| |
| |
| |
XXIV
Een stormachtig welkom wachtte mij toen ik me weer op de markt vertoonde, na eerst nog een rustige morgen op mijn hotelkamer te hebben doorgebracht, om wat van de vermoeienis van de reis te bekomen. Iedereen scheen oprecht blij me te zien, met uitzondering dan van O Bello Virgilio, die - ook al omdat er van alle kanten vrolijk spottend naar hem gekeken werd - het hoofd afwendde.
Rosalia vertelde me, stikkend van het lachen, dat die goede Virgilio helemaal van de kook was. Zaken deed hij nauwelijks meer: de meisjes en vrouwen (en daar moest hij het toch van hebben!) liepen weg, als ze hem zo sip achter zijn uitstalling zagen staan.
Dit laatste leek mij een wensdroom van mijn Rosalia te zijn: meisjes en vrouwen dromden nog steeds om zijn tentje, misschien juist wel geboeid door het stuurse, afgetrokken gezicht waarmee hij hen bediende. Hij had een tragisch aureool om zich heen, dat op Eva werkte.
Niet goed wetend wat tegen hem te zeggen, besloot ik hem maar vriendelijk te bHjven groeten. Ik moest daar echter wel mee ophouden toen hij van zijn kant deed alsof hij mijn groet niet opmerkte. Ik voelde zijn haat, diep als een afgrond.
En Rosalia beantwoordde die haat. Ik mocht haar dan al haar ogenblik van zwakte vergeven hebben - zij kon het zichzelf niet vergeven; ik las het in haar schuldige blik, voelde het in haar bijna overdreven bezorgdheid om mij, in haar toewijding, die aan het onderworpene grensde.
Wát was er eigenlijk gebeurd? Zij had - om mij eens een
| |
| |
lesje te geven - wat roekeloos met O Gallo geflirt, en in de auto op weg naar Lissabon zou hij wel zijn kans hebben aangegrepen om haar in zijn armen te nemen. Of zij toen, nog juist op tijd tot bezinning komend, zijn avances resoluut had afgeweerd, óf pas nadat ze, toegevend aan een opwelling van passie, zijn kussen beantwoord had... in elk geval was er een herinnering die haar bleef kwellen, en daarvoor moest híj nu boeten. Zij hing demonstratief innig aan mijn arm, als wij in het hete middaguur, wanneer het stil was op de markt, hier of daar even een praatje maakten. Zij zorgde er voor dat haar opgewekt aanprijzende stem luid genoeg klonk om tot hem door te dringen: hij moest voortdurend aan haar nabijheid herinnerd worden. Zij was gul met liefkozende naampjes voor mij: ‘Zou je niet weer eens een uurtje rusten, o meu amor? Ga maar wat in de schaduw zitten, m'n engel, o meu anjo; doe je ogen dicht en kijk niet zo naar andere vrouwen - ben ik je soms niet mooi genoeg meer?’
De omstanders lachten, ook de knappe vrouwelijke klant naar wie ik niet kijken mocht en die mij nu een extra lieve blik gunde. Maar O Bello Virgilio knarsetandde. Hij begon er zo slecht uit te zien dat zelfs de marktvrouwen die eerst slecht over hem te spreken waren geweest, tenslotte meelij kregen en Rosalia een wenk gaven, hem toch niet langer zo te plagen. Dit had natuurlijk het tegenovergestelde effect: Rosalia genoot haar triomf. Zij zag ook werkelijk niet in waarom er zo discreet achter mijn rug om gefluisterd moest worden: zij was zich van geen kwaad bewust! Plaagde zij O Bello Virgilio? De arme jongen! Dat had hij nu écht niet verdiend!
Ik deed alsof ik niets hoorde. Maar ik vond zelf ook dat het nu langzamerhand genoeg geweest was, en zei het haar,
| |
| |
toen wij die avond alleen op de kamer waren. Op zulk een verwijt van mijn kant was zij niet voorbereid geweest. Weerloos, plotseling met tranen in haar ogen, vroeg ze: ‘Je wéét wat er gebeurd is, waar of niet?’
Ik wist het misschien, of kon het althans raden, maar wenste het daarom nog niet te horen uitgesproken; ik wilde slechts dat zij met dit spelletje ophield waarmee zij zich in ieders ogen omlaaghaalde, ook in de mijne.
Maar het moest er uit bij haar. ‘Hij heeft me gekust, toen in de auto. Hij wilde dat ik diezelfde avond met hem mee terug zou gaan naar Vallado, terwijl jij ziek thuis lag. En ik zou het gedaan hebben, hoor je. Ik zou het gedaan hebben, want ik dacht dat het jou tóch koud liet. Ik dacht, je geeft tóch niet om me...’
Terwijl ik haar zacht streelde, snikte zij: ‘Als je om een vrouw geeft, duw je haar toch niet in de armen van een ander?’
Het was allemaal mijn schuld geweest, dat merkte ik nu wel; ik gaf het maar toe en beloofde in de toekomst haar deugd niet weer op een zo zware proef te zullen stellen. Mijn oprecht berouw maakte een eind aan haar tranen. Volledig pardon schonk zij mij echter pas nadat ik haar getroost had op de enige wijze waarop een zo diep verongelijkte vrouw getroost kon en wilde worden.
Al duurde haar wrok tegen de belager van haar deugd onverminderd voort, zij hield na die avond op, hem te tergen - dát had ik toch bereikt.
Maar de pijlen staken reeds te diep in zijn vlees. Hij zon op wraak.
Het gerucht bereikte ons dat O Bello Virgilio met het plan
| |
| |
rondliep om uit de commedia buffa van zijn mislukt avontuur met Rosalia een tragedie te maken; hij nám haar verraad aan hem niet en was besloten, er haar met haar leven voor te laten boeten. Ik zou er uiteraard ook aan moeten geloven. En tot slot dacht hij de hand aan zichzelf te slaan.
Het drievoudig moordplan werkte op mijn gevoel voor humor, maar ik was dan ook geen Portugees. Rosalia verbleekte toen A Santissima Virgem, zelf geducht onder de indruk, ons beschreef hoe O Gallo haar een lang en scherp mes getoond had van de soort die slagers gebruiken om er een varken mee te kelen - zij illustreerde dit met een akelig realistisch gebaar en een van afgrijzen vertrokken gezicht. Toen ik lachte, wierpen zij en Rosalia mij een ontstelde en misprijzende blik toe.
Ik zei hun dat ik naar O Bello Virgilio zou gaan en hem vragen of ik het mes ook eens mocht zien, maar Rosalia klampte zich angstig aan mij vast, en zowel A Santissima Virgem als Inquebrável waarschuwden mij ernstig dat ik de jongen niet tot het uiterste mocht drijven. Goed dan, ik zou hun raad aanvaarden en er voor zorgen, hem in zijn opgewonden staat zo weinig mogelijk in de weg te lopen. Als Rosalia ophield, de messeheld verder te provoceren, zou hij vanzelf wel weer tot rede komen...
De Neus en Inquebrável deelden mijn goed vertrouwen slechts ten halve, al hoopten zij het beste. Nog steeds bleven de gemoederen op de markt in heftige beroering. Liefde, haat, jaloezie en bloedige vergelding vormen tezamen een boeiend spel voor de licht ontvlamde verbeelding van een zuidelijk volk als het Portugese. En men mocht van Rosalia, die in dit spel een hoofdrol vervulde, niet verwachten dat zij zo maar het offer zou brengen, uit het volle voetlicht be- | |
| |
scheiden in de coulissen terug te treden. Ik zag haar fluisteren met andere vrouwen en het gesprek snel afbreken zodra ik er aan kwam. Er waren er altijd wel bereid, O Bello Virgilio's laatste dreigende woorden met bekwame spoed aan Rosalia over te brengen. Onder haar vertrouwden was er dan wel weer een, die zorg droeg dat hèm nog diezelfde dag ter ore kwam wat zíj daarop gezegd had...
Ik zou aan deze estafette-dienst misschien meer aandacht hebben gewijd, als ik niet afgeleid was geweest door het nieuws van de Duitse inval in Rusland. Ik zou graag hebben vernomen wat Joachim van deze geweldige ommezwaai in Hitlers oorlogsvoering dacht - ik zelf kon er slechts uit opmaken dat het Oberste Heereskommando de hoop op een snelle onderwerping van Engeland nu wel had afgeschreven. Dat de Panzerkolonnen voorlopig zegevierend de Russische steppen binnenrolden, scheen mij niet verontrustend toe: de Russen vertrouwden op hun grote land en onuitputtelijke reserves aan manschappen, op de steeds langer en dus kwetsbaarder wordende Duitse verbindingslijnen en de nu nog ver weg schijnende, maar onvermijdelijk naderende oost-Europese winter. Hitlers haast scheen een aanwijzing dat hij het gevaar besefte; hysterisch schreeuwend voor de radio kondigde hij overwinningen aan die nog behaald moesten worden. Wie wilde hij iets wijsmaken? Ons? De Russen? Of moesten Duitse zenuwen gekalmeerd worden?
De markt liet zich door het nieuws niet meer uit z'n evenwicht brengen: de oorlog duurde nu al zo lang... Hoogstens dat de sympathie weer wat meer naar de Führer omzwaaide - want wie wenste de communisten, die verklaarde vijanden van de Kerk, nu niet het ergste toe? Met voldoening stelde men vast, dat het destijds zo opzienbarende
| |
| |
Duits-Russische non-agressiepact slechts een vodje papier bleek te zijn geweest, een feestneus bedoeld om Stalin voor de gek te houden, een rugdekking tot de Duitse tanks in het westen hun taak vervuld hadden!
Maar na het daar over eens te zijn geworden, ging men weer tot de orde van de dag over. Veel opwindender dan een verre oorlog in Rusland was de tot een gevaarlijke doffe woede aangroeiende haat van O Gallo tegen Rosalia en haar met blindheid geslagen Calvo Alemão. Het kon niet anders of dit zou een eind in bloed en tranen nemen! En wie dat maar niet wilde inzien, was ik.
Eerlijk gezegd, begon de zaak mij langzamerhand wat te vervelen. Ik was geduldig geweest; ik had gelachen om wat mij komisch voorkwam, maar nu wilde ik wel eens over iets anders horen. Op een avond onder het uitkleden zei ik Rosalia, haar dwaze angst voor een emotionele en grootsprakige jongen opzij te zetten, geen aandacht meer te schenken aan wat haar werd overgebriefd, en tegenover mij zijn naam niet meer te noemen, althans niet in zulk melodramatisch verband.
Ze keek me met afwezige blik aan, zodat ik mij afvroeg of mijn woorden zelfs wel tot haar waren doorgedrongen. Ik zag een koortsige gloed in haar ogen; zij leefde in een onwerkelijke wereld doorspookt van O Gallo's duistere dreigementen. Ik nam haar bij de arm en schudde die.
‘Word eens wakker, Rosalia. Sta je daar te slapen?’
‘Laten we teruggaan naar Lissabon. Laten we ons werk op de markten opgeven,’ zei ze.
‘Ons werk op de markten opgeven? Juist nu wij weer wat beginnen te verdienen?’
Dit was de waarheid. Het zakenleven had zich gaandeweg
| |
| |
geheel hersteld van de schrik van de vorige lente; de mensen gaven weer gemakkelijker geld uit. Wij konden de meisjes weer betalen zonder onze leveranciers van stoffen en wol op hun geld te laten wachten. Als Rosalia, wier reëel-zakelijke instelling ik zo goed kende, dit alles nog slechts van secundair belang achtte, moest de angst er wel diep bij haar in zitten. Zij gaf het nu ook maar openlijk toe:
‘Ik ben bang, Carlos.’
‘Hij zit nog beneden, geloof ik. Willen we ons weer aankleden en samen eens naar hem toegaan?’
‘Neen! Neen! Om Godswil!’
‘Dan ga ik alleen.’
‘Als je dat doet, sluit ik me hier op! Ik spring het venster uit en loop weg!’
‘Waarheen? Op dit uur van de nacht?’
‘Ik loop weg, zeg ik je. De straat op, het kan me niet schelen waarheen; ik blijf hier niet!’
Ik zag dat zij het meende. Zometeen lag ze nog met een verstuikte enkel onder het venster, of ik moest achter haar aan hollen: een wit nachthemd in de duisternis.
Met een zucht besloot ik het onderhoud met onze doodsvijand voor deze avond dan maar op te geven. Ik sloot mijn armen om Rosalia, in de hoop haar wat te kalmeren. Zij trilde over haar hele lijf, en het duurde lang eer zij de slaap vond.
Had zij er tegen derden over gesproken dat ze mij zou trachten te bewegen het werk op de markt op te geven? En was dit O Bello Virgilio weer ter ore gekomen? Zodat hij meende, zijn bloeddorstige plannen nu of nooit ten uitvoer te moeten brengen?
| |
| |
De volgende dag was er veel kooplust onder de mensen, en wij verkochten onverwachts zo goed als geheel uit. Zodat wij na het sluiten van de markt haastig ons klein restant aan waren inpakten, nog even wat aten en naar Lissabon vertrokken, voor aanvulling van onze voorraad.
Ieder in eigen gedachten verzonken, zaten wij zwijgend naast elkaar op de voorbank van ons Fordje, dat kraakte in z'n oude veren telkens wanneer wij hotsebotsend door een kuil in de weg reden. Ons gesprek van de vorige avond spookte in mijn brein na. Het leek me onverantwoord, welkome verdiensten als van deze dag te verzaken terwille van dreigementen die nu, van enige afstand bezien, zo mogelijk nog onzinniger schenen dan tevoren. Moest ik me bang laten maken door de fantasieën van een in zijn ijdelheid gekwetste jongen? In de taverna waar wij in gezelschap van vrienden van de markt vlug een omelete de fiambre hadden verorberd, had ik nog even rondgekeken: of ik hem soms zag zitten. Maar hij was er niet geweest, zodat ik dus ook niet het korte gesprek van man tot man met hem had kunnen voeren waarmee ik - daarvan was ik overtuigd - het hele zotte conflict tussen ons uit de wereld zou hebben geholpen.
Ik zocht nu een gesprek met Rosalia, om haar te bevrijden uit de obsessie waarin zij gevangen scheen. Maar ik kreeg haar niet aan het praten; zorgelijk peinzend staarde zij voor zich uit.
Het was zomer; de dagen waren lang. Nu begon het echter toch stilaan te schemeren, en ik ontstak de lampen. Slechts het linker licht brandde, maar dat was genoeg voor het tegenverkeer, dat ons al van een afstand kon zien aankomen, ook waar de acacia's een donkere poort boven de weg vormden.
| |
| |
Ik zweeg nu maar en deed als Rosalia: staarde voor mij uit in de soort trance waarin men tijdens een lange autorit op een weinig bereden traject verzinken kan. Van de paar inhoudloze woorden die zij tot mij gesproken had, was de klank in mijn oren blijven hangen. Opeens voelde ik hevig haar lichamelijke nabijheid; dat kon soms zo over me komen. En zoiets ontging uiteraard weer niet aan haar steeds waakzame vrouwelijke intuïtie... zij begon een weinig tegen mij aan te leunen: zoet voorspel van het gezamenlijk slapengaan straks.
Ik keek eens in het rond, hoe ver wij waren. Zowat halverwege Lissabon: bij de bocht daarginds liep het zijweggetje naar een achter geboomte schuilgaande quinta, een groot oud landhuis gebouwd op de rotsen boven de zee. Als wij hier stilhielden - zoals we wel eens hadden gedaan om een meegebracht brood met worst, kaas en wijn te verorberen - zouden we het ruisen van de branding kunnen horen. De herinnering aan zulk een korte rust in het lommer, juist ver genoeg van de straat af om niet gezien te worden, speelde mij door de gedachten, en ik keek glimlachend naar Rosalia. Dacht zij er toevallig ook juist aan terug? Zij bleef voor zich heen staren, als had ze mijn blik niet bemerkt, maar haar hand gleed zacht strelend over mijn dij.
Door deze liefkozing afgeleid, schonk ik even geen aandacht meer aan de weg en zag dus niet dadelijk dat achter de bocht een gestalte naar voren sprong: O Gallo. Het punt waar hij ons had opgewacht was bepaald niet met strategisch inzicht gekozen: snel reagerend, had ik het zijpad naar de quinta kunnen inslaan en de afstand tussen hem en ons weer vergroten; dicht struikgewas aan weerszijden zou bovendien dekking hebben geboden. Maar zoals ik al zei, ik was
| |
| |
niet op mijn hoede; een verschrikte beweging van Rosalia waarschuwde mij pas dat ons een gevaar bedreigde. En vlak daarop bliksemde en knalde het ook al, nog voor ik met mijzelf had kunnen uitmaken wat ik zou doen: stoppen en op de jongen toelopen om hem tot rede te brengen - of meedogenloos op hem inrijden, in volle vaart en luid toeterend (m'n toeter dééd het). Hoewel gewond, voelde ik op dat ogenblik nog niets; ik hoorde alleen maar de voorruit versplinteren en verloor de macht over m'n stuur; wij slingerden van links naar rechts, van rechts naar links; nieuwe schoten knalden; Rosalia gilde afschuwelijk doordringend (dat gillen hoor ik nu nog); met een geweldige klap tornden wij tegen een boom op; wij vielen over elkaar heen, Rosalia boven op mij als zachte warme aarde op mijn graf (ik stierf, dat wist ik). Het laatste wat ik hoorde, was het doorrazen van de motor - want in mijn doodskramp drukte ik uit alle macht het gaspedaal in, en de achterwielen van de tegen de berm gekantelde wagen snorden rond in het ledige.
Daarna werd het stil en duister om mij heen en in mijzelf.
|
|