straat weergalmde er van. Ten slotte, toen 't negen uur had geslagen, werden er weer broodjes en taartjes rondgediend, en zelfs de kinderen kregen een glaasje slappen warmen wijn om op Opa en Oma's gezondheid te drinken. ‘Daar gaan ze! Lang zullen ze leven!’
Toen volgde het afscheid, en stapten
| |
| |
Leen en vader en moeder met de tweelingen die vast in slaap lagen, de een in vader's, de ander in moeder's armen, onder den helderen sterrenhemel naar huis. Zij waren 't samen eens, dat zij nooit nog zóó 'n prettigen avond hadden doorgebracht
|
|