| |
| |
| |
Toneel te Londen
Tsjechow: The Sea Gull
Londen, 11 november [1925]
Na The Cherry Orchard, waarover ik enige tijd geleden schreef, The Sea Gull, een verheugende gebeurtenis, ook al liggen Tsjechows stukken de Britse acteurs en actrices voorshands niet zo goed als wenselijk ware. Dat is begrijpelijk genoeg. Alleen een veelzijdige artistieke cultuur, praktisch zowel als innerlijk, kan een Britse acteur tot het spelen van dit werk in staat stellen. Variëteit en schakering van levenservaring zijn daarvoor conditio sine qua non, en wie zou durven beweren, dat de gewone eisen van het Londense toneel, en het ‘long run systeem’, de heerschappij van het commerciële, dat ondernemers doet streven, in zo lang mogelijke tijd zo weinig mogelijk stukken te geven, hetzij die artistieke cultuur, hetzij die ervaring een goede kans geeft? Maar er is vooruitgang. Ongetwijfeld is deze vertoning beter dan sommige vroegere van Tsjechows werk, en er bestaat dus reden tot hoop. Dat Tsjechows toneelkunst in de eerste plaats atmosfeer is, dat aan de creatie van die atmosfeer alles, hoofdlijnen zowel als details, onderworpen, alles van haar doordrongen moest zijn, wij weten het allen, maar de regisseurs, de acteurs en actrices slagen er nog steeds niet voldoende in, dat gulden inzicht praktisch te verwezenlijken. Ook in deze vertoning van The Sea Gull bleef de atmosfeer het zwakke punt.
En wat een stuk voor mooi spel toch! In verschillende stukken van Tsjechow, ik noem Uncle Vanya en The Cherry Orchard, zien wij, als hier, de tijdelijke aanwezigheid van een paar mensen uit het grote leven in kleine provincieplaatsen of op eenzame landgoederen. Als in The Sea Gull het doek opgaat, zijn de toneelspeelster Arkadin en de beroemde
| |
| |
schrijver Trigorin alreeds op het landgoed van Arkadins broer Sorin aanwezig. Ook in dit stuk trekken de stedelingen later weder weg, zij het dan, dat The Sea Gull hen in het laatste bedrijf nog eenmaal terugbrengt. Wat is, stel dat ik het vertellen wou, het ‘plot’? Er is er geen. Masja, de dochter van de rentmeester, is verliefd op Arkadins zoon Treplief, zij gaat in het zwart, omdat die liefde hopeloos is, niet alleen niet beantwoord maar zelfs niet opgemerkt wordt. Door heel het stuk, ook wanneer Masja uit dépit de arme schoolmeester getrouwd heeft, blijft dat tegen Treplief alleen nooit uitgesproken dringen van Masja's hunkerende liefde aan het werk. Treplief is verliefd op Nina. Nina zal in het door hem geschreven toneelstuk spelen, dat hij voor zijn moeder en Trigorin laat vertonen. Maar Arkadin, jaloers, werelds en verveeld, maakt schampere opmerkingen en Treplief laat het gordijn reeds na Nina's eerste monoloog zinken. Tot dan toe scheen Nina's liefde voor hem verzekerd. Maar Trigorin is nu ten tonele verschenen, om Nina met de glorie van zijn roem dronken te maken en uit haar provinciale rust weg te lokken. Voor Treplief is er nu niets meer dan wanhoop. Vol weerzin nu tegen zijn eigen schrijverij, waaraan, ook al had zij iets te betekenen gehad, een leven zonder Nina geen zin kan geven, probeert hij - andere factoren werken mee - zelfmoord te plegen. Het mislukt maar na later nog eenmaal, ogenschijnlijk met meer succes, het schrijven hervat te hebben, probeert hij het nogmaals en nu met het gewenste gevolg. Nina immers was uit de stad teruggekomen, uit hun gesprek ervaart hij dat er geen hoop, en dus geen reden voor verder leven is, en hij doodt zich. Masja's liefde achtervolgt Treplief, Trepliefs liefde achtervolgt Nina, die van Nina achtervolgt Trigorin. Twee begeerten zijn in haar gewekt: groot toneelspeelster worden, en Trigorin liefhebben. Zij volgt Trigorin naar de stad, heeft een tijd lang een
liefdesbetrekking met hem, een kind zelfs dat sterft, veel ellende, geen succes als actrice, en op het laagtepunt van haar levensloop keert zij
| |
| |
naar de provincie terug en vindt daar Treplief, en ook Trigorin. Zij heeft de laatste nog altijd lief, maar zij spreekt met de eerste. Waarom komt zij? Put zij werkelijk hoop uit haar eigen ontboezemingen over haar leven? In elk geval: van werkelijke gave schijnt bij haar geen sprake. En Trepliefs zelfmoord volgt haar bezoek. Dan: Trigorin. Leeft hij? Of is hij door zijn schrijverschap zo bezeten, dat er voor het leven niets overschiet, werkelijkheid en ervaring niets anders voor hem zijn dan voedsel voor de geen seconde rustende vleesmolen waar zijn literaire gave in de grond niet boven uitkomt? Hij heeft Nina achtervolgd en uitgeperst opzij geworpen, maar hij zelf wordt achtervolgd door Arkadin, de ouder wordende wereldse actrice, de geïncarneerde zelfzuchtige levens- of genietensdorst. Precair bezit voor haar, die haar zoon de penningen onthoudt, met welke hij zich een volwassen man had kunnen voelen, maar zelf haar enig goed machteloos aan zich ontsnappen voelt. Zal de nu gelukte zelfmoord van haar zoon enige blijvende indruk op haar maken? Wij mogen het betwijfelen. Behalve de genoemden brengt het stuk de schoolmeester, als Masja zijn vrouw geworden is door maar éen ding bezeten: het harde werken met miserie tot loon; Arkadins broer, staatsraad en gepensioneerd op zijn landgoed, in de zestig, maar doorknaagd door het besef dat hij nooit geleefd heeft en dat het nu behalve voor wijn, sigaren en slaap, te laat is; de rentmeester, met zijn hardnekkig zagen over de oude of gestorven toneelsterren, die hij vroeger gezien heeft; zijn vrouw, verliefd op de oude dokter Dorn, die haar, daar zij zijn geest niet volgen kan, jaloers maakt. Die dokter zelf, begraven in de provincie, maar met begrip van het leven en zijn waarden, wat wijsheid betreft al de anderen gemakkelijk en toegeeflijk de baas. Dat is het relaas van The Sea Gull. Een mislukte toneelvoorstelling en een gelukte zelfmoord. Daartussen al die achtervolgingen van
de een door de ander, blind, donker en vruchteloos. Anders niets. Ziehier de slotsom, waar- | |
| |
toe de voornaamste van deze personen over zich zelf komen. Voor Trigorin is het einde van al zijn rusteloze arbeid: ‘Hier ligt Trigorin, een knap schrijver, maar hij was niet zo goed als Toergenjew’. Voor Masja is het: ‘Masja, onbekend met haar oorsprong om een onbekende reden op deze wereld’. Sorin, de gepensioneerde staatsraad, heeft een onderwerp voor een vertelling: ‘L'Homme qui a voulu’. Treplief tegen het slot: ‘Ik ben zo koud of ik in een grot woon’. Behalve Dorn, vindt alleen Nina woorden van hoop. Zij is dan voor het laatst bij Treplief: ‘Niet eer en roem, waar ik vroeger van droomde, zijn belangrijk, dat is de kracht om te dulden. Men moet weten, hoe men zijn kruis moet dragen, en men moet geloof hebben’. Zal zij? Wij blijven onzeker, want is het niet, of zij bezig is met zich aan haar eigen woorden te bedrinken? Slechts Dorn blijft over. Hij ziet wat er aan Treplief in zijn schrijverij schort: hij moet een omlijnd doel op het oog hebben. En Dorn vindt Genua de heerlijkste stad van de wereld. ‘Gooi je zelf in het hart van de dringende menigte, beweeg doelloos, herwaarts en derwaarts meegesleurd met haar voort: haar leven schijnt het jouwe, haar ziel stroomt in de jouwe, en ten langen leste begin je in een grote wereldgeest te geloven’. Maar hoe zou Dorn zelf die wijsheid kunnen verwezenlijken? En wat is dan ten slotte van dit alles Tsjechows conclusie?
Tsjechow geeft geen conclusie: dat is, geloof ik, zijn conclusie, en hij schrijft zijn toneelstukken zonder methode, dat wil zeggen met niets, dat op de overal elders gevolgde methode gelijkt: en dat is zijn methode. Het leven, zijn personen bewegen op het toneel even doelloos en redeloos als in het leven. En zij lijken allen in de grond op elkander. Maar mogen wij dat constateren, zonder de definitie te zoeken van datgene waarin zij allen op elkaar gelijken? Eén trek hebben zij allen gemeen. Dat voor zover er een realiteit mocht zijn, zij zelf, vóor zich zelf, die enige en uitsluitende realiteit zijn. Zij achtervolgen elkander met hun
| |
| |
liefde en begeerte, zij willen niet alleen zijn, maar dit is het volstrekt enige, dat voor hen bestaat, zij zelf. Ieder ander bestaat voor hen niet uit, in en op zich zelf maar alleen voor zover zij zelf die ander op enige manier nodig hebben, al was het dan alleen maar om zich aan hen hun eigen onmacht te scherper en beknelder bewust te worden. Want dat is een ander ding, dat velen hunner gemeen hebben, dat zij altijd tegelijkertijd niet zozeer door de geluksdrang al of niet naar het geluk, maar door middel van die geluksdrang tot het besef van eigen eenzaamheid en onmacht gedreven worden. Zou dat dan een conclusie zijn? Er blijft een heel belangrijk ding buiten, dat met wat ik zeide te zamen, de karakteristieke atmosfeer van Tsjechow haar bijzondere aard geeft. Er is nog iets meer dan de sombere conclusie, dat dit en niet meer het leven en het wezen van al deze mensen is. Er is, in Tsjechows stukken, ook nog een oordeel van de schrijver. En weder schijnt er eigenlijk helemaal geen oordeel te zijn: en juist dat is Tsjechows oordeel: dat er niets te oordelen en dus te veroordelen is. Er is alleen te begrijpen. En weer vraagt men: met welk begrip? Is de conclusie over de essentiële eenzaamheid en zelfzucht der individuen, de onmacht tot liefde, de wreedheid van het leven, geen uitkomst van begrijpen, in berusting aanvaard? Zeker is dat een conclusie, maar die wordt door een ander begrijpen, van het hart, toch weder geheel en al gewijzigd. Er bestaat, voor Tsjechow, een verzoening. Hij gelooft niet in wat men, wat hij ‘de romantische liefde’ noemde: ‘de avalanche’, schrijft hij in zijn dagboekaantekeningen, ‘die onwillekeurig van een berg stort en de mensen bedelft’. Hij noemt haar grof en zinloos. Het enige is, en men hoort dat wanneer men naar muziek luistert, ‘dat er een paar mensen in hun graven liggen en slapen, en dat een vrouw nog leeft, met grijze haren, die in een
schouwburgloge zit, en stil en statig lijkt, en de avalanche is niet langer zinloos, daar alles in de natuur een zin heeft. En alles is vergeven, en het zou vreemd zijn niet te vergeven’. Dat dan,
| |
| |
naar het mij voorkomt, is het essentiële, dat uit een stuk van Tsjechow nablijft: een begrijpen des harten, een afstand van alle oordeel, een waarlijk eindeloze vergiffenis. Maar voor de man, die tot dit inzicht door lijden van buiten en eigen diepte komen kon. Zonder heilbode voor een mensheid, die dit inzicht niet tot bloed van haar bloed maakt, en daaruit de kracht wint om het als norm voor haar handel in het leven te verwezenlijken. Een inzicht dus dat tot geen ingrijpen in staat is, alleen het onafwendbaar gebeurende, het blind, zij het dan zonder schuld bedrevene, begeleidt en van zijn liefde doordringt; en dat daardoor de somberheid van dit leven niet verlicht, maar wijzigend bevestigt. Wijzigend, omdat het aan het geschiedende de doorstralende glans van zijn begrijpen geeft en de troosteloze zwartheid daardoor aandoenlijk, in de goede en diepere zin pathetisch maakt; bevestigend, omdat juist het zo volledig doordringen der vergevende liefde in dit desondanks onverstoorbaar voortdrijvende zware en schijnbaar zinloze leven de onmacht ook van het edelste der ziel bezegelt. De smartelijke futiliteit van het door de blinde mensen geschiedende leven, tot dat diepe pathos gewijzigd maar door een alles vergevend begrijpen des harten in zijn wezen bevestigd en zelfs geaccentueerd: dat zijn, naar het mij voorkomt, de twee voornaamste elementen, waartoe de atmosfeer van Tsjechow zich in stukken als The Sea Gull of Uncle Vanya ontleden laat. Zijn dramatische techniek is, naar haar hele beginsel, voor het belichamen van die atmosfeer op het toneel, het volmaakt adequate en onmisbare uitdrukkingsmiddel.
|
|