| |
| |
| |
Jacob Epstein, en zijn gedenkteken voor Hudson
I
Londen, 28 mei [1925]
De menigte liep te hoop. Er was een mens te stenigen. Een orgie van gescheld en gespot, van gegrol en gegrijns ging op: de lucht was er rauw van. Boven het woelende grauw uit gilden de duizend koppen van het monster, welks naam legio is: de populaire bladen, de zogenaamde ‘stunt press’, altijd waakzaam als het erom gaat wat in de massa simpele en vergefelijke domheid is, tot kwaadaardige onverdraagzaamheid aan te hitsen. En zelfs heeft zij haar afgezanten in de volksvertegenwoordiging, om ingrijpen te eisen tegen de snoodheid van een kunstenaar, die zijn werk niet tot de belichaming van het kleinste gemene veelvoud van de smaak des kleinen gemeens wil maken. Tot nu toe hadden wij in dit grote Londen éen monument, waaraan wij zien konden, dat ook in deze tijd naar die eigen stijl gestreefd wordt, die de enige toetssteen van zijn ‘echtheid’ is. Ik bedoel Holland House, van onze Berlage, een kostelijk staal van zijn kunst, weggestopt in een nauwe, slechts om redenen van ‘dienst’ bezochte straat van de City. Wij hebben er thans éen ander monument bij, van een Engelsman nu, waarin onder de blote hemel het bewijs geleverd wordt, dat ook in sommige Engelsen dezelfde drang ontwaakt en aan het werk getogen is. Een monument van sculptuur, een stuk werk waar iedere Nederlander, die niet blind of onverschillig aan het werk van zijn eigen landgenoten voorbijgaat, onbevangen tegenover staat, maar dat in Londen de aanleiding van een schandaal geworden is. Twee bewijzen dus eindelijk, dat Londen niet alleen aan de bouwmeesters der tegenwoordige Regent Street, of aan de beeldhouwers van Albert Memorials of gedenktekenen voor Edith Cavell
| |
| |
behoort. Wie had voor de onthulling van Epsteins monument van W.H. Hudson gehoord? Een kleine uitgelezen schare. Hudson is wel de laatste man geweest om populair, om gemeengoed der massa te zijn. Van Stevenson volgt de ene uitgave in veertig deelen van een guinje op de andere. Die in 25 delen van Hudsons werken is nog steeds niet uitverkocht. En wat was er ook in Hudsons persoonlijkheid dat ‘de velen’ kan aantrekken? Zijn verhalende werken, The Purple Land, Green Mansions, The Crystal Age, El Ombo, hebben fijne kwaliteiten, door kenners worden zij zeer, het een meer het ander minder, gezocht en bewonderd, maar zij geven niet wat de gewone lezer vraagt. Zelfs Conrad is eigenlijk nooit werkelijk veel gelezen. Het bekendst en gewaardeerdst was Hudson om zijn boeken over de natuur en het leven in de natuur, van en met de vogels in het bijzonder. Een verhouding tot de natuur, een kennis van de vogels (levende kennis van zien en vereenzelviging bedoel ik) als die van Hudson zal altijd zeldzaam zijn, maar zeldzamer is het, dat een man haar bezat, die tegelijk een voortreffelijk schrijver was en een merkwaardige persoonlijkheid bezat. Die levende kennis van zien en vereenzelviging heeft Hudson in zijn natuur-boeken neergelegd, en waar die het beste zijn, bevatten zij bladzijden van eenvoudige en tegelijk bijzondere schoonheid, waarin hij wel niet dat proza der grote prozaïsten schrijft, dat zijn eigen, onafhankelijk en soeverein bestaan heeft en dus voor alles en het diepst juist als proza werkt, maar niettemin een zuiverheid van schriftuur bereikt, die hem tot de voortreffelijke schrijvers der Britse letterkunde doet behoren. Enige van zijn mooiste passages vindt men in dat boek van zijn herinneringen Far Away and Long Ago, tegen het eind van zijn lange leven geschreven en waarin hij zijn jeugd in de Argentijnse pampa's van vroeger nog eenmaal voor
zich opriep. Herinneringen van een tijd, toen zestig jaar geleden, maar waarin de duizenden indrukken der zinnen, en hun verwerking door een langzaam bewustworden- | |
| |
de en groeiende geest met een treffende onmiddellijkheid uit de stille milde herinneringssfeer herschapen werden.
In 1922 is Hudson, 71 jaar oud, gestorven, en toen men het plan opvatte, een gedenkteken voor hem op te richten, dacht men niet beter te kunnen doen, dan én in Hyde Park een ‘bird sanctuary’ aan hem te wijden, én door een eenvoudig monument te doen uitkomen, dat het voor altijd met de gedachte aan Hudson verbonden behoorde te blijven. Dicht bij de Serpentine, dicht bij Lancaster Gate tevens, vindt men dat heiligdom der vogels nu gereed. Een klein paradijs van vrijheid voor alle vogels die zijn beperktheid evenmin een bezwaar vinden als Adam en Eva die van de hof van Eden. ‘Why should I live and die in Gloucester?’ hoorde ik gisteravond, in de schouwburg, uit de mond van een geboren zwerveling. Maar Goethes Wilhelm Meister kwam spoedig genoeg tot de ontdekking, dat Amerika óf hier is, óf nergens. En zo denken de vogels van Hudsons Vogelparadijs, die geen Nephelokokugia meer nodig hebben, waarschijnlijk ook. Wijze vogels! Het gedenkteken zelf werd aan de bekende beeldhouwer Jacob Epstein opgedragen. Epstein is de beste Britse beeldhouwer dezer dagen, hetgeen nog niet bijzonder veel zegt, aangezien de Britten op dit gebied allesbehalve uitblinken. Een modern beeldhouwer, revolutionair begonnen, en die het na veel experimenteren en talrijke vergissingen tot een persoonlijke uitdrukkingsvorm gebracht heeft. In zijn eerste periode was hij abstract. Dat was de tijd, waarin hij, harde steensoorten bewerkend, en onder invloed van oude oosterse en negerkunsten, het duidelijkst blijk gaf van een nieuw stijlbeginsel en een nieuwe vorm noodzakelijk te achten, ook al was hij zich van een nieuw innerlijk leven niet of nog niet bewust geworden. In het moeilijk en slechts moeizaam doorworstelbaar boek over Epstein van onze landgenoot Bernard van Dieren kan men uit die perioden zeer karakteristieke voorbeelden vinden. Van een andere aard reeds waren de beelden, waarmee Epstein voor het eerst de aan- | |
| |
dacht trok,
zijn eerste schandaal veroorzaakte. Ik bedoel de sculpturen, die hij voor het gebouw der British Medical Association in het Strand maakte. Ik spreek van schandaal, want dat was het, al zal het menigeen nu onverklaarbaar voorkomen. Een schandaal trouwens van heel andere soort, dan dat van zijn grafmonument voor Oscar Wilde, waarover heel wat te doen geweest is en dat in dit geval aan Epsteins gebruik van het sexueel motief te wijten was. Naar de beelden aan het gebouw in het Strand kijkt nu nagenoeg niemand meer op. Niemand denkt eraan zich er aan te stoten en inderdaad zijn in ons land heel wat opmerkelijker moderne werken aan gebouwen aangebracht dan deze beelden van Epstein zijn.
Deze vervolgde zijn ontwikkeling in een richting, die niet in de laatste plaats door de noodzaak van zijn levensonderhoud bepaald werd. Hij legde zich toe op de portretbuste, waardoor hij de laatste jaren meer en meer gekend en gewaardeerd is geworden, waarvan men in de voornaamste Londense musea goede stalen vinden kan. In die forse bronzen portretstudies treft de beheersing van het materiaal, de karakterisering van de afgebeelden, en de zeer persoonlijke Epsteinse karakteristiek van de beeldhouwer, zonder dat zij, hoe waardeerbaar en vaak voortreffelijk ook, de indruk maken van waarlijk grote kunst te zijn. Die persoonlijke karakteristiek, die in laatste instantie hun waarde schept, geeft tegelijk de sleutel voor hun falen ten opzichte van de allerhoogste maatstaven, waarmede de kwaliteiten van dit werk ons het recht geven het te meten. Een van de voornaamste trekken van die persoonlijke karakteristiek is een soort donkere, dompe, benauwde en benauwende gebondenheid aan de zinnelijkheid van het lichaam die in bijna al deze portretstudies een tegelijk zwoele en sombere heerschappij voert. In de hele houding van Epsteins koppen, zoals zij op romp en hals staan, in de plastiek van zijn aangezichten, van hun ogen, maar van hun lippen bovenal, viert deze heerschappij zich uit. Zon- | |
| |
der vreugde, en ook, zonder dat (anders dan in die benauwde, dompe gebondenheid) iets van een eigen leven van ziel of geest aanschouwbaar wordt. Op het gelaat van het enige grote vrije werk, dat ik de laatste vijf jaar van Epstein gezien heb, zijn uit den dode verrezen, ten halve nog ingewikkelde Christus, vinden wij diezelfde trek zo treffend terug, dat sommigen in deze Christusconceptie van de joodse beeldhouwer een soort onbewuste wraakneming zagen. Voor mij kreeg die trek in geen ander werk van Epstein een zoveel omvattende betekenis, als juist in zijn haast gemelijk-onwillig ten tweeden male in het vlees gesloten Christus. Wij mogen hem voor de Epstein van deze periode
dus wel als de essentieelste karakteriserende grondtrek beschouwen. Maar tevens beperkt hij zijn visie op de lichamelijke verschijning der wereld, die zijn aanleiding en zijn materie is, en daardoor zijn kunst, die door het zachte geweld van de liefde nog niet uit haar gebondenheid verlost is en de serene hoogten van de geest zelfs in verlangen dus nog niet aanschouwd of vermoed heeft.
| |
II
De commissie voor het gedenkteken ter ere van Hudson wees Jacob Epstein aan, het eigenlijke gedenkteken te houwen. Was de keuze juist? Er kon geen betere zijn, ook al vergeet men dat volhoudende niet, dat Hudsons hele geest en wat ik in mijn vorige brief als de voornaamste trek van Epsteins kunst trachtte aan te duiden, zeer ver van elkaar afstaan. De vraag was, of deze taak in Epstein iets zou losmaken, dat bij hem tot nu toe in de slaap gebonden gelegen heeft. Men moet Hudson goed begrijpen. Hij had als natuurvriend niets van een sentimentalist. Er was een ruigheid in hem, een primitiefheid, die hem tussen de mensen een gesloten vreemdeling maakte, en die alleen bevredigd werd in de ogenblikken, dat hij het sterke wezen van de
| |
| |
geschapen natuur als zijn eigen wezen in zich voelde. De schrijver Hudson was niet in de eerste plaats een man van gemoed of van geest. En hier lag de mogelijkheid van een contact tussen Hudson en Epstein, dat de laatste door een verrassende werking van zijn artistieke intuïtie gevoeld heeft. Aan hem stond de keuze van datgene, wat hij in zijn gedenkteken, in dat paneel dat hij zelf te beeldhouwen had, wou uitdrukken. Hij koos dat sterke wezen der natuur, waarin Hudson zich van de mensen weg, als in zijn eigen werkelijke wezen kon terugtrekken. Hudson zelf maakte het Epstein, als beeldhouwer, na die keuze gemakkelijk. De verschijning van die geest was door de schrijver gegeven. Wat Epstein in zijn stenen paneel uitbeeldt, is de natuurgeest Rima, die wij uit Hudsons Green Mansions kennen. In haar, tussen de vogels met achterwaarts geworpen hoofd voortschrijdend, heeft Epstein datgene uitgedrukt, wat volgens hem het wezenlijkste is, waarin een man als Hudson begrepen kan worden. Maar tevens is het een werk van hem persoonlijk. Het is een eerste (misschien maar tijdelijke) bevrijding van de instinctief of zintuigelijk ervaren oerdrift der natuur uit de karakteristieke somber-zwoele gebondenheid, waarin zij bij Epstein altijd bevangen gelegen heeft. Daarom kan dit werk ook voor zijn eigen ontwikkeling van betekenis zijn.
De Rima van Epstein is, op het langwerpig paneel, een naakte vrouwefiguur, omtrent de knieën afgesneden, het hoofd zo ver achterwaarts geworpen, dat het profiel met de fladderende haren een deel van de aldus lichtelijk gebroken bovenlijn van het paneel vormt. Het lichaam is schonkig, het bekken, de ribben sterk geaccentueerd, de uitgestrekte armen fors, de ene massale palmhand rondom de duif, die van rechts naar haar kwam toevliegen, open. Die hand is, in verhouding tot de andere ledematen, evenals trouwens een paar der vogels, opvallend groot en dat met het schonkige, van classicistisch standpunt bekeken lelijke lichaam, heeft talloze beoordelaars aanstoot gegeven. Zien zij in
| |
| |
die geweldige hand een onmachtige versmading der natuur, de lelijkheid van het lichaam maakt het in het klassieke zo onschadelijke naakt voor hun gevoel klaarblijkelijk indecent. Ik geloof zeker, dat Epstein overdreven heeft, dat hij hier een gezond artistiek beginsel te dogmatisch doorvoerde en het daardoor in zijn werking ook elders verzwakte. Een volmaakt kunstwerk is zijn paneel dan ook niet geworden. Een interessant werk is het zeer zeker. Over zijn volle breedheid wordt het beheerst door de even van het verticale naar rechts hellende lijn, die wij overal terugvinden. Die leverde het lijnenschema, waarvan Epsteins ritme zich op dit paneel bediende, om zijn eigen beweging harmonisch te verwezenlijken. En daarin is hij geslaagd. De grondbedoeling van dit werk is er een van ritmisch stromende kracht. Rima is sterk en ruig, als de natuur, wier wezen zij uitdrukt, al is zij, in de gehele uitdrukking van haar gelaat en van haar lichaam, de van zich zelf onbewuste, die zich realiseert in haar eigen bewegen. Die beweging, haar kracht en haar onbewustheid, hebben Epstein de motieven geleverd, waardoor zijn arbeid naar vorm en inhoud bepaald wordt. Niemand kon, als sommigen doen, van hem eisen, dat hij Hudsons wezen op Hudsons wijze zou uiten. Wat hij doen moest, de identiteit van Hudsons wezen met dat der ganse natuur in een dergelijke geest lichaam te geven, en dat zo te doen, dat die geest in zijn wezenlijkste trek door hem op persoonlijke Epsteinse wijze uitgedrukt werd, dat heeft hij gedaan.
Ik zal de lezers niet vervelen met een relaas van wat er over dit werk geschreven en gezegd is. Waarlijk niet weinig. En dat duizenden het een ontsiering van Hyde Park achten en niets liever zien zouden dan dat het van hoger hand weggehaald werd, is zeker. Heeft een verlicht volksvertegenwoordiger de stupiditeit niet zo ver voortgezet, dat hij vroeg, of de oprichting van openbare monumenten, die algemeen tot kritiek en ergernis aanleiding geven, voortaan niet voorkomen kon worden! Dat de Rothermere-en
| |
| |
de Beaverbrook-dagbladen hun obscurantistische hartstochten op triestige wijze botgevierd hebben, stipte ik reeds aan. Daarover verder dus niets meer. Belangrijker is het, mijn indruk van Epsteins arbeid, in verband met die opmerking over Hyde Park, nog even door een paar laatste zinsneden volledig te maken. Het paneel namelijk is niet het enige. Het is slechts het middenstuk van het grotere gedenkteken, dat het omlijst, en dat dus dezelfde vorm heeft. Het is zeer eenvoudig, van dezelfde steen als het paneel, en zonder een enkele versiering. Alleen de weinige lijnen van zijn eigen sobere geleding brengen in het langwerpig monument hier en daar, maar bescheiden, de onontbeerlijke wisseling van licht en schaduw. Het geheel wordt ook niet van nabij bezien: op aanschouwing van enige afstand is het - en het hek draagt daar zorg voor - door de beeldhouwer ontworpen. En er is geen lijn in de omgeving, waarmede bij de plaatsing geen rekening gehouden is. De twee bomen, aan weerszijden van het gedenkteken en midden in het grasperk, waarachter het zich verheft, de veelkleurige bosschage naast en achter het geheel, de rijzige bomen aan het eind van het park, ver achter de bosschage van het vogelparadijs, en juist boven het midden van het gedenkteken het hoogst, het water tussen het dubbel stel overbloeide stenen randen, die parallel met het gedenkteken en met het hek lopen, en op een waarvan de herinnering aan Hudson in mooie kapitalen gebeiteld staat, en de overvloed van bloemen, zij behoren bij het monument, zoals het monument nu bij hen hoort, zij vormen een eenheid, waarvoor men zich met verbazing afvraagt, hoe zij iemand met iets anders kan aandoen dan met een grote rust, en met een voldoening, die door geen onderdeel van het paneel, waartegen men bedenking zou kunnen hebben, verminderd kan worden. Want in het geheel gaat ook dat detail ten volle op. De laatste gedachte, waarmede men van de plek scheidt, is de overweging, hoe hier die ruige wilde
natuurgeest, binnen de sierlijke schik- | |
| |
king van zorgvuldig gekweekte, gekozen en geschikte planten en bomen en bloemen, eerst in de harde en onbeweeglijke steen die de ontkenning van zijn wezen lijkt, tot de levende gestalte kwam, die het doel, het geheim en de vervulling der kunst is.
|
|