| |
| |
| |
XXV
Ik stierf niet werkelijk, al dacht ik dat toen ook, en de weken die ik als gevolg van het zojuist beschreven malheur heb doorgebracht op de quinta ‘A Virgem das Rochas’, tel ik tot de merkwaardigste ervaringen van mijn leven. Bij dit landhuis was Rosalia om hulp gaan vragen, zodra ze zich op haar trillende benen kon bewegen; men heeft er mij binnen gedragen en te bed gelegd, en de tuinman Eugénio is door zijn heer naar het nabije dorp gezonden om een priester te halen, die, aannemend dat ik deze wereld ging verlaten, mij de Sacramenten der Stervenden heeft toegediend, zonder zelfs maar aan de mogelijkheid te denken dat ik een ander geloof dan het Katholieke zou kunnen aanhangen. Rosalia vergat in de emotionele toestand waarin zij zich bevond blijkbaar alles wat ik haar over mijn Jood-zijn had gezegd... misschien was het ook wel nooit ten volle tot haar doorgedrongen, omdat zoiets haar begrip nu eenmaal eenvoudig te boven ging: dat men Jezus niet als z'n Verlosser, Maria niet als de Moeder Gods, de Moederkerk niet als de Enige Ware zou erkennen. Of had zij zich wél de grote zonde van mijn ongeloof herinnerd - en haar mond gehouden toen de Man Gods, voorafgegaan door een misdienaar met een brandende kaars, een wierookvat en een zilverig rinkelend belletje, tussen de knielenden en zich bekruisenden door de ziekenkamer binnentrad?
Pas toen ik na het vertrek van de geestelijke nog voortging te ademen, zij het ook rochelend en veel bloed opgevend, had Dom Godoffédo Christovám De Deus besloten zijn tweewielig muildier-karreg'e te laten inspannen en uit
| |
| |
Mafra, acht kilometer het binnenland in, een dokter te gaan halen. Een grote zelfoverwinning voor de eigengereide, in afzondering levende quinteiro, die achterdochtig stond tegenover alles wat zich dokter noemde. Hij zou het ook nooit gedaan hebben, bekende hij me later eerlijk, als ik niet een buitenlander was geweest. Voor een Alemão, niet geworteld in dit land met zijn heilzame natuurkrachten, zichtbare en onzichtbare, kon de door hem zo diep geminachte medische wetenschap misschien nog iets uitrichten.
In die verwachting zou hij niet teleurgesteld worden: doutor Bartholomé da Silva Costeiros redde mijn leven door het kundig aanleggen van enkele verbanden (één om mijn bovenlichaam: ik had een borstschot gekregen en mijn rechterlong bleek geraakt te zijn), door het spalken van mijn gebroken linker-onderbeen en door het nog tijdig toepassen van bloed-transfusie. Daar dit puik der dokters mijn toestand te précair achtte om onmiddellijk transport naar een Lissabons ziekenhuis te willen riskeren, zag hij geen andere oplossing dan een proeve van mijn bloed te nemen en, daarmee gewapend, zelf het benodigd plasma te gaan halen, plus een apparatuur voor de transfusie. Dom Godofrédo was wel weer zo welwillend hem naar de naastbijzijnde garage te rijden, waar met wat geluk een auto te vinden zou zijn voor de verdere reis. Onderweg mijn levenskansen wegend met de grijze aesculaap aan zijn zijde, geraakte hij tegen wil en dank onder de indruk van de grotere ervaring die uit elk van diens woorden sprak. Hij voelde zich reeds geheel in de rol van mijn gastheer, en met typisch Portugese hoffelijkheid stelde hij zijn eigen bloed ter beschikking, zo dit de zaak vereenvoudigen mocht. (Laat ik hier dadelijk aan toevoegen dat hij niet slechts zeer hoge denkbeelden omtrent gastvrijheid hul- | |
| |
digde, maar ook een man van buitensporige invallen was, waaraan hij zonder verder nadenken gehoor placht te geven.) Vereenvoudigen deed zijn aanbod de zaak eigenlijk weinig, maar dokter da Silva Costeiros, zelf enigszins een zonderling gelijk vele plattelands-artsen, werd bekoord door het idee en neigde er toe het aanbod te accepteren, mits de bloedgroep klopte. De wenselijkheid daarvan trachtte hij vergeefs aan Dom Godofrédo uit te leggen, die zich niet kon voorstellen dat er aan zijn bloed iets zou mankeren - het was oud en krachtig bloed, dat reeds aan vele geslachten een hoge ouderdom gewaarborgd had.
Dom Godofrédo's vertrouwen bleek gerechtvaardigd: een haastig onderzoek in het ziekenhuis-laboratorium wees uit dat zijn nobel Lusitaans bloed inderdaad redding schenken kon aan de man die hij onderdak geboden had en voor wiens welzijn hij zich dus persoonlijk verantwoordelijk voelde. (Ik kan het niet laten, hier even op te merken dat deze verrassende bloed-verwantschap tussen een Portugees landedelman en een uitgeweken Duitse Jood alle rassentheorieën van de geleerde arische Doktor Rosenberg en zijn aanhang in het Derde Rijk op losse schroeven zet.) Mijn gastheer vertelde mij later welk een merkwaardige sensatie het hem geschonken had, via zijn uitstromend bloed op de meest intieme wijze verbonden te zijn met een bewusteloze estrangeiro, misschien met een stervende wiens stem hij nimmer vernemen, in wiens ogen hij nimmer kijken zou. Van de eigenlijke transfusie gaf hij een zo kleurige beschrijving, dat het mij nog bijna zo zou zijn vergaan als Rosalia, die als toeschouwster bij de procedure was flauwgevallen.
O Bello Virgilio had zich na de overval uit de voeten gemaakt zonder zijn dreigement te volvoeren: zichzelf uit de
| |
| |
wereld te helpen na zijn rekening met Rosalia en mij te hebben vereffend. Misschien had de moed hem op het laatste ogenblik ontbroken, of er was geen kogel meer in zijn revolver over geweest - het wapen werd niet op de plaats des onheils aangetroffen, en ik kan niet zeggen of ik vier, vijf of zes knallen heb gehoord. Hij zal achteraf wel wat geschrokken zijn van zijn eigen voortvarendheid; in elk geval is hij zich niet meer komen overtuigen of zijn schoten doel getroffen hadden. Rosalia, niet gewond en tenvolle bij bewustzijn, had, ietwat naïef, nog zijn hulp willen inroepen toen ze mij bezwijmd en met bloed overdekt zag. Maar hij was al verdwenen.
Nu, wat mij betrof, mocht hij voor de politie onvindbaar blijven: ik voelde geen behoefte, hem achter de tralies te zien. Rosalia dacht er net zo over; liefst had zij het gerecht er geheel buiten gelaten: zij vreesde voor nieuwe wraak van de voortvluchtige. De zaak geheim houden ging echter moeilijk, nadat de dokter en het ziekenhuis er in betrokken waren geworden. Toen ik de volgende dag weer bij kennis was gekomen, kreeg ik bezoek van twee geüniformeerde en met indrukwekkende revolvers bewapende politiemannen, die mij een verklaring afnamen. Het ontging niet aan hun waakzaamheid dat ik het gebeurde trachtte te bagatellizeren; zij namen aan dat ik daar wel mijn redenen voor zou hebben, en hielden reeds op, schriftelijke aantekeningen voor hun protocol te maken: ik was het slachtoffer geworden van minnenijd, zoals ook bleek uit het behuilde, schuldbewuste gezicht van mijn vriendin. En een crime passionnel wordt nu eenmaal niet te zwaar gewogen in Portugal, waar men begrip heeft voor versmade liefde en verhit bloed. Ik leefde nog, en misschien was de les heilzaam voor mij geweest -
| |
| |
waarom liep ik, als estrangeiro, een verliefde Portugese jongen dan ook in de weg? Mijn beide bezoekers gaven uitdrukking aan hun vrees dat de dader van de aanslag wel eens moeilijk te achterhalen zou kunnen zijn, en ik begreep dat O Bello Virgilio het er binnen redelijke tijd wel weer op kon wagen zijn wollen jakken op de markt aan te prijzen, mits hij de tact bezat, er niet juist díe markt voor uit te kiezen waar wij óók stonden. De politie zou zwichten voor het argument dat hij tenslotte z'n brood moest verdienen - niemand kan uitsluitend van de uitoefening van zijn wraak leven.
Nu, zo was het ons maar het liefst.
De mannen lieten zich door Dom Godofrédo nog een glaasje aguardente schenken, om dit op mijn voorspoedige genezing naar binnen te slaan, en vertrokken, diep de rook inzuigend van de hun aangeboden charutos. Alvorens daarna op hun rammelende fietsen-zonder-bel-en-zonder-rem te springen, inspecteerden zij (ik kon het uit mijn aan het venster geplaatste bed gadeslaan) het droeve wrak van mijn Fordje. Zij bleven er lang bij staan, vermoedelijk overleggend of deze van de goede weg afgedwaalde auto al dan niet een zaak voor het gerecht was; tenslotte besloten ze dat het hier toch maar om een reddeloos verloren voertuig ging... waarom er dus nog tijd en moeite en kostbaar schrijfpapier aan te verspillen?
Ik meende zelf toen ook nog dat ik het ding maar het beste voor oud roest langs de berm kon laten liggen. Het onverwoestbaar Fordgestel bleek echter nog intact te zijn; Miguel zou er (hierover later) een houten carrosserie op bouwen en er zijn waren mee naar en van de markt vervoeren. En zo ging dan de droom in vervulling die ik in zijn ogen had ge- | |
| |
lezen op de trotse dag dat ik zelf in deze, mijn eerste eigen auto kwam voorgereden...
Na enkele dagen was ik al wel weer zo ver bijgekrabbeld dat men mij zonder gevaar naar Lissabon had kunnen vervoeren (waar ik dan nog in een ziekenhuis zou moeten worden opgenomen voor het verwijderen van de kogel, die, na mijn long geraakt te hebben, in mijn rug was blijven steken). Maar Dom Godofrédo wilde absoluut nog niet van ons weggaan horen, en om ons niet ondankbaar te tonen, besloten we zijn overstelpend gul aangeboden gastvrijheid dan nog maar voor een week te aanvaarden. Hij duldde trouwens geen verzet, overtuigd als hij was, ons zijn wil te mogen opleggen na van zijn eigen bloed aan mij te hebben afgestaan.
Hij zorgde dat het ons onder zijn dak aan niets ontbrak; zei aan Antonia, de vrouw van Eugénio, dat zij als kokkin haar uiterste best moest doen, en haalde uit zijn goedvoorziene kelder oude, koele wijnen, om er de maaltijden mee te besproeien. In jongere jaren had hij veel gereisd, en hij vertelde er geanimeerd van. Uiteraard waren zijn opvattingen over andere landen soms ietwat verouderd (zo sprak hij soms van Kaiser Wilhelm II, wanneer hij Hitler bedoelde), en daar hij een ander niet het recht van een eigen mening toekende, bleven onze gesprekken, hoe boeiend ook vaak, soms wel wat eenzijdig.
De laatste kwart-eeuw had hij zelden meer een voet buiten zijn quinta gezet. Kranten las hij niet, deelde hij me vol trots mee; de eerste journalist die het waagde zijn grond te betreden, zou hij met zijn (steeds geladen aan een spijker hangend) jachtgeweer als een stuk schadelijk wild neer- | |
| |
schieten, zo hij al niet verkoos de kerel door zijn honden uiteen te laten scheuren, die leugens nog meer haatten dan hun meester dit deed.
Van deze honden heb ik nog niet gesproken; het waren er wel een dozijn: bastaarden van verschillende grootte en kleur, variërend van rossig grijs tot zwart en wit, met en zonder vlekken. Ze zwierven in volkomen ongebondenheid rondom het huis; maakten jacht op een hengelaar die zich vermat vanaf de rotsen zijn lange snoer in de kokende golven van de oceaan te werpen; renden met woedend geblaf en gekef achter een op de weg passerende auto aan, tot ze bijna stikten in de dichte wolken stof. Hun aversie tegen auto's was maar al te zeer gerechtvaardigd, legde Dom Godofrédo mij uit: verscheidene van hen waren er al onder een verpletterd. Verder verspeelde hij nog al eens een trouw dier doordat het, stoeiend met z'n makkers op de rotsen, in zee afstortte en door de branding verzwolgen werd. Hij betreurde de dood van zo'n hond als die van een goed vriend. Wanneer wij 's avonds buiten onder de sterrenhemel zaten, om wat koelte van de oceaan op te vangen, lagen zijn filhos, zijn kinderen, zoals hij ze noemde, in een kring om hem heen, terwijl zijn bizondere lieveling, een lichtbruine teef, de kop sentimenteel tussen de knieën van zijn baas omhoogschoof in de hoop op een streling nu en dan. Het gelukkigst voelde hij zich, geloof ik, wanneer hij met de hele meute het nabije bos introk om duiven te schieten, of wat hij maar zag vliegen of lopen. In de herfst trokken er wel eens vluchten kwartels over, op weg naar Afrika, vertelde hij me met glinsterende ogen.
Een ander tijdverdrijf, naast de jacht, was voor hem het afspeuren van de zee met behulp van een zware oude
| |
| |
scheepskijker, die hij op een driepoot had gemonteerd; hij maakte er een sport uit om naam en nationaliteit van een op de Taagmonding afkoersende oceaanstomer te raden nog eer zijn kijker deze gegevens voor hem onthuld had; daarna wist hij ook meteen onder welke compagniesvlag het schip voer en waar het vermoedelijk vandaan kwam. Grote opwinding veroorzaakte op een morgen het voorbijvaren van een geallieerd konvooi, ver op zee - een hoogst ongewone gebeurtenis; was het door duikboten tegen de kust opgedreven? Grootmoedig gunde Dom Godofrédo ook mij een blik door de kijker, en evenals hij, was ik gefascineerd door het schouwspel van de traag langs de horizon schuivende schepen, omstuwd door snelle torpedojagers als een kudde schapen door herdershonden, en verder nog beschermd door een half dozijn in wijde cirkels rondzwervende spitfires van het op enige afstand volgende vliegdekschip. Boven het konvooi dreven tegen de ijlblauwe hemel kinderachtige ballonnen.
Na enkele ogenblikken eiste mijn gastheer dekijker alweer ongeduldig voor zichzelf op en zocht het wijde oppervlak af: of hij misschien ergens de telescoop van een U-Boot kon ontdekken. Met Hider, deze proletarische opvolger van de Kaiser, had hij weinig op, maar anderzijds wekte de aanblik van de Britse oorlogsbodems sluimerende wrokgevoelens in Dom Godofrédo: de herinnering aan dagen dat Portugal, en niet Engeland, de eerste zeemacht was. Hij zou wensen, éénmaal getuige ervan te mogen zijn dat uit zo'n trotse destroyer een rode steekvlam de hemel inschoot. Maar de air force en de navy keken scherp uit. En een half uur later was het konvooi weer uit de ronde schijf van de kijker verdwenen, opgelost in de trillende hitte-damp die boven de zee hing.
| |
| |
Dit waren dan zo de evenementen in het dagelijks leven van onze gastheer. Met werk of enigerlei studie gaf hij zich niet af. Hij teerde op de rente van zijn (bescheiden) kapitaal, legde hij me uit: de quinta leverde weinig of niets op. Hij hield kippen en een paar varkens, die hij door Eugénio liet verzorgen; verbouwde wat groente en fruit, maar uitsluitend voor eigen gebruik - veel wilde ook niet gedijen in de onmiddellijke nabijheid van de zee: de lucht was te ziltig, en geen vruchtboom kon lang standhouden tegen de geweldige winterstormen uit de oceaan; het spookte hier dan machtig: alle vensters ratelden; de in de schoorsteen binnenloeiende wind drukte het houtvuur in de haard omlaag, zodat de brandende twijgen door de kamer vlogen en de honden angstig bij hun meester kwamen gekropen.
Het was geen aanlokkelijk vooruitzicht, en ik waagde het er op, hem in de vorm van een grapje mee te delen dat wij, vóór deze geduchte stormen zouden losbreken, weer veilig en wel in Lissabon en onder ons eigen dak hoopten te zijn teruggekeerd! Waarop hij onmiddellijk zei dat hij zich diep gekwetst zou voelen indien wij zijn huis zouden verlaten zo lang ik althans niet weer op twee gezonde benen - en dus zónder gipsverband - rondwandelde. Kwetsen wilde ik onder geen beding de man die mij uit de klauwen van de dood gerukt had. Over veertien dagen kon het verband er af, meende dokter Bartholomé da Silva Costeiros...
Eén van de redenen waarom Dom Godofrédo ons zo ongaarne zag vertrekken, was - ik had het wel gemerkt - zijn groeiende gecharmeerdheid van Rosalia. Terwijl hij met mij sprak, kon zijn blik vol onbeheerst begeren aan haar hangen, en als zij en ik 's ochtends samen beneden verschenen,
| |
| |
vergat hij vaak mijn groet te beantwoorden in zijn ijver om haar, geheel cavalheiro, een fris bedauwde roos aan te bieden, die hij reeds in de tuin had geplukt: een schone bloem voor een schone dame. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ík in zulke attenties, waarvoor een vrouw zo gevoelig is, wel eens tekort schoot. En Rosalia zou zich deze hulde dan ook stellig graag hebben laten aanleunen (al zou het slechts zijn om mij een weinig op te voeden), indien zij na het bloedig einde van haar vorig, wat ál te gewaagd spelletje niet nog als verpletterd was onder schuldbewustzijn. Zo weerde zij haar nobele vereerder dus af. Maar toonde zich daarbij zo zenuwachtig en bloosde er zo diep bij, dat zijn geheime hoop, haar eenmaal in zijn armen te mogen sluiten, eerder moest toenemen dan verminderen.
Zij geraakte door zijn ongewenste hofmakerij steeds meer van streek en verdroeg niet dat ik er mij vrolijk over maakte; zij eiste van mij dat ik haar zou beschermen. ‘Als je werkelijk om een vrouw geeft, sta je een ander niet toe, z'n ogen naar haar uit te kijken,’ beklaagde zij zich bitter. ‘Virgilio zou z'n handen ook wel van me afhebben gelaten, als jij je maar een beetje jaloers getoond had. Maar dat bén je nu eenmaal niet. En natuurlijk weten ze allemaal dat wij niet getrouwd zijn.’
En nu sprak zij het maar eens goed duidelijk uit: ‘Als een man om een vrouw geeft, is er hem ook iets aan gelegen, haar vast te houden. Door met haar te trouwen!’
Zo waren we dan weer bij het oude thema beland. Zij kon niet begrijpen wat mij toch weerhield te doen wat haar zo natuurlijk en vanzelfsprekend toescheen. En ik wist niet hoe ik haar, zonder haar diep te kwetsen, kon uitleggen waarom ik bleef aarzelen om mij voor God en de wet aan haar te
| |
| |
binden. Aan deze zuidelijke Katholieke vrouw, in wier armen ik graag rustte en die ik met mijn ganse hart dankbaar was, maar van wie een wereld mij scheidde. Op dit ogenblik, nu wij maatschappelijk een dieptepunt in ons bestaan bereikt hadden, kon ik er minder dan ooit toe besluiten om samen met haar voor het altaar te treden. Het zou nog wel eens zo ver kunnen komen dat wij, wilden we ons hoofd boven water houden, het beste deden ieder maar weer onze eigen weg te gaan...
Afkerig van nutteloze discussies, probeerde ik er mij maar weer met een grapje uit te redden, zeggend dat O Gallo en Dom Godofrédo geboren jagers waren, die zonder lang nadenken elk begeerlijk stuk wild afschoten dat hun maar voor de loop kwam.
Zij ontkende dit heftig.
‘Jij bent geen Portugees, jij weet dat niet. Misschien was het bij jullie in Duitsland zo, maar hier wordt een getrouwde vrouw gerespecteerd. Virgilio zou op z'n minst genomen nooit de brutaliteit gehad hebben, op je te schieten. En is je dan niets opgevallen toen de politie kwam? Als wij getrouwd waren geweest, zouden ze heel anders over hem gesproken hebben dan ze het nu deden. Dan hadden ze gezegd: “Die ellendeling krijgen we nog wel, senhor,” inplaats van: “de jongen zal wel moeilijk te achterhalen zijn”!’
Ik hoorde haar zwijgend aan. Voelde zij dat ze terrein won? ‘Hier, dit heb ik je nooit laten kijken. Lees dit eens.’ Zij drukte mij een verfrommeld briefje in de hand waarvan de inkt gedeeltelijk was uitgewist door de tranen die er op gestort waren. Ik meende haar eigen hanepoten te herkennen, maar het epistel stamde van haar zuster Tereisa, die in haar Christelijke afschuw van zondige verhoudingen - ‘en
| |
| |
dan nog liefst met een Jood!’ - zich verplicht bleek te hebben gevoeld een klein gouden medaillon te retourneren waarmee Rosalia, het financiële offer niet tellend, haar gebrild neefje ter gelegenheid van zijn eerste communie had willen verrassen.
Ik kreeg met haar te doen. Met een minachtend lachje reikte ik haar het vod zonder verder commentaar terug. ‘Nou zie je 't zelf’, zei ze verdrietig, maar toch ook voldaan dat ze mij dit document der schande nu tenminste onder de neus gewreven had. En ze borg het weer weg: een troefkaart, die ze bij gelegenheid opnieuw uitspelen kon...
Ik van mijn kant nam me in stilte voor, nog eens over alles na te denken. Zo ver had ze me nu toch gekregen.
Om voor het ogenblik eerst maar een ander thema aan te snijden, vroeg ik haar of zij het niet wenselijk achtte eens in Lissabon te gaan kijken hoe de zaken er op het atelier voor stonden. Zij ging daar dadelijk gretig op in, waarschijnlijk opgelucht bij de gedachte dat zij dan tenminste voor enkele dagen van Dom Godofrédo's attenties ontslagen zou zijn. Wij hadden overigens genoeg reden tot bezorgdheid wat onze zaak betrof. Wat we nog op de Lissabonse markt verkochten, legde nauwelijks enig gewicht in de schaal. Rosalia's reserves op de bank raakten geleidelijk-aan uitgeput, terwijl ik in het geheel niets meer bezat. We moesten de meisjes nog twee weken loon uitbetalen... Tegen Emilia en Conceição, die kort na het ongeval met bedrukte gezichten naar mijn toestand waren komen informeren, hadden wij reeds laten doorschemeren dat wij misschien genoodzaakt zouden zijn het atelier voor enige tijd te sluiten. Emilia had zich goed gehouden, maar Conceição was in tranen uitgebarsten...
| |
| |
Daar kwam Rosalia's missie dus op neer: onze schuld aan de meisjes voldoen en daarna krijgsraad met hen houden; misschien zagen zíj een uitweg. Ik vreesde dat ons niets anders open stond dan ons bedrijf stop te zetten - althans tot ik mijn operatie achter de rug had en weer samen met Rosalia aan de slag kon gaan. De nu op ons drukkende financiële last konden wij onmogelijk nog langer dragen.
Natuurlijk stond Dom Godofrédo er op, Rosalia in zijn phaëton (of carro de caça, zoals hij zelf zei) naar het - een half uur van de quinta gelegen - stationnetje te rijden, waar zij de trein zou kunnen nemen. Hij kwam met jeugdig élan voorgereden, als wilde hij haar naar een ver land ontvoeren. Rosalia smeekte mij met haar ogen nog weer eens, toch mee naar dat stationnetje te komen. Maar het was klaarlichte dag, en ik vertrouwde er op dat zij zich wel zou weten te verweren indien het nodig mocht blijken. In dit vertrouwen zou zij mij ook niet teleurstellen; later vertelde ze me hoe zij de zestigjarige Don Juan aan haar zijde al dadelijk van zijn apropos had afgebracht door hem haar innige liefde voor mij, haar schuldig spel met O Gallo en haar diep berouw daarover te bekennen. Binnen het uur keerde hij terug, nogal stil en bedrukt.
Wij speelden die avond schaak zoals gewoonlijk, maar hij had er het hoofd niet bij, en op een zeker ogenblik, ik weet niet meer hoe het kwam, spraken wij over Rosalia; hij slaakte de verzuchting dat ik toch maar een gelukkig man was. Ik antwoordde dat dit, van hem uit gezien, wel zo moest schijnen, maar dat er aan de heldere hemel van mijn geluk donkere wolken waren komen opdoemen en dat Rosalia's bezoek aan Lissabon samenhing met onze grote zor- | |
| |
gen van het ogenblik. Of dit financiële zorgen waren, wilde hij weten. In dat geval konden wij, zoals vanzelf sprak, voor onbeperkte tijd geheel kosteloos bij hem blijven wonen, terwijl ook zijn beurs te onzer beschikking stond. Ik bedankte hem, maar zei dat we zijn gastvrijheid reeds te zeer hadden uitgebuit en er naar verlangden, door een gezamenlijke inspanning onze toestand weer te verbeteren. Het geluk wilde immers veroverd worden, niet geschonken? Hij protesteerde vurig, maar ik hield voet bij stuk. Walmeer - over enkele dagen nu - mijn been uit het gips kon, dachten wij onze nieuwe goede vriend, wiens quinta ons een asiel in de nood geweest was, met een dankbaar hart te verlaten. En na dit besluit met ferme stem te hebben uitgesproken, moest ik er hem opmerkzaam op maken dat zijn koning ongedekt stond.
Rosalia kwam met onverwacht goede tijding uit Lissabon terug. Zij had een ervaring opgedaan waarover zij mij slechts met onzekere stem kon berichten: Miguel, die van onze misère vernomen had en maar al te goed wist welk een matige kracht wij op de Lissabonse markt in Affonso bezaten, was zijn hulp komen aanbieden; hij had een plan uitgedacht dat hij ons wilde voorleggen. De volgende dag hoopte hij zich te kunnen vrijmaken voor een bezoek aan de quinta. De meisjes van het atelier hadden dit onder tranen overgebracht; hun wrok tegen Miguel was in verering omgeslagen. Ik moet zeggen dat het ook mij even week te moede werd toen Rosalia mij op haar beurt weer het verhaal deed.
Al vroeg in de morgen kwam Miguel opdagen. De begroeting viel nog ietwat stijf uit; Rosalia draaide hem van louter bevangenheid de rug toe, na hem met enkele niets- | |
| |
zeggende woorden te hebben begroet. De jongen was nogal buiten adem, niet slechts omdat hij van het stationnetje minstens anderhalf uur had moeten lopen, maar ook omdat de honden hem bijna verscheurd hadden - Dom Godofrédo, in hem misschien een mededinger naar Rosalia's gunsten vermoedend, had het niet nodig gevonden de honden in het achterhuis op te sluiten, zoals anders wanneer er bezoek kwam.
Toen hij mij zag, was Miguel er dicht aan toe om op de knieën te vallen: hij herinnerde zich mijn bloemen ter gelegenheid van zijn huwelijk, na wat hij ons had aangedaan. Ik schonk hem een glas madeira en vroeg hoe het hem en Anninhas ging.
Wat hemzelf betrof, leek de vraag overbodig. Hij was veel steviger geworden en stak goed in de kleren; eenmaal een weinig door mij op z'n gemak gesteld, sprak hij met een rustig zelfbewustzijn dat ik niet van hem kende. Alles was best met hem, zei hij, en ook Anninhas stelde het goed; zij hoopte nu spoedig moeder te worden. Hij zweeg even en kwam - na zich met een snelle blik vergewist te hebben dat Rosalia de kamer verlaten had - op de zaak waarover hij mij spreken wilde. Hij had dan vernomen dat ik straks, zodra mijn been uit het verband zou zijn, nog naar het ziekenhuis moest voor een operatie. Ik bevestigde dit en vertelde hem van de kogel die, bedoeld om mij de dood in te zenden, mijn hart gemist, maar wél mijn long geraakt had en nog verwijderd moest worden. Al ondervond ik weinig hinder van het ding, het was beter dat ik er niet mee bleef rondlopen, had de dokter mij verzekerd.
Of Rosalia dan zo lang zónder mij in de provincie zou gaan werken, vroeg Miguel. Daar had ik nog niet over nagedacht, zei ik, maar het zou wel moeten. ‘Maar dona Ro- | |
| |
salia zal rust noch duur hebben als u daar in dat ziekenhuis ligt en zij u niet kan bezoeken’, riep hij uit. ‘Het is afschuwelijk in zo'n ziekenhuis; ik heb er zelf ook eens in gelegen... mijn moeder moest mij eten brengen, omdat ik niet genoeg kreeg! En als u weer uit dat ziekenhuis thuis komt, wie zal u de eerste tijd dan verzorgen?’
Ik wist dat hij hier was gekomen om mij het een of ander nobel voorstel te doen, en zweeg nu maar, in wat verlegen afwachting.
‘Senhor Carlos... u is eens goed voor Anninhas en mij geweest - geef mij de gelegenheid nu ook iets voor u te doen. Laat míj zo lang de provinciemarkten voor u bewerken... dan kan dona Rosalia bij u blijven!’
Hij ging me wat te ver in zijn hulpvaardigheid. Dit mocht ik niet aannemen.
‘Maar m'n beste Miguel, watje daar voorstelt, houdt toch geen steek. Je hebt je eigen stalletje, daar in Lissabon.’
‘Daar moet Aurora dan maar zo lang in gaan staan. Ik heb het al met haar besproken. Ze kan zoiets goed, hoor! Ze trekt de mensen!’
Aurora. Ik moest mijn gedachten eerst weer even verzamelen. ‘Ik heb horen zeggen dat Aurora al op andere manier voor jullie bezig is... dat zij de jakken en blouses naait die jij op de markt staat te verkopen?’
‘Goed, dan doet ze dat maar niet... ik wou dan zo lang úw waren afzetten! Tegen de gewone provisie had ik gedacht...’
In dat geval zouden de meisjes op ons atelier dus kunnen doorwerken.
‘Je vergeet je eigen vrouw, Miguel. Hoe kun jij uit Lissabon weg, terwijl zij al zo gauw moeder gaat worden?’
| |
| |
‘Dat is pas over een maand! We zijn gisteren samen naar de dokter geweest, om het zeker te weten. Over een maand is u uit het ziekenhuis terug en kunt het werk in de provincie weer zelf ovememen!’
Ik zweeg, zogenaamd om na te denken, in waarheid omdat ik mijn ontroering eerst meester moest worden. Miguel meende dat ik nog naar verdere argumenten zocht om hem te bewijzen dat zijn plan een hersenschim was. ‘Nu gaat u natuurlijk zeggen dat ik geen auto heb om de waren te vervoeren. Maar dat is nu juist het mooie: die heb ik wél! Tenminste, ik zàl 'm hebben: over een paar dagen. Ik ben hier vandaag niet alleen gekomen, maar met m'n vriend, een monteur. Van de Ford-garage, weet u wel? Hij heeft het onderstel van uw auto zo eens bekeken... aan het motorblok zelf mankeert helemaal niets... de radiateur is ingedrukt, maar nog wel te repareren, denkt hij. De lampen en zo zijn natuurlijk kapot en de hele carrosserie ligt in diggelen. Maar dàt is iets van later zorg... die carrosserie, bedoel ik... voorlopig zetten we er een eenvoudige laadbak op, met een zeiltje er overheen: regenen doet het toch pas in november! En over de bok een mooi dakje...’
Hij had werkelijk aan alles gedacht. Ik zei het hem, en wij drukten elkaar de hand. Hij ging heen, een fier en opgelucht man. Rosalia Het zich niet meer zien. Zij had achter de half gesloten deur alles gehoord en zwom in tranen.
Ons vertrek naar Lissabon werd tenslotte nog een paar dagen vervroegd door een ietwat pijnlijk incident. Het primitief en ouderwets ‘gemak’ van het landhuis bevond zich bij de stal; men moest er voor naar buiten. En toen Rosalia, geplaagd door haar ingewanden (waarschijnlijk als gevolg van
| |
| |
alle opwindingen) in de nacht na Miguels bezoek het bed uitglipte en op haar sloffen stil omlaag wilde gaan, zag zij zich boven aan de trap de weg versperd door onze gastheer, die blijkbaar wakker gelegen en haar gehoord had. Hij viel voor zijn aangebedene op de knieën, verklaarde haar zijn liefde bij het licht van een kaars die hij in zijn bevende hand hield, en bezwoer haar, hem naar zijn slaapvertrek te volgen. Ik sliep de slaap der rechtvaardigen en wist dus van niets, maar de scène moet nogal grotesk geweest zijn: die knielende oudere landedelman in zijn witte nachthemd - en Rosalia, die er slechts aan dacht hoe zij het vlugst mogelijk de tuin kon bereiken. Zij stootte hem tenslotte zonder pardon opzij en holde de trap af.
Toen zij terugkeerde, wetend nu wat haar boven aan de trap wachtte en vastbesloten wat haar houding zou zijn, vond zij een eveneens zeer resolute Dom Godofrédo, die deze keer niet meer nederig smekend op de knieën viel, maar haar driftig bij de pols greep en van zijn rechten op haar sprak. Zij was van hém zo goed als van mij: of had hij soms niet van zijn bloed aan mij geschonken? Door dit gedeelde bloed waren wij broeders geworden; wat de één bezat, behoorde ook aan de ander. Een nogal vreemde redenering, maar ze maakte indruk op Rosalia, gevoelig voor erotische mystiek, vooral wanneer deze haar in het holst van de nacht en bij het licht van een flakkerende kaars werd opgedist. Eensklaps onzeker wordend, had zij de noodkreet geslaakt waardoor ik ontwaakte. Toen ik minha filha niet naast mij in bed vond, liep ik de gang op, zo snel mijn nog gespalkte been het mij maar toestond, en trof de twee in een compromitterende bevangenheid tezamen aan. Dom Godofrédo vond zijn woorden nu niet meer zo gemakkelijk als tevoren;
| |
| |
weliswaar betoogde hij ook tegen mij nog dat hij dezelfde aanspraken op mijn (onze) geliefde mocht laten gelden als ik, maar de innerlijke overtuiging, de gloed die zijn bewijsvoering zoëven vleugels had geschonken, ontbrak thans; hij sprak terneergeslagen, met gebogen hoofd. Rosalia maakte van zijn morele ineenstorting gebruik door de vlucht te nemen, en ik gaf Dom Godofrédo de goedgemeende raad, ook maar weer naar bed te gaan en zijn koortsige denkbeelden eerst eens rustig in zich te laten bezinken. Hij trok zich zonder groet terug, een verslagen man met in zijn gang iets van een slaapwandelaar.
Rosalia, bevend in mijn armen, deed mij het verhaal van haar wedervaren daar op de gang natuurlijk in geuren en kleuren en verheelde voor mij ook niet haar vrees, op den duur niet bestand te zullen zijn tegen het verpletterend argument van haar achtervolger: dat hij, door zijn bloedschenking, mij niet slechts van een wisse dood gered had, maar ook een griezelig geheimzinnige eenheid tussen ons had geschapen. Wilde ik haar voor mij alléén behouden, dan mocht ik ons vertrek geen dag langer uitstellen.
Ik zelf begon dit nu ook te beseffen, en de volgende morgen deelde ik een bleek en afgetrokken Dom Godofrédo mee, dat wij het na Miguels zakelijk voorstel niet meer van onszelf gedaan kregen, nog langer uit Lissabon weg te blijven, hoe dankbaar wij ook waren voor de gastvrijheid ons op de quinta ‘A Virgem das Rochas’ geboden. Hij begreep en boog het hoofd, zijnerzijds waarschijnlijk dankbaar voor mijn tactvol verzwijgen van nog ándere overwegingen, die mij tot mijn besluit gebracht mochten hebben.
En zo vertrokken wij dan, in de carro da caça, deze keer gemend door Eugénio, niet door onze gastheer. Die eenzaam
| |
| |
achterbleef temidden van zijn als razend te keer gaande honden, zijn emotie verbergend onder een joviaal lichten van zijn hoed en een hoffelijke handkus voor de eveneens bleek ziende, haar tranen slechts met moeite bedwingende Rosalia.
|
|