ceição, Maria Christina! Emilia, Natalia! Kom, we gaan allemaal!’
Terwijl Conceição nog met zichzelf vocht en Olinda niet waagde op te kijken, bang dat ze Aurora's blik zou ontmoeten, pakte nu ook Maria Christina haar naaiwerk bijeen. En daarna volgde Natalia; ze stootte Olinda driftig tegen de arm. ‘Kom, de patroa zegt dat we kunnen ophoepelen.’ Olinda maakte aanstalten te gehoorzamen, zij het aarzelend.
Rosalia stond daar besluiteloos; ik zag haar boezem hijgend op en neer gaan. Toen snelde ze zonder een woord de trap op, mij in het voorbijgaan een verwilderde blik toewerpend, en vluchtte haar slaapkamer binnen, waarvan zij de deur met een harde slag achter zich dichttrok.
Een ogenblik lang vreesde ik dat de meisjes haar aftocht van een hoongelach vergezeld zouden laten gaan. Maar de enige die dwaas en hysterisch lachte, om daarna in snikken uit te barsten, was de arme Anninhas. Ik ging op haar toe en legde mijn arm rustig om haar schouders - deze aanraking alleen reeds werkte als een soort shock treatment op haar. Zij staarde me aan; het snikken versmoorde in haar keel. ‘Stil nu maar,’ zei ik. En tot de anderen: ‘Dona Rosalia sprak in drift; ze zou haar niet werkelijk op straat hebben gezet, dat weten jullie toch wel. Kom, wees verstandig en ga weer zitten, allemaal.’
Als de enige man in huis, was mijn gezag groot onder de meisjes. De paar kalmerende woorden, die ik gesproken had, waren voor hen voldoende om zonder meer hun werk te hervatten, in hun hart waarschijnlijk dankbaar voor mijn ingrijpen op een ogenblik dat er geen verzoenende oplossing voor de crisis meer mogelijk scheen. Alleen Aurora streek nog niet dadelijk de vlag. Olinda kreeg eerst nog een