| |
| |
| |
Thomas Hardy
I
Londen, 12 januari [1928]
Thomas Hardy, die, in 1840 geboren, de leeftijd van 87 jaar bereikte, en met wie de laatste der grote ‘mid-Victorians’ is heengegaan, was, gedurende zijn hele leven, de eigenlijk Victoriaanse tijd zo goed als de twintigste eeuw, in de Engelse letterkunde een merkwaardige figuur. Tot op Tess of the d' Urbervilles betrekkelijk weinig gelezen, werd hij eerst door dit boek, sinds het begin der jaren negentig dus, populair. Maar tevens bewees dit boek, duidelijker dan enig voorafgaand, hoezeer hij van zijn medekunstenaars uit Victoria's regeringsperiode verschilde, gelijk de afkeuring, die Tess maar vooral Hardy's laatste roman, Jude the Obscure, hoewel aldus zeer veel gelezen, bij de Engelsen van die tijd veelal ontmoette, duidelijk zien liet, in welke belangrijke opzichten Hardy, in de kalm spiegelende Victoriaanse bijt, een vreemde vogel was. Maar misschien was het juist datgene wat tot in de natijd van Victorianisme zoveel afkeuring en zelfs verontwaardiging opwekte, wat hem bij latere geslachten toen de grote Victorianen een voor een hun populariteit begonnen te verliezen, zozeer in ere hield, dat Hardy, dertig jaar lang nog enkel als dichter werkzaam, en over het algemeen in een genre werkzaam, dat de moderne tijd min of meer ouderwets moest lijken, door vrijwel iedereen als de grootste levende Engelse schrijver beschouwd werd, en dat men met hem, ondanks zijn eenzaam leven, in de Engelse literatuur altijd als met een bestendige aanwezigheid rekening hield, terwijl een zekere slapte in het literaire leven der laatste kwarteeuw meebracht, dat hij door zijn onmiskenbare afmetingen een hoofd boven al wat na hem opgegroeid was, uitstak. On- | |
| |
danks zijn eenzaam leven, zei ik, want sinds veertig jaar woonde hij bij het middelpunt van zijn geliefd Dorset, het Wessex van zijn romans: Dorchester, het Casterbridge van The Mayor of Casterbridge.
In die eenzaamheid heeft hij een kunstenaarsleven geleid, ernstiger en waardiger dan hetwelk men geen kunstenaarsleven denken kan, een leven van volstrekte oprechtheid en van volstrekte toewijding, dat alleen zijn eigen, van binnen komende voorschriften volgde, en, hoewel zijn stof en zijn vorm eer of instemming zeker niet gemakkelijk uitlokten, nooit ook maar het minste gedaan heeft, om door verzachting van die stof of die vorm zich eer en instemming guller te doen toevloeien.
In Hardy's schrijversbestaan kan men naar de aard van zijn boeken, delen aanwijzen, maar naar het innerlijk was het in de grond een eenheid. Op zijn eenendertigste jaar met een roman, Desperate Remedies, begonnen, eindigde hij zijn romanschrijverswerk, na Jude the Obscure, in 1896. Hardy heeft in de tijd tussen 1871 en 1896 vele boeken geschreven, maar van al die boeken zijn het er feitelijk zes, die zijn roem als romanschrijver, misschien voorgoed, gevestigd hebben. Naast die zes boeken heeft hij allerlei vaak zeer goede verhalen geschreven, maar tegenover Far from the Madding Crowd, The Return of the Native, The Mayor of Casterbridge, The Woodlanders en de reeds genoemde Tess of the d' Urbervilles en Jude the Obscure kunnen die het geen van alle uithouden. In tegenstelling tot de meeste romanschrijvers van zijn tijd, hield Hardy zich niet met de bevolking der steden, of met die in de stad of op fraaie landgoederen wonende geboorte- of geldaristocratie bezig, maar bepaalde hij zich in zijn beste werk hoofdzakelijk tot de streek waar hij geboren was en die hij door en door kende: Dorset.
Elk van de vier eerstgenoemde hoofdwerken handelt binnen die provincie in een eigen omgeving: het land, de hei, het oude, kleine provinciestadje en het bos, maar die
| |
| |
omgeving is niet enkel stoffage van de haar eigen bevolking en men kan dus ook niet zeggen, dat een overal gelijke levensvisie alleen door het onderscheid in de omgeving, waarin zij zich uitwerkt, aan Hardy's hoofdwerken de nodige variatie verzekert. Land, hei, bos, provinciestadje worden ons als met het hele lot en leven der door Hardy geschapen mensen op zijn engst verbonden gegeven, zij zijn de levende atmosfeer, ja, de levende ruimte, waarin deze niet alleen hun bestaan, maar ook, als het ware, hun uitbreiding en hun bevestiging hebben. In geen boek is Hardy er zozeer in geslaagd, de eenheid van zijn mensen met hun natuurlijke omgeving reeds aan het begin van zijn boek zo sterk te doen voelen, als in de beroemde beschrijving van Egdon Heath, waarmee The Return of the Native opent.
Deze enge verbondenheid, nu, van mens en natuur, een intieme en liefderijke kennis der natuur eisend die wij in Hardy's boeken dan ook telkens opnieuw als de oorsprong van zijn mooiste bladzijden erkennen, is een der eerste kenmerken van zijn werk, die wij, als wij dit goed begrijpen willen, moeten opmerken, en door een zuiver begrip waarvan Hardy's tweede kenmerk, zijn overal belichaamd gevoel van de natuur, nu niet alleen in haar zichtbare verschijning, maar in haar wezen, als kracht vóor alles, eerst ten volle zijn belang krijgt.
‘All's right with the world’, laat Browning aan het eind van de morgen, zijn Pippa zingen, en het wordt ons als Brownings optimisme tegenover Hardy's pessimisme geplaatst. Maar eindigde Pippa haar dag niet met te zingen dat wij, best and worst, Gods puppets zijn? En heeft Hardy zich in op een na zijn laatste bundel niet tegen de algemeen verspreide bewering dat hij een pessimist zou zijn, verzet? Zeker is, dat hij deze woorden van Pippa niet had kunnen overnemen zonder hun, in tegenstelling tot Brownings bedoeling, tot zekere hoogte de betekenis te geven die ook door Glosters bekend gezegde in King Lear
| |
| |
uitgedrukt werd: ‘As flies to wanton boys, are we to the gods; they kill us for their sport’. Het verschil is, dat wat Pippa God noemt, wat bij Gloster de goden zijn, bij Hardy de, zoals het in de eerste regel van The Dynasts heet, ‘Immanent Will’ der natuur of, beter, van het leven is, die, onbewust, zijn lichamelijke zelfverwezenlijking, deze wereld, tot stand brengt zonder er zich in zijn doofheid en zijn blindheid, om het lot van de individuele verschijnselen, door middel waarvan die zelfverwezenlijking plaatsheeft, ook maar in het geringste te bekommeren, zonder dat lot door een erkenbaar, de mens zelf overschrijdend doel ook maar in enig opzicht aanvaardbaar te maken.
De grond van Hardy's levensgevoel is daarmee aangewezen. Zijn hele visie op de mensheid wordt erdoor bepaald. Dat is de visie op een mensheid, die, bewust, en bekwaam zich van zijn ervaringen rekenschap te geven, in de eerste plaats zich overgeleverd voelt aan een macht, waaraan zij geen deel vermag te erkennen en door wier werking al haar verlangen naar een erkenbare zin weerlegd, al haar begrippen van recht en onrecht geschonden worden; die, behalve slachtoffer ook middel, in de tweede plaats door haar bewustheid verhinderd wordt de middelen en de gevolgen der blinde zelfverwezenlijking van het leven te aanvaarden, doch zelf te zeer aan zijn macht onderworpen is, om, in haar bewustheid de mogelijkheid van een althans gedeeltelijk vruchtbaar verzet erkennend - de grote gedachte uit Leopardi's Ginestra - tot de noodzaak van de menselijke solidariteit te besluiten.
Is dit pessimisme, en had Hardy ongelijk toen hij er zich tegen verzette een pessimist genoemd te worden? Geeft men het woord zijn werkelijke zin, dan niet. Vergelijkt men Hardy met Schopenhauer, dan vergeet men, dat terwijl Schopenhauer in het leed het wezen van een menselijk leven ziet, Hardy's persoonlijk levensgevoel weliswaar bovenal aan de overmaat van leed onder mensen en dieren lijdt, maar op zich zelf aan het leed geen dieper, wezenlijker
| |
| |
betekenis geeft dan aan de vreugde; dan vergeet men tevens, dat, terwijl Schopenhauer tegenover de almacht van de smart geen middel wist dan de poging om haar oorsprong, de wil, in zich zelf daadwerkelijk te ontkennen, Hardy aan het leed onder mensen en dieren niet in de laatste plaats zo sterk lijdt, omdat het onnodig leed is, en zoveel van dat leed voorkomen kon worden, wanneer de mens zijn bewustheid gebruikte niet om roekeloos tegen de mens te werken en het leed daardoor te vermeerderen, maar om het, met de deernis, de caritas als altijd aandrijvend gevoel, en met de uit het bewustzijn ontwikkelde wetenschap als middel, in gezamenlijke strijd tegen het leed zoveel mogelijk te beperken, de gelukskansen te vermeerderen. Dat, en niet anders, is, wat Hardy, zonder de term te verklaren, in zijn korte Apologie van 1922 met ‘evolutionary meliorism’ bedoelde, wat zijn voelen en denken van dat der pessimistische filosofie onderscheidt, en wat wij in zijn verbeelding van mensen, in zijn romans, in zijn gedichten overal uitgewerkt terugvinden.
| |
II
Ik sprak van een verbeelding, en ten aanzien van de vier eerst genoemde romans mag dit woord, ondanks een enkel voorbehoud, gelden. Hardy heeft een vaste visie, die zich over het hele leven uitstrekt. Tegenover de door die visie heen aanschouwde vormen van het leven heeft hij voor zich zelf een vaste overtuiging. Over het geheel legt hij de laatste echter niet zózeer aan zijn beschrijving van zijn figuren en hun lotgevallen op, dat deze behalve zijn visie op het leven, ook nog zijn oordeel over het leven zouden uitdrukken. Wie The Dynasts kent, weet dat de dichter in die grootse conceptie van de Napoleontische tijd, met zijn ontzaglijke ellende voor machteloos geteisterde menigten, de ‘Pities’ en de ‘Ironies’ als machten tegenover elkaar
| |
| |
plaatste. Diezelfde twee machten, maar alleen in het resultaat van hun werkingen zichtbaar, vinden wij ook in de romans. De ‘Pities’ in de eerste plaats door Hardy's eigen deernis, die nooit sentimenteel wordt, die hij nooit vergunt op het lot van zijn figuren, vóor de slag hen getroffen heeft, ook maar de geringste verzachtende invloed uit te oefenen, maar die hen toch altijd en overal vergezelt, in de ogenblikken der grootste spanning tegelijk met die spanning aangroeit, en zulke ogenblikken, met hun ontspanning, dan ook gewoonlijk tot de hoogtepunten van Hardy's romans maakt. Zo Hardy's boeken iets wijds en warms hebben, aan deze, uit zijn diepste gevoel van het hele leven voortkomende, universele deernis is het boven alles te danken. Tegenover de ‘Pities’, de ‘Ironies’, de onderworpenheid van het menselijk leven aan machten die blind zijn en hen treffen, maar die hen op zulke tijden en in zulke omstandigheden treffen, dat Glosters woord uit King Lear door hen telkens opnieuw bewezen schijnt te worden. Zoals boven alles Hardy's deernis zijn wereld haar ruimte en haar atmosfeer geeft, zo bepaalt de werkende Ironie van het noodlot de lotgevallen der in de wereld levende mensen, in de eerste plaats dus de wijze waarop die lotgevallen zich voordoen, en waarop zij al of niet uit elkander volgen en afgeleid worden. Ik schreef, dat Hardy zijn oordeel over het leven in de vier eerst genoemde romans niet aan zijn beschrijving van zijn figuren oplegde, maar maakte een voorbehoud. Het voorbehoud is, dat de bitterheid, het leed en de zinloze smartelijkheid des levens in Hardy als mens, de rechtvaardige werkelijkheidszin van zijn denken, de onbevangen werkelijkheidstrouw van zijn kunstenaarschap meer dan eens aan zich wisten te onderwerpen, en dat hij er dan toe kwam, als ziener, om tegenover de betekenis van het verijdelend of verminkend toeval, het zinloos kneuzende en vernietigende leed, zowel
de geluksmogelijkheden als de werkingsmogelijkheden van de mens, hoe zwak die tegenover de mogelijkheden van het toeval ook zijn moch- | |
| |
ten, te onderschatten; als kunstenaar, om, blind voor de waarheid dat de wereld, menselijk gesproken, een inelkander van toeval en wet is, het aandeel van het toeval in het verloop van zijn handeling zo overmatig te maken, bij voorbeeld, aan de typisch Hardyaanse, meest tot schade der mensen optredende, of liever uitbrekende coïncidentie een in haar veelvuldigheid, en onberekenbaarheid, zó grote macht te geven, dat hij, door de geloofwaardigheid, de waarschijnlijkheid van zijn verhaal te ondermijnen, de werkelijkheid van het beschreven leven, de waarde van zijn werk dientengevolge, aanzienlijk verzwakte.
In de vier tot nu toe besproken romans blijft dit gevaar beperkt en kon het beperkt blijven, juist omdat geen andere innerlijke ongeloofwaardigheid, onwerkelijkheid, deze boeken aantast, en niets anders dan - Hardy's levensvisie eenmaal aanvaard - getrouwe uitbeelding van werkelijkheid hun doel is. Men kan zeggen, dat de taal, waarin Hardy's landbewoners elkander toespreken, boekentaal is, men kan dit, ondanks de verzekering, dat het maar tot zekere hoogte juist is, onrealistisch vinden, en als aan andere trekken ook hieraan een zekere ouderwetsheid van Hardy's schrijftrant toeschrijven, men mag vervolgens ook zijn eigen uitdrukking van emotionele toestanden hier en daar niet eenvoudig genoeg achten; de innerlijke werkelijkheid van deze boeken wordt daardoor m.i. niet noemenswaard aangetast. Met Hardy's twee laatste romans, Tess of the d' Urbervilles en Jude the Obscure staat het in enkele opzichten enigszins anders. Voor deze boeken geldt niet, dat Hardy's oordeel over het leven er ten hoogste indirect in de uitbeelding aandeel in had. Die twee boeken zijn in hoge mate wat de vier vroegere niet waren: een aanklacht, een aanklacht, nu bovenal tegen de mensheid, die tegenover de mens zo waarlijk noodlottig te kort schiet, die maar niet kan inzien dat iedere schuldige als werktuig van het lot altijd nog meer slachtoffer dan schuldige is, die de Caritas nog altijd niet praktisch als de enig goede en vruchtbare groei- | |
| |
bodem van het menselijk leven kan erkennen, niet begrijpt, en als haar beginsel aanvaardt, dat de individuele caritas, hoe goed ook, op haar best nog slechts een zwak en meestal machteloos middel is, en dat slechts in een ordening van het hele menselijk leven door caritas en solidariteit, de mogelijkheid van een schoner, beter en bevredigender leven ligt. In Tess, dat Hardy ‘de geschiedenis van een reine vrouw’ noemde, in Jude dat hij het motto: ‘de
letter doodt’ meegaf, is Hardy's gevoel van de blinde roekeloosheid ook van de mens tegenover de mens, van al het nodeloze leed dat door haar veroorzaakt wordt, zo sterk geworden, dat het hem niet toegelaten heeft ook van deze boeken ten hoogste indirect door dat oordeel beïnvloede, zo objectief mogelijke verbeeldingen van leven te maken. Het feit dat Tess een diep ontroerend boek is, en dat geen van Hardy's werken een zo langdurige indruk achterlaat, neemt niet weg dat Tess als roman, als kunstwerk, door het overwicht van Hardy's oordeel geleden heeft, zoals ook de prachtige stukken in Jude niet wegnemen, dat deze laatste grote roman van Hardy als geheel een al te volstrekte belichaming der grote Verijdeling is, en dat zijn bouw, zijn geloofwaardigheid op belangrijke punten door datzelfde overwicht al te zeer geleden heeft, dan dat dit boek het, zuiver als kunstwerk, tegen een paar vroegere werken ten volle zou kunnen uithouden. Merkwaardig is daarbij echter, dat men na Tess ook van Jude het gevoel krijgt, of dit werk desondanks innerlijk een afmeting, een draagkracht heeft, die de vroegere boeken toch niet geheel bezitten.
Jude was Hardy's laatste roman. Enige tijd daarna verscheen zijn eerste bundel, over dertig jaar geschreven gedichten - de Wessex Poems - en sindsdien heeft Hardy nog uitsluitend gedichten geschreven. Tess en Jude hadden Hardy voor het eerst algemeen bekend gemaakt, maar ook hadden deze boeken bij een groot deel van hun vele lezers een sterke afkeuring, en zelfs verontwaardiging gewekt. Wat deze boeken van Hardy's vroegere en van Victoriaan- | |
| |
se literatuur in het algemeen onderscheidt, - en reeds dat gaf aanstoot - is de oneindig veel vrijere en opener behandeling van het sexuele. Verontwaardiging wekten deze boeken, echter, niet alleen daardoor, maar vooral als aanklacht, door Hardy's bittere oordeel over begrippen van recht en fatsoen, die het merendeel van zijn lezers als onomstotelijk, ja, heilig beschouwden. Hardy zelf heeft gezegd, dat de reacties van publiek en kritiek tegen zijn laatste boeken hem van het schrijven van romans hadden doen afzien. Dit kan de naaste aanleiding geweest zijn, de oorzaak moet dieper gelegen hebben. Zij kan niet anders zijn - en het karakter van Tess en Jude maakt dat waarschijnlijk - dan dat Hardy zich zelf in de roman zo volledig had uitgesproken als hem in die vorm mogelijk was. In de laatste boeken bleek reeds, enerzijds, naar het mij voorkomt, een innerlijke uitzetting van grenzen, anderzijds een zekere behoefte aan een onmiddellijk dichterlijke uitdrukking der centrale levensvisie. Ook The Dynasts, Hardy's grote dramatische gedicht in drie boekdelen, is in aanleg een laatste en volledige belichaming van een naar alle kanten gerijpte, zich over het hele leven uitstrekkende levensvisie. In de eerste plaats echter wordt hier, door middel van talrijke lyrische gedeelten, de levensvisie nu ook zelf in onmiddellijke uitdrukking opgenomen, in de tweede plaats geschiedt de belichaming der levensvisie nu niet
langer in het leven van een beperkt aantal land- of hei- of bosbewoners, maar in een ganse, historische, namelijk de Napoleontische periode: verzichtbaart de dichter de levensmachten, hen zelf, hun middelen en hun werkingen dus in een stof, en door een vorm, die hem in staat stelt, zijn levensvisie de objectieve, de universele geldigheid te geven, en dat in afmetingen te doen, tot welke hij zich reeds in Jude klaarblijkelijk gedrongen voelde, maar die hij, even klaarblijkelijk, gemeend had, in de romanvorm niet meer te kunnen bereiken. Inderdaad is The Dynasts, in deze tijd van korte vormdrift en versnipperd kunnen, een werk zo omvangrijk,
| |
| |
zo veel omvattend en zo veel eisend geworden, dat het, als een zware berg in het vlakland en heuvelland der hedendaagse Engelse letteren staande, kunstlievenden gemeenlijk meer tot enigszins ontzet-eerbiedig opzien dan tot het moeizaam, maar lonend beklimmen en verkennen beweegt, zonder hetwelk zijn werkelijke waarde, niet alleen voor de Engelse, maar voor de wereldliteratuur, niet behoorlijk geschat kan worden.
Naast en na The Dynasts, ten slotte, de zeer talrijke gedichten. Sommige van de titels waaronder hij hen verzamelde, - Satires of Circumstance of Time's Laughingstocks b.v. - doen reeds voor de lezing voelen, dat men ook in deze gedichten de oude Hardy van de romans en van The Dynasts zal vinden. Zeer vele hunner zijn hetzij onmiddellijke uitdrukkingen van de ene levensvisie, die zijn geest en zijn gevoel levenslang beheerste, hetzij meest korte, kernige belichamingen van die levensvisie in de stof der menselijke gebeurtenissen, waarin de dichter haar altijd weer herkende en altijd weer bevestigd vond. Vandaar, dat zij vaak op zeer geconcentreerde romans lijken, en dat wij de motieven der romans in hen dan ook telkens herkennen. Dat zulke gedichten een in hoge mate anekdotisch karakter hebben, spreekt vanzelf, en aan hun schoonheid doet het herhaaldelijk afbreuk. Niet zozeer omdat zij - wat voor velen een bezwaar zal zijn - zeer ver afstaan van wat men tegenwoordig zuivere poëzie noemt, maar omdat zij hier en daar een zeker tekort aan geestelijke ruimte schijnen te hebben, waarin minder de lijdende en verzoenende deernis, dan de levenskritiek aan het woord is, die kritiek dus niet zozeer in de levende ontroering de tragiek van het gebeurende, als wel in de bittere bezinning de ironie der menselijke machteloosheid ziet. Life's Little Ironies noemde Hardy een bundel verhalen, en het is zeker waar, dat hij somtijds te scherp de ironie zag, om zijn gedichten hun rijkste kans te laten. De gebeurtenissen van het menselijk leven maken in hen dan te zeer de onvrucht- | |
| |
bare, verkillende indruk van, zoals een criticus het uitdrukte, ‘practical jokes’ van het noodlot te zijn, dan dat zij een diepere functie van poëzie bevredigend zouden kunnen vervullen. De gedichten waarin het anders is, zijn echter talrijk genoeg. Hardy's stroeve dichterlijke
vorm die, naar zijn aard zeer weinig vloeiend, nochtans bij voorkeur, en in onafzienbare verscheidenheid, van vaak zeer ingewikkelde verskaders gebruik maakt, deze vorm dus - in Hardy's beste gedichten de voor deze levensinhoud karakteristieke en dus enig mogelijke - zowel als die inhoud zelf, geven zijn bij uitstek persoonlijke poëzie in de Engelse dichtkunst een afzonderlijke plaats, vanwaar zij door een andere niet licht verdrongen zal worden. Dat zij, die bij haar omvangrijkheid, aan herhaling niet ontsnappen kon, het beste in een bloemlezing gelezen en gewaardeerd zal worden, zal de toekomst naar mijn inzicht nog aantonen.
Bij de tegenwoordige Britse dichters en schrijvers wekte Hardy, ik zei het al aan de aanvang, bijna zonder uitzondering een grote eerbied op. Toch was hij ook als dichter zeer weinig modern en had zijn poëzie zeer weinig, dat de gewone, tamelijk beperkte minnaar van poëzie in deze tijd gemakkelijk aanspreekt, laat staan bevredigt. Die eerbied dankte Hardy echter niet alleen aan zijn hoge ouderdom. Zo Hardy algemeen als de grootste en eerbiedwaardigste der Britse schrijvers beschouwd werd, was dat behalve om de werkelijke betekenis van zijn arbeid, om zijn vlekkeloze oprechtheid, zijn onversaagde toewijding, en om de eenzaamheid, waarin hij zijn ganse leven tot een lange dienst aan zijn kunst, en - men leze het in Surview, het laatste gedicht van Late Lyrics and Earlier, zijn voorlaatste bundel, nog eens over - dóor zijn kunst, in het geloof dat de Liefde het grootste der dingen is, aan de mens maakte.
|
|