| |
| |
| |
VIII
Rosalia had met mij nooit over haar moeder gesproken: onze omgang droeg nog steeds een enigszins vormelijk, laat ik zeggen vriendelijk-onpersoonlijk karakter. Ik wist van haar verleden even weinig als zij van het mijne. Een enkele maal had ik mij wel eens afgevraagd hoe zij er toe gekomen mocht zijn, zelf haar brood te gaan verdienen, inplaats van de zorg daarvoor aan een echtgenoot over te laten, zoals iedere andere vrouw gedaan zou hebben die er uitzag als zij. Wàs zij getrouwd en door haar man in de steek gelaten? Een Portugese zou in zo'n geval nooit haar trouwring (bewijs van haar matrimoniale waardigheid) van de vinger hebben getrokken. Was zij weduwe, dan zou zij de ring van haar gestorven man nog er bij dragen.
Ook na het ongelukkig incident van die morgen daar op het atelier bleef zij over haar moeder in alle talen zwijgen, als hoopte zij onze ontmoeting daarmee nog weer ongedaan te kunnen maken. Pas veel later zou ik tot de ontdekking komen dat zij wel degelijk van deze moeder hield, al schaamde zij zich voor haar verschijning en voor de taal die de Oude in haar halve dronkenschap uitsloeg. Ze zou haar mãe graag een beter bestaan hebben geboden, zoals de vrouw die haar het leven had geschonken dit verdiende - maar hoe kon ze dat doen, als elke cent die ze haar gaf meteen in wijn werd omgezet?
Intussen had het gebeurde onwillekeurig toch een grotere vertrouwelijkheid tussen ons doen ontstaan. En misschien wel onbewust hopend dat ik Rosalia eveneens aan het praten zou krijgen, begon ik mij gaandeweg wat meer voor haar te
| |
| |
ontsluiten. Ik vertelde haar het een en ander over mijn laatste, moeilijke jaren in Berlijn, ook over mijn jeugd - stuitte daarbij echter steeds weer op haar uiterst begrensd voorstellingsvermogen. Zij was nooit uit Portugal weg geweest en las ook vrijwel niets; haar enige lectuur bestond uit een half dozijn stukgelezen romans van de vroeger al eens door mij genoemde soort: Ouro e Amor, Uma mulher fatale, A Morte Mysteriosa do Conde X, Napoleão e as mulheres. Terwijl zij stil nadenkend naar mij luisterde, zag ik een glinstering in haar donkere, mooie ogen komen: haar verbeelding toverde haar dit Berlijn als een door supermensen bewoonde paleizenstad voor, waarin armoede een onbekend begrip was. Ook ik moest in een palacio zijn geboren, al trachtte ik het feit uit bescheidenheid voor haar verborgen te houden. Mijn aardse schatten had ik blijkbaar verloren, maar alles aan mij verried dat ik een senhor was. Zo zeer scheen ik zelf van het besef daarvan doordrongen, dat ik het overbodig achtte mij volgens mijn deftige afkomst te kleden. In een hemd met open kraag, zonder das, zonder hoed, als de eerste de beste armoedige student, liep ik de straat op!
Vooral het dragen van een hoed was voor Rosalia van grote betekenis. Zij zelf zou nooit ofte nimmer zonder hoed uitgaan, om niet voor een vrouw uit het volk te worden aangezien - zij was een senhora.
Uitgedost dus in een fleurige, met bloemen en glimmend gelakte donkerrode kersen gesierde hoed en in witte kanten handschoenen, klopte zij aan mijn kamerdeur toen ik haar op een zondag had uitgenodigd om samen naar Estoril te gaan. Ik begreep dat ik het haar niet kon aandoen, haar zonder hoed op deze tocht te escorteren. Gelukkig bezat ik er nog een uit Berlijn, die, goed afgeborsteld, er nog wel mee door ging.
| |
| |
Aanleiding tot ons uitstapje was het heugelijk feit geweest dat ik, eindelijk, een bescheiden prijsje in de wekelijkse loterij van de Casa Santa da Misericordia de Lisboa gewonnen had. Nadat ik het geld bij mijn lotenverkoper, senhor Luiz Lopez, had afgehaald, zijn gelukwensen in ontvangst had genomen en samen met hem en nog enkele geestdriftige omstanders een glaasje was gaan drinken in de taverna om de hoek, kwam ineens het trotse gevoel over mij, op deze dag ten volle Lissabons burgerrecht te hebben verworven. Thuis aangekomen, vertelde ik Rosalia over mijn eerste succes in m'n flirt met de fortuin, en ik begreep dat ik er haar en de meisjes in moest laten delen. Voor de meisjes ging ik op de Avenida een grote doos gekonfijt fruit kopen, en hun patroa bezorgde ik een blos van vreugde door haar voor de volgende zondag uit te nodigen.
Ik was al een of twee maal in Estoril geweest, verlangend de zee weer eens te zien. Na als kind met mijn ouders enkele zomers achtereen een vakantie op Rügen te hebben doorgebracht, had ik een onvergetelijke herinnering behouden aan de ruimte van water en hemel, aan het licht, de zoute geur, de fors aanrollende, schuimend uiteenspattende golven. En hier aan de Atlantische kust was de branding nog veel zwaarder; steeds opnieuw overweldigde het mij.
Ook Rosalia keek even naar het Grote Water. Maar ik wist: uit zichzelf zou zij nooit geld hebben verkwist om het - toch zo korte - treinreisje hierheen te maken. Ik heb het vaak kunnen vaststellen: de zuideuropese mens maakt zich over natuurschoon - dat hij als zijn geboorterecht beschouwt - veel minder druk dan wij noorderlingen, met onze eeuwige Sehnsucht en onze hang tot romantiseren. Het was Rosalia genoeg, de machtige oceaan van de boulevard af te aan- | |
| |
schouwen; het strand kreeg ik haar niet op, met haar hoge hakjes.
We hadden - hoewel het al begin november was! - heerlijk warm, zonnig weer getroffen, en ik zou vóór het eten nog graag wat buiten zijn gaan zitten. Maar mocht ik dan van een zichzelf respecterende Portugese verlangen dat zij zich voor een café ten aanschouwe van de hele wereld als puta liet uitstallen?
In het restaurant, waar ik haar dus maar binnenleidde, vond zij het niet nodig de groet te beantwoorden van de kelner, die ons naar een discreet afgelegen hoek wilde loodsen en enigszins verwonderd opkeek toen ik om een tafeltje aan het venster vroeg (waar wij het uitzicht op de zee zouden hebben en de tegen het strand opgetrokken vissersboten met de te drogen gehangen netten). Rosalia toonde zich verder nog grote dame door zonder overhaasting en uiterst kieskeurig inzage van het menu te nemen, geen enkele aandacht schenkend aan de gefluisterde suggesties van de diep onder de indruk geraakte kelner. Tenslotte koos zij kreeft - wat zij natuurlijk al van plan was geweest te doen toen wij het restaurant betraden. Kreeft immers was de spécialité van Estoril: dit zonnig, aan de tijd ontrukt asiel van afgedankte Europese vorsten.
Ik vermaakte mij er mee, haar in stilte gade te slaan: hoe zij, behalve de kelner, ook mij zocht te imponeren. Zij wilde zo graag dat ik een hoge dunk van haar zou hebben. Het was een slag voor haar geweest toen ik, door een ongelukkige speling van het noodlot, de Oude had ontmoet - zou dat niet gebeurd zijn, dan had zij van haar moeder een indrukwekkende figuur kunnen maken die bijvoorbeeld ergens ver weg haar landgoed, haar quinta, bewoonde en die
| |
| |
ik dus wel nooit te zien zou krijgen. Slechts haar diepwortelend bijgeloof zou er haar van hebben weerhouden, de oude dame gemakshalve maar naar het Rijk der Schimmen te verbannen. Nu zij rondom haar moeder geen legenden meer kon opbouwen, schermde zij zwaar met de belangrijkheid van haar zwager te Coïmbra, een hoge politieautoriteit, de man van haar zuster Tereisa. Ik heb dit fenomeen der familie nimmer van aangezicht tot aangezicht gezien; hoewel reeds gepensioneerd tegen de tijd van ons huwelijk, bleek hij toch nog te hoog en te belangrijk om voor de bruiloft van zijn schoonzuster over te kunnen komen. Maar Tereisa is eens op bezoek geweest met haar zoontje Eduardo; tegen mij was ze koel op het vijandige af, en ik moest haar reserve wel billijken, want tenslotte leefden haar zuster en ik toen al jaren lang ‘in zonde’, en niemand van de familie begreep waarom ik de vrouw die mij liefhad, en die ik beweerde lief te hebben, maar aan deze openbare schande bleef prijsgeven; als man van eer zou ik mijn plicht moeten kennen. Het bezoek was geëindigd in een hooglopende ruzie tussen beide zusters; Rosalia noemde daarna nooit meer de naam Tereisa of die van Filipe, de hoge politie-functionaris. Maar zij ging voort de kleine Eduardo op de naamdag van zijn heilige een mooi gekleurde briefkaart en een cadeautje te sturen. Zij hield van het gebrilde en ietwat wijsneuzige ventje, en ik besefte dat het leven haar onrecht had aangedaan door haarzelf het moederschap te onthouden. Met haar verleden - dat in dit opzicht veel verklaarde - was ik toen nog niet ingewijd.
Maar om terug te keren tot het restaurant daar in Estoril en tot de kreeft-met-sla-en-mayonnaise, die wij die zondag besteld hadden. Wij dronken er een heerlijk gekoelde vinho
| |
| |
verde - mijn lievelingswijn - bij. Ik voelde me gelukkig en zei het aan Rosalia, die dit (ik zag het wel) een vreemdsoortige bekentenis voor een kaalhoofdig man vond. Het deerde mij niet; ik trachtte haar uit te leggen wat het voor mij betekende, hier in Portugal mijn vrijheid te hebben teruggevonden, de vreselijke druk van me te hebben kunnen afwentelen die me daarginds in Duitsland de adem had afgesneden. Hier leefde ik weer! En hier had ik iemand gevonden die mij gezelschap hield en naar mij wilde luisteren.
Waarom zou zij niet willen luisteren? vroeg Rosalia oprecht verwonderd. Alles wat ik zei, vond ze even interessant! Een Portugees zou haar nooit zulke dingen over zichzelf vertellen! Hij zou een vrouw toefluisteren dat ze mooi was (ook al vond hij haar zo lelijk als de nacht), alleen maar om met zulke praatjes z'n zin bij haar te krijgen; ik begreep zeker wel wat ze bedoelde. En daarna zou hij haar de ru[g] toekeren en weer achter een andere aanlopen. Maar zo was ik niet: ik was een heer; ik wist een vrouw te respecteren. Ik behandelde een vrouw als een gelijkwaardig wezen, en het was dan ook een genoegen met mij te verkeren. Ik was muito, muito simpatico.
Wij bestelden ijs met vruchtensap; dronken koffie en likeur. Na zich eerst te hebben overtuigd dat niemand ons bespiedde, nam Rosalia een sigaret van mij aan. Ik had haar een of twee maal zien roken sedert ik bij haar inwoonde. Zo 's avonds na een drukke dag, anders niet. Zij hield haar sigaret onhandig vast, maar genoot er intens van. Terwijl ik naar haar keek, voelde ik haar moeilijk bedwongen levensdrift. Haar poezelige, maar stevige hand bekoorde mij. In haar kleine oren, onder een weelderige val van zwarte haren, droeg zij gouden hangers in de vorm van fruitkorfjes;
| |
| |
het binnenvallend licht speelde verleidelijk met de vruchtjes uit verschillende kleuren agaat; ik moest er naar kijken, of ik wilde of niet. Ook naar haar volle, blanke hals.
Met diepe teugen de rook inademend en pas na lange tijd weer uitblazend, begon zij over haar zaak in geborduurde bloesjes te spreken. Hoewel ik er niet naar vroeg, noemde zij cijfers; ze gooide elke geheimhouding omtrent haar inkomsten overboord, die zondag daar in Estoril; ik mocht gerust weten wat zij verdiende en hoe zij een aardig kapitaaltje bijeengegaard had, in zeven jaren tijds. Zo lang was zij nu namelijk al zelfstandig; tevoren had zij voor een ander gewerkt, elke cent sparend om op een dag voor zichzelf te kunnen beginnen. Met zeven meisjes in haar dienst, kon zij zich nu wat rust gunnen, zich beperken tot toezicht houden, stoffen inkopen, de administratie voeren, clientèle ontvangen. Ja, haar zaken gingen nu niet slecht; zij kon tevreden zijn. Met de meisjes had ze het in het algemeen ook wel getroffen. Aurora leverde het beste werk af; bovendien was ze vlugger dan de anderen; daarna kwam Olinda. Anninhas werkte slordig en had uit onhandigheid al eens een koffie- of wijnvlek op de witte zijde gemorst; haar handen zweetten van louter zenuwachtigheid. Indien zij - Rosalia - uitsluitend volgens zakelijk inzicht zou handelen, zou ze Anninhas moeten ontslaan, maar ze had meelij met het schaap, dat voor een zieke moeder moest zorgen. Ik knikte; ik had zelf al het een en ander opgemerkt terwijl ik een paar woorden met de meisjes wisselde en zo eens een kijkje over hun schouders nam (een belangstelling die ze hogelijk waardeerden). Ik deelde haar sympathie en medelijdende gevoelens voor de arme Anninhas, en het verheugde me daarom dat zij haar spaarde (al kostte dit haar moeite - ik las het op
| |
| |
haar geïrriteerd, weifelend gelaat terwijl ze van het meisje sprak). Gelukkig had zij, behalve een sterk ontwikkeld zakelijk instinct, ook nog een goed hart.
Wat licht in het hoofd door de vinho verde, doorgrondde ik nog niet dadelijk Rosalia's redenen om mij zo diepgaand omtrent haar bedrijf in te lichten. Later pas zou mij duidelijk worden dat zij mijn uitnodiging tot een gezamenlijk tochtje naar Estoril op haar eigen wijze had uitgelegd. Waarom (zo redeneerde zij) zou een man geld voor een vrouw besteden, tenzij hij er iets mee beoogt? Wie zich in onkosten stort, hoopt toch op rendement? Zij respecteerde mij te zeer om van mij te willen aannemen dat ik op goedkope avontuurtjes uit was (en dan nog wel met een senhora als zij!) - dus kon ik slechts ernstige bedoelingen hebben. Een opwindende gedachte waaraan zij nog eerst had moeten wennen, maar die haar na een half doorwaakte nacht eigenlijk toch niet zo gek meer was voorgekomen. Zeker, als estrangeiro mocht ik hoge aanspraken doen gelden; zij wist zich sociaal ver beneden mij staan. Van de andere kant had ik mijn beste jaren achter mij liggen, en zij was een nog betrekkelijk jonge vrouw of zag er volgens haar spiegel toch nog zeer aanvaardbaar uit. En toen we daar dan zo rustig bijeenzaten onder het genot van een kop koffie, een glaasje likeur en een sigaret, leek haar het juiste moment aangebroken om mij eens een blik in haar materiële waarde te schenken. Met haar zou ik geen kat in de zak kopen.
Maar zoals ik zei, dit alles drong nog niet dadelijk goed tot me door. En een gesprek over bedrijfsonkosten, winst en verlies brengt mij niet noodzakelijkerwijs nader tot een vrouw. In mijn onschuld meende ik aanvankelijk dat zij, mijn overvloed aan vrije tijd kennend, mij alleen maar als
| |
| |
werkkracht aan haar zaak hoopte te kunnen verbinden. Ik liet - waarom eigenlijk niet? - mijn gedachten daar eens over gaan en deed haar een voorstel dat zij, zoals ze me later nog zou bekennen, voor een verkapt, maar niet mis te verstaan huwelijksaanzoek had gehouden: ik vroeg haar of ik haar bij haar administratie soms wat van dienst zou kunnen zijn? Ik was wel geen gediplomeerd accountant, maar zij toch vermoedelijk evenmin, zei ik er nog schertsend achteraan, en ik had gemeend op te merken dat vooral de boekhouding haar nogal veel hoofdbrekens kostte. Zij keek mij vreemd bevangen aan (ze was beslist niet in de stemming om met mij mee te lachen); toen knikte zij, diep ernstig: ‘Ja, daarover zouden wij eens kunnen praten.’
Zo leidde dit uitstapje, waarmee ik mijn geluk in de loterij had willen vieren, voor mij dus tot een soort betrekking. De eerste die mij in Lissabon werd aangeboden, als ik de zakelijke overeenkomsten met mijn leerlingen in de Duitse taal nu maar niet meereken.
|
|