| |
| |
| |
Toneel te Londen
James Joyce: Bannelingen
Londen, 16 februari [1926]
Het heeft ruim tien jaar geduurd voor Joyces enige toneelwerk, Exiles, te Londen vertoond is en het resultaat is zeker niet zodanig, dat een gewoon schouwburgondernemer de proef spoedig herhalen zal. Is dat de schuld van de schrijver - lid (met Shaw, Yeats, Synge en ook AE) van die kleine Ierse schrijversfalanx, waar het Engelse volk zelf in zijn literatuur sinds lange tijd zo weinig van dezelfde betekenis tegenover kan stellen, - de schuld van de man, die dat mooie en belangrijke prozaboek The Portrait of the Artist as a Young Man schreef en met zijn hier en in de Verenigde Staten streng verboden, bijna duizend grote bladzijden dikke Ulysses over de grenzen algemeen bekend werd? Is het de schuld van de beoordelaars en van het publiek? Of van de vertoning: regisseur en acteurs? Laten wij even zien waar het om te doen is. Er zijn in Exiles vier hoofdpersonen en het stuk handelt over niets anders dan de bestaande en mogelijke liefdesbetrekkingen van deze vier figuren. De twee eersten zijn Richard Rowen, een nog jong Iers schrijver, die negen jaar in Italië gewoond heeft en nu sinds drie maanden in Ierland terug is, en Bertha, die met hem als zijn vrouw samenleeft, met wie hij negen jaar geleden Ierland verlaten en een zoon, Archie, heeft. De twee anderen zijn: Robert Hand, journalist en oud vriend van Richard, verliefd op Bertha, en diens nichtje Beatrice, die eigenlijk Robert wil, maar tot Richard in een soort betrekking van koele, in elk geval overwegend spirituele genegenheid staat. Bertha, aanvankelijk van iets lagere stand, is door Richard tot de fijne figuur gemaakt, die zij nu is: zij is zijn creatuur, de moeite van zowel Richard en Robert overwaard. Ri- | |
| |
chard is voor en na de man, die zij liefheeft en vereert en wiens handelingen haar tot een gedrag drijven, waardoor dat gevoel, oppervlakkig beschouwd, verloochend wordt. Alles draait om Richard. Zijn voornaamste
trekken zijn min of meer die van Joyce zelf: een trotse onafhankelijkheid, een vrijheidsdrift, die zich door niets wil laten inperken en slechts wat in volstrekte vrijheid gegeven wordt op prijs stelt. In de afgelopen jaren is hij Bertha, maar niet in liefde, meermalen ontrouw geweest. Hij heeft haar die ontrouw, omdat hij wil dat zij hem zien zal gelijk hij is, bekend, haar innerlijk daardoor echter zonder enige twijfel schade gedaan. En acht jaar lang heeft hij van Italië uit met Beatrice een briefwisseling onderhouden, die zonder een zekere innerlijke betrekking tot haar niet mogelijk geweest ware. In Ierland terug, krijgt die betrekking actief belang, omdat zijn nieuwe werk, waaraan hij van dag tot dag arbeidt, aan haar zijn ontstaan dankt. Wat Bertha betreft, is de positie duidelijk. Naar de geslachtelijke kant kent zij Richards ontrouwheden. Naar het innerlijk kent zij zijn verhouding tot Beatrice. Naar beide kanten voelt zij zich iets onthouden van wat zij als normale liefhebbende vrouw begeert, Richards complete overgave aan haar en aan haar alleen. Als zij naar Ierland komt, is haar verhouding tot haar man potentieel misschien nog altijd gaaf, maar in de werkelijkheid is zij gehavend. Wat Richard betreft, zijn trots doet hem het bewustzijn van eigen schuld tegenover Bertha's onschuld als krenkende pijn gevoelen. Wanneer hij in Ierland terug is, dringt de persoonlijke omgang met Beatrice de innerlijke verstandhouding naar een vorm van ‘amitié amoureuse’, die er dan ook onmiddellijk een vertroebelend element in brengt.
Richards vriend Robert, een intellectueel als hij, maar van oneindig minder gecompliceerd geestesleven, een man met een gemakkelijke hedonistische levensopvatting, is reeds vroeger op Bertha verliefd geweest en dat gevoel blijkt bij haar terugkeer door haar fijne persoonlijkheid met
| |
| |
verhevigde kracht ontwaakt. Hij maakt toenaderingen, die door Bertha beantwoord worden. Bertha wil eigenlijk alleen haar man. Toch, voor een klein deel uit rancune tegen hem, voor een groot deel in de hoop dat hij door het gevaar tot zijn vroegere houding tegenover haar zal terugkeren en dan, als deze prikkels eenmaal werken, ten slotte ook nog, doordat de situatie haar eigen zinnelijkheid bekoren gaat, laat zij Robert steeds verder gaan, tot hij haar zijn liefde eindelijk te verstaan geeft. Maar Richard vertelt zij alles en zelfs wanneer Robert haar - en op bijzonder sensuele wijze - voor het eerst gekust heeft, legt zij haar man van dat alles vertrouwelijk verslag af. Richard, echter, weerhoudt haar niet, hij laat haar - want dat eist zijn gehele levenshouding - volledige vrijheid. Een liefde, die niet in volstrekte vrijheid gegeven wordt, heeft voor hem geen waarde: geen enkel ding, dat Bertha hem te danken heeft, mag tussen haar en haar vrije beschikking over haar eigen leven in staan. Ook ontzegt hij zich zelf, al voelt hij zijn eigen liefde voor haar als eerste werkelijkheid, het recht om haar enige verwezenlijking van verlangen te onthouden, die zij voor zich zelf begeren mocht. Tot zover komt zijn motief uit het diepste van zijn wezen voort: dat van een eenzaam, getourmenteerd, door de scholastieke dialectiek, waarvan zijn priestermeesters hem doordrongen hebben, over-gecerebraliseerd individualist, die van zich zelf voor de ander dezelfde rechten opeist, die hij zelf geniet, en die eis ook doorzet, wanneer het voor hem zelf een onophoudelijke marteling is, die zijn leven in zijn grondvesten dreigt aan te tasten. Het besluit, om tot geen prijs van zijn overwicht over Bertha gebruik te maken, houdt hij, evenals zijn volstrekte vrijheidsdrift, zó logisch tot buiten het leven vol, dat hij juist daardoor de wilsvrijheid van Bertha's werkelijk wezen belemmert en haar tot dingen drijft, die zij uit zich zelf nooit gedaan zou hebben. Zijn dit
zijn centrale motieven, ook deze man wordt tevens door bijmotieven geleid, die de zuiverheid van de centrale ver- | |
| |
troebelen: zij zijn, ten eerste, de drang om Bertha tegenover wat hij als zijn schuld voelt, van haar onschuld beroofd te zien: de drang om de minderwaardige kant van zijn trots voor pijn te vrijwaren. Het is ten tweede de onverklaarde verwarring in hem zelf, die het karakter van zijn betrekking tot Beatrice geworden is. Zijn eerlijkheid tegenover zich zelf handhaaft hij, tegenover die onzuivere bijmotieven, in zoverre dat hij hun, als hij tegenover Robert als bedrogen meerdere komt te staan, bij zijn verklaring van zijn eigen houding niet alleen zijn centrale motieven maar tevens elk element van onzuiverheid belijdt, dat hem tegenover Robert het recht op een superieure houding ontneemt. Zijn voornaamste grief tegen Robert is dan ook feitelijk diens oneerlijkheid, die de paden der duisternis, van het stille bedrog boven openheid en eerlijkheid verkozen heeft. In ieder geval moeten wij niet uit het oog verliezen, dat niet door de bijmotieven, maar door het centrale motief Richards persoonlijkheid en karakter in de voornaamste plaats bepaald worden, dat die onzuivere bijmotieven de zuiverheid van zijn centrale motief, in het diepste van zijn wezen wortelend, zelfs niet noemenswaard veronzuiveren en dat, zo wij hem ten slotte als een blijvend gewonde zien, dit niet zo is omdat hij zijn ideaal van volstrekte zuiverheid en vrijheid door onzuivere nevenmotieven heeft laten vertroebelen, maar omdat hij, door dat persoonlijk ideaal roekeloos als dogma niet alleen aan zich zelf maar ook aan zijn vrouw op te dringen, zich aan datzelfde leven vergrepen heeft dat hij zuiveren wilde, zelf door de onmenselijkheid, waarmede hij zijn ideaal van menselijkheid dienen wilde, gestraft is.
Wie Richard niet aldus begrijpt, zal uit Joyces Bannelingen niet wijs worden. Men krijgt dan het gewone banale verhaaltje. Want ook de anderen zijn eerst dan behoorlijk te begrijpen. De enige werkelijk afwijkende figuur is Richard. Bertha moge Roberts creatuur zijn, zij is voor alles liefhebbende, en in haar diepste wezen verwaarloosde en
| |
| |
gekrenkte vrouw. Daarom revolteert niets haar zozeer, dan dat Richard halsstarrig weigert, haar zelfs als Robert haar in zijn huis rendez-vous gegeven heeft ook maar éen woord te zeggen, waaruit blijken kan, wat hij zelf van haar wensen zou. Zelfs als zij later, in dat huis van Robert komend, Richard daar vindt, en hem eindelijk jaloers meent, ondervindt zij, dat hij nog even stellig weigert haar te helpen als tevoren. Slechts om zijn vriendschapsbetrekking tot Robert is hij hierheen gekomen. En Robert, in dat pijnlijk onderhoud met Richard, als in het hele stuk, - hij is niet alleen de trouweloze vriend, de hedonist, die alleen het recht van zijn eigen begeerten kent, hij is werkelijk iemand, die Richard tot zekere hoogte in zijn dialectiek vermag te volgen, al trekt hij er vervolgens te zekerder de conclusie uit van zijn eigen recht, al toont hij zich van oneindig zwakker karakter en maakt hij zich somtijds bedenkelijk aan ‘special pleading’ schuldig. Niet Roberts begeerte, maar de tersluiksheid van de werkingen dier begeerte neemt Richard hem kwalijk. Is Robert later weer met Bertha alleen, dan neemt hij zijn kans waar, niet verder echter dan Bertha ten slotte wil. Dat zij van hem houdt, heeft zij doen voelen. Maar ook, dat hij haar niet in de eerste plaats fysiek aantrekt. Uit het derde bedrijf moeten wij besluiten, dat zij op het laatste ogenblik de laatste overgave geweigerd heeft. Richard terug te winnen, niet de bekoring van Roberts passie was haar diepste drijfveer. Als Roberts functie vervuld is, kan hij verdwijnen. Dat Bertha ten dele onbewust, en hoewel zelf erotisch geprikkeld, hem in de grond van de zaak gebruikt heeft, hem aan zich opgeofferd heeft, is de fout in haar handelen, waarvoor zij door de onherstelbare schade, die zij aldus in Richard aangericht heeft, gestraft wordt, zoals Richard gestraft wordt, daar hij haar, om haar niet aan zich op te offeren, aan zich geofferd
heeft. Want die schade blijkt nu duidelijk in Richard, die zij door haar vrijwillige afstand van Robert geheel van haar vrije overgave aan hem denkt
| |
| |
te overtuigen, maar die nu nog maar van één ding: nooit te zullen weten wat geschied is, zeker blijft. Zijn betrekking tot Beatrice is waardeloos geworden. Beatrice zelf trouwens heeft Bertha bekend, dat zij Richard niet liefheeft en over haar liefde voor Robert nooit heengekomen is. Richard heeft niets dan die diepe ongeneeslijke wond van twijfel. Als Bertha ten slotte smeekt, dat in deze vermoeide man haar oude wilde minnaar terugkeert, voelt hij enkel de pijn van die wonde. ‘To hold you by no bounds, even of love, to be united with you in body and soul in utter nakedness - for this I longed’, zegt hij. Dit is nu, meent hij, voor altijd onmogelijk geworden, en het stuk kan daarmee eindigen.
Is Bannelingen toneel? De vertoning der Stage Society heeft mij ondanks alles, wat de critici zeggen, van het tegendeel nog niet overtuigd. Handeling is er in het stuk bijna niet. De innerlijke spanning, het meeleven, het begrijpen, moet uitsluitend door lange gedachtenwisselingen gewekt worden. Dat sluit behoorlijk toneel nog niet uit. Alleen is het praktisch een bezwaar, dat het hele stuk om Richards figuur draait en zijn niveau dus krijgt van een figuur, wiens innerlijk leven uit kracht van eigen wezen maar door weinigen geheel begrepen zal kunnen worden. Exiles is een vrij lang werk en dat een eerste toneelwerk, zelfs van een schrijver die alles wat hij doet zo lang innerlijk koestert, zijn technische feilen heeft, spreekt vanzelf. Juist, dat het stuk zo lang is, verder, maakt het gevaar dat voor toneelwerken in overmaat van ontledende gedachtewisselingen ligt, nog groter. Wat genre en techniek betreft, volgt Joyce Ibsens formules, maar de aard van zijn gegeven, van zijn hoofdfiguur, die een hartstochtelijk zelfontleder is, brengt mee, dat hij de formule op de spits drijft en het is natuurlijk mogelijk, dat hem dit ook in een voortreffelijke vertoning van het ‘toneel’ verwijderd zou blijken te hebben. Het werk der Stage Society bewijst, hoe gevaarlijk een onderneming die vertoning is. Alle vier de hoofdrollen waren onvoldoende bezet. Deze acteurs - ik bedoel voor- | |
| |
namelijk de mannen - leverden in verschillende opzichten geen onverdienstelijk werk, maar de eigenlijke betekenis van hun rollen was hun ontgaan, met het gevolg, dat zij het hele stuk op een veel lager niveau speelden dan waarop het geschreven is. Al datgene, waar de werkelijke betekenis van Richards figuur uit blijken moest, kreeg daardoor het karakter van verwarrende en onhandige bijkomstigheid en wat overbleef, was het banale geval der moderne liefdesverwikkeling van vier, in twee driehoeken gegroepeerde min of meer losgeslagen
mensen. Daardoor werd het mogelijk, dat de critici, die het stuk klaarblijkelijk niet kenden, het spel veelszins goed konden achten, maar de verveling, de onbegrijpelijkheden en onverklaardheden, hun werk, dan ook aan Joyce toeschreven. In werkelijkheid was het spel slecht, produkt van volslagen wanbegrip, van een volkomen gebrek aan die innerlijke verfijning en intellectuele subtiliteit, die voor de creatie van Richard nodig zijn en die hem verklaarbaar gemaakt hadden. Bij de Stage Society heeft Joyce derhalve geen ‘fair trial’ gehad en een latere vertoning, als die ooit mocht plaatshebben, zal nodig zijn om het vraagstuk of Exiles ‘toneel’ is, behoorlijk te kunnen beantwoorden. In afwachting daarvan blijft het, dat hebben de heren critici in hun ongegronde hoogmoed hun natuur getrouw vergeten, een interessant onderdeel van Joyces literaire arbeid; een onderdeel, dat ook wanneer het, als enige meesterstukken van Shakespeare, niet in alle opzichten goed toneel mocht blijken, zijn waarde heeft en boven wat het Engels toneel over het algemeen geeft, als serieuze kunstarbeid een eindweegs uitsteekt. Voor wie in Joyce belang stellen, heeft zelfs deze vertoning overigens haar nut gehad. Voor hen is zij op haar eigen wijze een middel geweest, om het stuk ook als produkt juist van Joyce, de schrijver van The Portrait en van Ulysses, beter te begrijpen.
|
|