| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
De volgende dag - de groote dag - begon met een vroolijk zonnetje, en kleine Leen was wakker geworden met de gewaarwording dat er iets heerlijks gebeuren zou.
Zij sprong uit haar bedje, keek naar buiten en zag toen net Aagje Smit uit het melkwinkeltje komen; haar hoofdje nog getooid met opzichtige vlechtjes, net dunne varkensstaartjes. Gauw zei Leen haar gebedje op, kleedde zich fluks, en kwam toen met een gezichtje, stralend
| |
| |
van blijdschap, als een zonnetje de kamer binnen.
‘Zussie! Zussie!’ riepen de tweelingen om 't hardst, ‘we gaan vandaag naar de partij! Ja! en we kwijge koekies en selei. Hans gaat met z'n beste bwoek, en Mawietje met 'w mooie, nieuwe sjewp!’
‘Ik ga ook,’ zei Leen, terwijl zij op haar stoel klom; ‘ik mag m'n roode jurk an, en moe heb m'n haar al gekruld, kijk maar.’
‘Nie waaw,’ zei Marietje kordaat, ‘jij gaat niet naaw pawtij, leelijke, stoute zus, alleen Mawietje en Hans gaan.’
‘Ja, ze gaat wel mee, lieveling,’ suste Juffrouw Peters; ‘vind je dat niet heerlijk, dat zus ook meegaat?’
Marietje's wangetjes werden vuurrood; zij liet zich van haar stoel glijden, en
| |
| |
verdween regelrecht onder de tafel, waar zij altijd wegkroop, als zij zich beleedigd voelde, of erg ontevreden was.
‘Laat 'r maar begaan,’ fluisterde moeder, ‘straks wordt ze wel weer goed op je, de kleine kleuter. Ze is een beetje uit haar humeur, anders niet.’
Die morgen vloog om, en omdat 't Zaterdag was, hoefden de kinderen niet naar school. De tweelingen en Leen hadden hun haar in groote pavillotten zitten, die zij als een kransje op 't hoofd droegen. Nu en dan gluurden zij door de ijzeren spijltjes voor 't raam heen, om wat van het ‘feest-huis’ te zien.
Tot tweemaal toe zagen ze Jaapje uit de banketbakkerswinkel komen, met zijn armen vol pakjes, en driemaal kwam Lili voorbij om bij Brijs wat te halen. Tegen
| |
| |
twaalf uur hield er een rijtuig voor de Smits stil, waaruit een oude heer en dame met heel wat bagage stapten; zij werden door de heele familie verwelkomd en de stoep op geleid.
Eindelijk was het half één, en dus etenstijd, maar alleen Riek en Piet hadden trek. Vader Peters was, vanwege het feest, vandaag wat vroeger dan gewoonlijk van zijn werk thuisgekomen, en zat eigenlijk te brommen dat hij uit moest gaan. Hij was een mager, klein mannetje met een donker gezicht, roode, steile haren, en dito baard.
‘Jij bromt nou wel, Samuel,’ zei Juffrouw Peters, onder het omwasschen van de kopjes, ‘maar als we d'r eenmaal zijn, ben je 't vroolijkst van allemaal. Ik verzeker je ook, man, dat er bovendien niet
| |
| |
De kleine Leen in haar roode jurk.
| |
| |
veel zijn, die zulke lieve tweelingen kunnen laten kijken, als jij!’
‘Maar Marie, d'r is er immers maar één gevraagd!’
‘En toch gaan ze allebei, Sam!’ zei Juffrouw Peters met klem, en op een toon, die geen tegenspraak duldde. De partij zou pas om vier uur beginnen, maar om half drie was de heele familie Peters al kant en klaar. Vader stak, na heel wat getob, in zijn Zondagsche pak; moeder droeg haar groen-geruite japon met tres en stalen knoopen gegarneerd, haar gewezen bruidstoilet, dat sinds dien reeds veel veranderingen had moeten ondergaan. Leen zag er frisch en helder uit in haar roode jurk, die van achter dicht geknoopt was en waarover een breede kanten kraag viel; en al was de roode
| |
| |
strook onder aan de jurk wat lichter van kleur, dit was enkel een bewijs dat 't kleine volkje groeit, wat toch geen schande is! De kleine Hans zag er allerbekoorlijkst uit; zijn rose wangetjes glommen van de zeep, zijn blauwe ronde kijkertjes schenen te dansen van pleizier, en zijn goud-gele lokken hingen sierlijk om zijn dik, rond bolletje. Daarbij zijn groen fluweelen pak met de breed-uitstaande geplooide kraag; om kort te gaan, hij zag er uit, zooals Riek 't uitdrukte: ‘als een engeltje in een broek, zóó uit den hemel gevallen!’
En Marietje, in haar rood-fluweelen jurk en helder witte boezelaar, op de schouders met vuurroode strikjes versierd, deed nauwelijks voor hem onder.
‘Wat moeten we nou al dien tijd uitvoeren,
| |
| |
De tweelingen voor het feest uitgedost.
| |
| |
vrouw?’ vroeg vader moedeloos; ‘we hebben nog anderhalf uur vóór 't spul begint, en 't heele circus is al klaar.’
‘We zullen er bij gaan zitten, en geduldig wachten,’ antwoordde zij, terwijl zij de kinderen elk op een stoel hielp; ‘ik vind dat we over een half uur al best kunnen opstappen. Klare Smit zal er wel niks op tegen hebben, als we wat vroeger komen.’
Peters verzette zich hier echter met kracht en geweld tegen. ‘Hoor 's, Marie,’ zei hij, ‘dat zeg ik je nou eens voor al, je krijgt me vóór vier uur hier de deur niet uit. Ik dank er voor om twee uur te vroeg aan te komen zetten, en dan nog wel met een half dozijn kinders meer dan dat er gevraagd zijn. Ik doe 't niet, al zanik jij er ook nog zoo om.’
| |
| |
Hierna volgde een gedwongen stilte totdat Riek plotseling hijgend de trap op kwam stormen om aan te kondigen, dat het over drieën was, en dat Tillie Romberg met haar tante juist uit huis waren gegaan, en al vast wat op en neer liepen.
‘Tillie heb 'r licht blauwe jurk an,’ voegde zij er aan toe, ‘en hij is heelemaal nieuw opgemaakt met gele kant om de vlekken te bedekken, en haar tante heeft een zwart alpaca rok aan met een rose katoenen blouse, en die kleine zwarte hoed met roode rozen.’
‘Is er al iemand binnengegaan?’ vroeg moeder.
‘Nee, moe, maar Bernard Kruier staat te zwaaien op het ijzeren hek van de Smits. Ik begrijp niet dat ie zich niet
| |
| |
schaamt! Meneer Smit is al eens naar buiten gekomen om hem te verbieden.’
‘Was ie al gekleed?’ vroeg vader, die zich erg ongelukkig voelde, omdat hij op Zaterdag zijn ongemakkelijk-zittend zwarte pak aan had, en tot overmaat van ramp niet eens mocht rooken.
‘Nee, vader, hij was nog in zijn hemdsmouwen, en ik geloof dat ie zich aan 't wasschen was, want zijn hoofd was kletsnat.’
‘Ik beklaag de arme kerel! Hij zal voorloopig wel genoeg hebben van die malle feesten!’
Kort daarop kwam Piet boven met de tijding, dat Jaap's tante en nicht net met de omnibus waren aangekomen, en dat 't volgens den juisten tijd al minstens half vier was.
| |
| |
‘U moest heusch maar gaan, moe,’ voegde hij er aan toe; ‘want ze zullen niet lang werk hebben om alle koek naar binnen te slikken, en ze hebben Bernard Kruier al binnen moeten halen.’
Juffrouw Peters stond nu vastbesloten op. ‘Sam,’ zei ze, ‘ik ga vast vooruit met Hans en Leen - jij kunt dan komen wanneer je wilt met Marietje. Haast je maar niks.’ Doch nauwelijks had zij uitgesproken of een vreeselijk gekerm deed allen opschrikken. Marietje kneep krampachtig met haar oogjes, en, met een angstig rood kleurtje, gilde zij met wijdopen mond. Maar moeder nam onverbiddelijk Hans op haar arm, wenkte Leen om te volgen, en ging kalm de trap af. Zij waren nog niet beneden, of het gehuil hield plotseling op, want...... vader
| |
| |
volgde met Marietje op zijn schouder, die nu op eens weer vroolijk keek.
‘Dat was een slimme streek van jou, vrouw,’ zei vader, toen hij haar met zijn dochtertje had ingehaald; ‘dat had ik niet van je gedacht.’
Maar toch kon hij niet nalaten haar even glimlachend aan te kijken.
|
|