leiding tot ‘Mei’ naar de inhoud overbodig. Toch wordt ze opgenomen én om haar kwaliteiten als betoog en samenvatting, én voor het begrip van het erop volgende verweerschrift. Niet herdrukt is het artikel (dat chronologisch in deel 6 thuisgehoord zou hebben) over ‘De Ontstaanstijd van Gorters Mei’, verschenen in het Verwey-nummer van ‘De nieuwe Taalgids’ deel XXIX (1935). Het materiaal, voor een zeer groot deel ook de tekst ervan is in het boek over Gorter opgegaan.
In ‘Criterium’ juni 1941 verscheen van Van Eyck nog een korte aantekening, ‘Marsman en Van den Bergh’. Deze bijdrage, een correctie op artikelen van H. de Vries en C. van Wessem uit het Marsman-nummer van dat tijdschrift, lag niet onder de als Verzameld Werk gereedgelegde teksten en wordt niet opgenomen.
Na Gorters ‘Mei’ bezorgde Van Eyck in de Bibliotheek der Nederlandse Letteren (1941) nog de ‘Akbar’ van P.A.S. van Limburg Brouwer, met de hier herdrukte inleidende studie.
Uit dezelfde periode zijn twee onuitgegeven, in 1942 geschreven brieven aan D.A.M. Binnendijk, die Van Eyck, misschien met de bedoeling ze tot een artikel te verwerken, onder de titel ‘Verwey en Ik’ bij zijn te verzamelen geschriften had gevoegd. Ze worden gepubliceerd met de vriendelijke toestemming van de heer Binnendijk, en met gebruikmaking van door hem en H.A. Wage verstrekte gegevens.
Als laatste afdeling, buiten het verband en de chronologie van het overige werk, wordt een kleine keus uit Van Eycks zuiver journalistieke geschriften gegeven, zoals in de Algemene Verantwoording (zie deel 2, blz. 490) is aangekondigd. Bedoeld is ten minste enkele karakteristieke stalen te geven van wat Van Eyck als correspondent van de Nieuwe Rotterdamse Courant te Rome (1914-1916) en te Londen (1920-1935) heeft geschreven. Dit werk neemt immers niet alleen door zijn inhoud, maar ook door de directheid van zijn op grote lezerskring gerichte stijl een geheel eigen plaats in. De stukken zijn gekozen uit een veel grotere bloemlezing die Van Eyck zelf, wellicht met het oog op zijn Verzameld Werk, uit zijn ontzaglijk omvangrijke knipselverzameling had klaargelegd. Bij deze beperkte keuze is gestreefd naar veelzijdigheid, met een klein overwicht op de toneelkritiek, het onderwerp dat in de Londense brieven met de grootste regelmaat terugkeert.