| |
| |
| |
XXI
Intussen zorgde Hitler er wel weer voor dat onze aandacht werd afgeleid van kleine persoonlijke problemen. De lente was in 't land gekomen, en juist hadden wij ons restant aan dikke wolwaren opgeborgen, om zomerjakken en vrolijk gebloemde katoenen bloesjes aan de man te brengen, toen de Duitsers Denemarken en Noorwegen binnenvielen. Noorwegen wekte met zijn moedig verzet de oprechte bewondering van de markt - en ook enigszins het medelijden: want welke kansen had dat fjordenlandje met z'n drie miljoen inwoners dan tegen de prachtig gemechaniseerde legers van het Derde Rijk onder zijn geniale leider? De Engelse vloot zorgde er echter voor dat het toch nog een spannende match werd daar in het hoge noorden, en de strategen van de markt begonnen even te twijfelen. Uit zijn oude geschiedenis als zeevarend volk had Portugal een diep ontzag (gemengd met rancune) voor Albions vloot overgehouden.
Terwijl de wereld de adem inhield, schreed het noodlot voort. Het Scandinavisch avontuur bleek slechts een openings-zet te zijn geweest van de va banque-speler daar in München. Zonder af te wachten tot hij Noorwegen goed en wel in zijn zak had, beval hij zijn pantsertroepen de Kanaalkust voor hem in bezit te nemen. Dat ging belachelijk snel: reeds waren de Lage Landen overmeesterd. (Lotte. Hoe zou het Lotte vergaan? Waar zat ze?) De door ieder als een axioma aanvaarde onneembaarheid van de Maginot-lijn bleek een legende. Frankrijk vocht nog, maar eerder om trouw te blijven aan een grote traditie dan uit geloof aan de overwinning. Engeland, zuinig op zijn soldaten, redde zijn expeditie- | |
| |
legers in Duinkerken en Narvik. Mussolini, bevreesd niet te zullen mogen aanzitten bij de maaltijd wanneer de buit verdeeld werd, slingerde zijn obsceen-potsierlijke oorlogsverklaring aan het zieltogende Latijnse zusterland de wereld in, onder veel pathos toch wel enige gêne verbergend. Frankrijk, grimmig vastbesloten ineens, verzamelde zijn laatste krachten om althans met deze jakhals bloedig af te rekenen.
Zou Engeland na Frankrijks val de strijd nog voortzetten? Ik wilde naar Lissabon, om te horen wat anderen dachten. De markt lag toch bijna stil; we liepen telkens weer bij onze stalletjes weg wanneer in een nabij café de radio het laatste nieuws uitblèrde.
Op het atelier vond ik een merkwaardig kalme David. Hij gaf toe dat de zaken er op het ogenblik niet al te rooskleurig uitzagen, maar bleef bij zijn overtuiging dat de wereld zou weigeren zich te laten overheersen door een burgerman die Kitsch niet van ware kunst wist te onderscheiden en, om een voorbeeld te noemen op het gebied van de muziek, Teutoons Wagner-pathos (verafschuwd door de Mozart-vereerder David Jacoby) boven alles stelde. ‘Wat betekent nu zo'n toevallige militaire overwinning?’ vroeg hij me op de man af. ‘Wat hebben bijvoorbeeld alle militaire overwinningen van Napoleon tenslotte betekend? Had hij de grote idealen van de Franse revolutie verwerkelijkt - dàt zou iets anders zijn geweest! De mensheid hunkert naar bevrijding door de geest! Hitler heeft dan ook (van zijn standpunt uit gezien) een enorme stommiteit begaan toen hij zijn soldaten Frankrijk instuurde... ze zullen er worden geïnfecteerd door de gevaarlijke bacil van de Vrijheid! Zijn hun ogen eenmaal opengegaan, dan zullen ze walgen van een leiderschap dat op onderdrukking van die vrijheid, op
| |
| |
leugen en bedrog berust! Ik durf er met je om te wedden: het intelligentere deel van het Duitse volk weet nú al dat de oorlog verloren is!’
Leefde mijn goede vriend David Jacoby eigenlijk nog in de werkelijkheid? Ik luisterde naar hem als naar een lichte geesteszieke, die zijn overspanning verbergt achter een masker van superieure rust en wijsheid.
Of was ik zèlf de overspannene? Bij het wakker liggen 's nachts, moest ik er maar steeds aan denken hoe Hitlers gepantserde, gemechaniseerde Dood, alle leven verstikkend, door Frankrijks bloeiende velden ploegde. Ik hoorde ze weer: de snijdende bevelen, het verplichte marsgezang op het eins-zwei! eins-zwei! der stampende laarzen, de uitgeschetterde leuzen over Vaderlandsliefde, opofferingsgezindheid, moed en Deutsche Treue - oude, eens heilige begrippen, vervalst en tot blasfemie gemaakt door een regiem van leugen en verraad, van foltering en laffe wraak. Ik zag weer het woud van vaandels met het wrede zwarte hakenkruis. De zwetende rijen bruinhemden met hun zware buiken en hun misleidende bierkeldergoedmoedigheid, de stormband martiaal om de vette onderkin gesnoerd. Hoe benauwend dichtbij was dit alles nu weer gekomen!
Ik zocht Benno op en trof hem ongewoon apathisch aan voor zijn doen; hij stelde met kleurloze stem vast dat alles uit was; geen Brit zou het vasteland van Europa nog weer betreden, nu Hitler het eenmaal in z'n greep had. Wat Engeland aan moderne oorlogsuitrusting had bezeten, was op het strand van Duinkerken achtergebleven; de haastig opgetrommelde Home Guard oefende met bezemstelen, naar het scheen. Inplaats van zich uit alle macht te bewapenen, waren de Engelse gentlemen ook na München nog rustig golf
| |
| |
blijven spelen. Zoals hij trouwens altijd voorspeld had. Dat laatste kon ik me eigenlijk niet herinneren; ik meende dat hij, integendeel, nog tijdens de wedloop om de Noorse havens een onbegrensd vertrouwen had getoond in de gevechtskracht van de navy. Nu achtte hij 's werelds machtigste oorlogsvloot zelfs niet meer in staat, Engeland tegen een Duitse invasie te beschermen. Die zich volgens hem nog vóór de herfst onvermijdelijk voltrekken zou en er toe zou leiden dat de Böhmische Korporal Adolf Hitler in Buckingham Palace troonde. Wat de rest van de wereld daarna te wachten stond, Het zich gemakkelijk raden.
Tot Benno's gedeprimeerdheid droeg bij dat het Britse consulaat te Lissabon geen prijs op zijn diensten bleek te hebben gesteld toen hij zich daar, zoals Lilo me vertelde, dadelijk bij het begin van Hitlers opmars in het westen als vrijwilliger was gaan melden. In gedachten zag ik mijn broer - met zijn onder nesthaar glanzende kale schedel, zijn ongezonde huidskleur en wat pafferig opgeblazen gezicht - door de ogen van de consul; ik kon het de man niet kwalijk nemen dat hij de geallieerde zaak weinig gebaat achtte met de recrutering van een zevenenveertigjarige suikerzieke Jood die al in de eerste wereldoorlog had meegevochten.
Afgewezen of niet, mijn broer had door zijn daad toch het respect van Lilo gewonnen, die hem liefdevol aankeek en nog eens herhaalde: ‘Was sagst du bloss? Sogar Bennchen hat sich noch schlagen wollen!’ Geleidelijk aan zou hij er zelf ook trots op worden. Toen de kansen voor Engeland later verbeterden, hoorde ik hem nog wel eens zeggen: ‘Ich wäre auch noch fast dabeigewesen. Ich hab mich damals ja gemeldet...’ Daarmee wilde hij dan tevens bewijzen dat hij zelfs nog in de donkerste dagen zijn vertrouwen in de goede einduitslag
| |
| |
behouden had. Maar thans viel van dat rotsvaste vertrouwen niet veel te bespeuren.
Het trof mij dat hij, nadat wij ons (op mijn voorstel) gedrieën op weg naar Joachim hadden begeven, zelfs geen taxi meer aanriep - een omineus teken bij hem, die nooit een stap te voet ging.
Terwijl ik hem de vraag maar niet stelde die onwillekeurig even bij me opkwam hoe hij er financieel voorstond, overviel hij mij van zijn kant met: ‘Waarvan leef jíj nu eigenlijk?’ Ik zei het hem, niet inziend waarom ik er nog langer een geheim uit zou maken. Hij bleef midden op straat stilstaan en keek me geschokt, ja, met nauwelijks verholen weerzin aan.
‘Op de markt sta je?!’
Lilo daarentegen was dadelijk geestdriftig. ‘Nou zie je eens! Dáár is een man die aanpakt! Die durft!’ (Zij vergat geheel dat zij Bennchen zojuist ook nog om zijn moed geprezen had, al was het dan ook moed van een andere soort.) ‘En nu solliciteer ik nog vandaag in die schoonheids-salon, hoor je!’ kondigde ze hem aan. ‘Ik heb er genoeg van om altijd en eeuwig maar in de dalles te leven en bij de Hias om geld te bedelen, terwijl jij over grote zaken praat waar nooit wat van komt!’ (Hias heette de Amerikaanse hulpactie voor geëmigreerde, behoeftige Joden.)
Benno's reactie was typisch voor hem: nu riep hij tóch een taxi aan. We waren geen twee minuten lopen meer van Joachims huis af. ‘Neen, niets daarvan, die is voor mij,’ zei hij toen ik bij het uitstappen wilde betalen, en trok met grootscheeps gebaar zijn beurs. Lilo kon er alleen maar om lachen. ‘Lef tot aan het graf!’ spotte ze. ‘De hertog van Wellington, redder van Engeland!’ Ik zou mij verbaasd heb- | |
| |
ben over zoveel historische kennis, indien ik bij haar thuis niet juist een boek had zien liggen: Napoleon und die Frauen, hetzelfde onthullende werk waarin ook Rosalia zich van tijd tot tijd verdiepte: Napoleão e as mulheres.
Joachim was nog niet van zijn kliniek terug, maar zou spoedig thuiskomen, dacht Olga. Van de gebeurtenissen die de ganse wereld beroerden leefde zij even ver verwijderd als altijd. Zij knikte triest toen wij er over spraken, maar wat haar pas echt van streek maakte, was het door Lilo uitgeflapte nieuwtje dat ik tegenwoordig op de markt stond te verkopen. ‘Um Gotteswillen...’ en ze keek haastig om: of nog iemand anders het misschien gehoord had (maar daar behoefde ze niet voor te vrezen, want haar Portugees personeel verstond immers geen Duits). ‘Moest je dat nu werkelijk doen? Joachim zou toch wel bereid zijn geweest, je te helpen. Als de kinderen het maar nooit te weten komen... Waar ís die markt? Hier in Lissabon?’ Ik stelde haar gerust: de kans dat haar beide meisjes van de schande van hun oom getuige zouden worden, was gering. En voor de rest had ik mijn besluit niet uit weelde genomen, zoals zij scheen te denken, maar omdat ik moest leven. Hulp van haar man zou ik nooit aanvaard hebben.
Ze hoorde maar half wat ik zei, in haar paniek om de toekomst van Clara en de kleine Inez, die niet door mij in gevaar mocht worden gebracht.
Joachim, bij zijn thuiskomst dadelijk op gedempte toon door haar ingelicht omtrent mijn markt-activiteiten, moest, met zijn gedachten nog elders, het nieuwtje eerst even verwerken. Daarna volstond hij er mee het hoofd over mij te schudden. Dat had hij echter al gedaan zo lang als wij elkaar kenden, en onder zijn welwillende spot had ik ook steeds
| |
| |
iets als een geheime bewondering gevoeld, misschien zelfs een vage afgunst op deze jongere zwager van hem die zo zorgeloos door het leven danste (zo zag hij het!), niet malend om maatschappelijke conventies, onbezwaard door de drukkende last van een verwend en veeleisend gezin en door de plichten verbonden aan een verantwoordelijke en zwaarbetaalde positie. Ja... vrijheid is een kostbaar goed, wel waard om er een offer voor te brengen. Ik had mijn zwager Joachim nog nooit één ogenblik volkomen ontspannen en onbezorgd gezien, arme kerel.
Er ging een diep pessimisme van hem uit. Maar dit pessimisme bracht mee dat hij slagen goed kon opvangen: hij had nu eenmaal reeds het ergste verwacht toen anderen zich nog aan illusies overgaven. Zijn realiteitszin had er hem voor behoed, te geloven dat de vriendschap tussen een zegedronken Hider en een met grimmige achterdocht toekijkende Stalin eeuwig zou duren. Hij vreesde niet - zoals wij - voor een invasie van Engeland, die hem, gezien de aanwezigheid van een nog ongeslagen Britse vloot, toch wel een zeer riskant avontuur leek. Verder zou, zo nam hij aan, het ogenblik wel komen waarop Amerika begreep dat het ook om z'n eigen hachje ging en dat het dus wel iets moest ondernemen.
Al mocht dit alles dan politiek en strategie op de lange baan zijn, waarvan wij, Joden in een door Hider overmeesterd Europa, misschien niet meer zouden meeprofiteren, het deed toch goed, het conflict, dat zich voor onze bevangen blik afspeelde, eens in groter verband belicht te zien. Dat Rusland Hiders oude aartsvijand was, men zou het nog bijna hebben vergeten. En Amerika scheen nu zo ver weg...
Het sloeg juist zeven uur; Joachim draaide de radio
| |
| |
aan: het European News van de B.B.C. Wij vingen Churchills stem op. Er was nogal veel storing en we konden het wat krakend en slissend Engels van de oude vechtjas niet goed volgen, althans Benno en ik niet. Maar we voelden een bulldogachtige verbetenheid, die ons sterkte. En daarna herkenden wij de beroemde woorden gesproken na Duinkerken en ter opbeuring van het onder de Duitse laars zuchtende Europa nog weer eens trots herhaald door een jongere stem: We shall defend our island, whatever the cost may be; we shall fight on the beaches; we shall fight in the fields and in the streets... Joachim haalde sceptisch de schouders op. ‘Vechten met wát? Laat de navy er maar bever voor zorgen dat het niet zo ver komt.’ Een beroep op heroïsche vaderlandslievende instincten maakte altijd weinig indruk op hem: hij zag deze oorlog in termen van moderne bewapening, geld, divisies, pantserschepen, olie voor de tanks. Het enige instinct waarop hij vertrouwde, was het egoïsme der volken.
Of was ook Joachim (al zou hij het nooit toegeven) tóch even gegrepen door het pathos van de grijze volkstribuun daar in Londen? ‘Wie weet, misschien winnen golfstokken en paraplu's het in het eind nog van onze Pruisische paradepas,’ zei hij met een zucht. Waarop Lilo protesteerde tegen het woord ‘onze’, dat een vaderlandsloos geworden Duitse Jood nog steeds zo gedachteloos kon ontvallen en dat de ganse tragedie van het emigrantendom zo wrang onthulde.
Lilo bezorgde Olga haar tweede schrik van deze avond door aan te kondigen dat zij in een salão de belleza zou gaan werken. ‘En waar zal dat zijn?’ vroeg Olga, opdat zij althans zou weten waar zij Clara (die al een jongedame begon te worden) níet moest heensturen voor een permanent wave of een bal-coiffure.
| |
| |
Juist kwamen de meisjes binnen. Clara begroette ons met de gereserveerdheid die zij zich de laatste tijd begon aan te meten; zij moest even glimlachen om Inez, die in kinderlijke onschuld nog een Knix voor haar ooms en ‘tante’ maakte. Terwijl Olga, haastig van thema verwisselend, haar dochters tegenover ons prees: welk een mooi rapport zij beiden hadden meegebracht van de nonnenschool waar hun vader hen, op ieders advies, nu maar had besloten heen te zenden, greep Benno de gelegenheid aan om Joachim even apart te nemen. Met het resultaat dat hij er deze keer niet eerst lang over behoefde na te denken alvorens hij - toen wij met ons drieën weer op straat stonden - een taxi aanriep.
Ik had behoefte aan een wandeling op m'n eentje en stapte dus niet mee in. Bij het afscheid wenste ik Lilo het beste met haar plannen, en op haar aandringen beloofde ik, eens met mijn Portugese ‘zakelijke connectie’ (zoals zij Rosalia vrolijk honend aanduidde) op bezoek te zullen komen.
Ik weet niet hoeveel Benno die keer van Joachim had losgekregen, maar lang is hij er blijkbaar niet mee toegekomen. Twee dagen later ondernam hij een nogal onhandige en dan ook mislukte poging om zich van het leven te beroven. Het is moeilijk te zeggen wat zijn zenuwen op een zeker ogenblik heeft doen afknappen: ontworteling en zakelijke tegenspoed, wanhoop over de toekomst der Joden, of het triomfantelijk bericht waarmee Lilo was thuisgekomen: dat zij een baantje als kapster en manicure in een der chiekste Lissabonse schoonheidssalons had gevonden. Joachim, telefonisch te hulp geroepen, pompte de bewusteloze de maag leeg. Terwijl hij daar nog mee bezig was, kwam ik geheel toevallig langs (om een afspraak te maken voor het beloofde bezoek met Rosalia) en kreeg meteen de handen vol met Lilo,
| |
| |
die, toen ze mij zag, uit een soort apoplexie ontwaakte en zich hysterisch begon te gedragen, haar handen wringend en door het ganse huis jammerend (in het Portugees liefst en dus verstaanbaar voor de buren) dat Hitler de schuld droeg aan de dood van haar arme brave man, en dat zij naar Duitsland zou teruggaan om de moordenaar neer te schieten, tot redding van het vervolgde Jodendom en van de ganse wereld. Ik trachtte haar wat te kalmeren, maar het mocht niet baten. Tot op het laatst Joachim op haar toetrad en haar een klinkende oorvijg toediende, die eerst haar uiterste verwondering wekte, maar haar daarna tot rede bracht. Zoiets had zij van Benno's steeds zo bedaarde zwager wel het allerlaatst verwacht, en haar respect voor hem steeg merkbaar. Zij was nu ook bereid, van hem aan te nemen dat Bennchen aan één tube van tien aspirines niet zou sterven. Als om haar dit te bewijzen, opende mijn broer nu juist de ogen en stak zijn armen hulpeloos naar haar uit. Zij wierp er zich snikkend in, en Joachim, zijn taak hier als volbracht beschouwend, pakte zijn dokterstas en vertrok, de eerbiedige groet der voor de deur verzamelde buren met koele reserve in ontvangst nemend.
Ik bleef nog tot Benno rustig was ingeslapen en Lilo zich wat van de ergste schrik had hersteld. Nu drong pas goed tot haar door dat zij zich in de weerloze staat waarin zij verkeerde een klap in haar gezicht had moeten laten welgevallen. Alsjeblieft, haar wang was nog helemaal opgezwollen, en pijn deed het ook; nog een wonder dat die bruut haar de tanden niet uit de mond had geslagen! Nu, daarover kreeg hij straks van Benno nog wel het een en ander te horen: die was er de man niet naar om haar door zijn zwager te laten mishandelen! Als hij daar niet met een leeggepompte maag had gelegen...!
| |
| |
Ik zei maar niets. Bij mijn heengaan schreide ze ook aan míjn schouder nog even uit, zoals ze het tevoren aan die van Benno had gedaan. Wij spraken af dat ik de maandag daarop, terug van de markt te Ericeira, met Rosalia op bezoek zou komen.
|
|