Verzameld werk. Deel 4
(1961)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Léon Bloyaant.Het is niet mogelijk Léon Bloy in zijn persoonlijkheid en in zijn kunst te begrijpen zolang men niet beseft heeft hoe onvoorwaardelijk het sterven van Christus aan het kruis ter verlossing der mensheid voor hem niet slechts een alles beheersende historische gebeurtenis uit het verleden, maar de volstrekte, ononderbroken door de eeuwen heen zich voltrekkende werkelijkheid was, waarin ons leven gegrond moet worden. ‘Jésus-Christ sera en agonie jusqu'à la fin du monde; il ne faut pas dormir pendant ce temps-là’ haalt hij in Le Désespéré uit Pascal aan en in Le Salut par les Juifs zou hij op deze voor hem zo centrale woorden nog eens terugkomen. In hen vinden wij de oplossing der problemen, die de lezing zijner werken en de behandeling die zij vanwege mede-schrijvers en mede-katholieken ondergaan hebben, ons stellen. Het gaat er niet om, Bloy's geloof te beoordelen en ons oordeel over zijn ganse verschijning uit te strekken, het gaat er eenvoudig om hem te begrijpen. Daarvoor hebben wij nodig de kern van zijn wezen te kennen. Hebben wij die gevonden dan leven wij in zijn innigst hart, in het gevoel zelf van zijn hartstocht, zijn liefde en tederheid, van zijn verontwaardiging, zijn toorn en zijn haat. En eerst dan kan onze geest, door de uitstraling van die kern in alzijds verschillende richtingen gedragen, zien en begrijpen, welk doel zij tegemoet gingen, waar zij eindigden, om ten slotte van eindpunt tot eindpunt de lijn trekkend de uiterste omtrek zijner persoonlijkheid te verkrijgen die wij behoeven om het door hem beslagen gebied in kaart te kunnen brengen. Wij trachten dus, niet van buiten af maar, als het mogelijk is, al was het maar voor enkele momenten van uit haar | |
[pagina 90]
| |
diepte deze onpeilbare gedachte te peilen: dat wij, gelijk Paulus het in het eerste hoofdstuk van zijn brief aan de Kolossenzen gezegd heeft, door ons lijden ten bate van Christus' lichaam, dat is de Gemeente, wat aan zijn lijden nog ontbreekt moeten aanvullen. Deze gedachte dat wij allen, in ieder uur, iedere seconde van ons leven, zwak als wij zijn, opnieuw de Christus kruisigen, ieder ogenblik diezelfde nood die hem bloed deed zweten in de hof van Gethsemane en hem op Golgotha door de smart van zijn volkomen eenzaamheid tot de ontzaglijke kreet van het ‘lama sabachtani’ dwong, niet alleen vernieuwen, maar oneindig verzwaren. Dat wij ieder uur van ons leven, zondigend, en vrije wezens nochtans, iets toevoegen aan de last die Christus voor ons te boeten heeft. Ontzettende gedachte wanneer die verlosser niet een door zonde aangedaan, nimmer geheel schuldeloos lijdende mens is, maar wanneer hij de volkomen reine en zondeloze Zoon van God zelf, wanneer het een goddelijk offer is dat wij zelf altijd opnieuw noodzakelijk maken, en waarvoor wij in en door onze vrijheid, tevens de volle verantwoordelijkheid dragen. Die vrijheid immers stelt ons in staat, om als wij willen zo zondeloos mogelijk te leven en daardoor Christus' lijden te verlichten. En niet alleen Christus' lijden te verlichten, maar zelve op deze wijze ons enig doel tegemoet te gaan: het terugwinnen onzer oorspronkelijke reinheid en het herstel van onze gestalte tot zuiver beeld en gelijkenis Gods. Dit dus is ons, ik herhaal niet als voorwerp van beoordeling, maar als uitgangspunt voor ons begrijpen van Bloy in de eerste plaats gegeven: zijn katholicisme; de wilsvrijheid die daaruit noodzakelijk voortvloeit; het volstrekte geloof in de eeuwige werkelijkheid van Christus' Passie; de eerste en dubbele plicht van de mens, die van een oneindig dankbare liefde voor Christus, en van de strengste poging tot zelfreiniging als gevolg en bewijs van die liefde. Christus is niet alleen op Golgotha, hij is in ons gekruisigd. Hij lijdt in ons; en in ons, door ons leven, kunnen wij | |
[pagina 91]
| |
zijn lijden verlichten. Door zijn geboden te volgen, dat is door naar de wereld te lijden als hij. Bloy's gedachte is essentieel synergistisch. Maar dan is Christus ons nog bovendien het grote, het enige voorbeeld van ons arbeiden aan ons zelf. Een voorbeeld dat zal ophouden te bestaan, zodra wij onze wezenlijke bestemming vervuld hebben, d.w.z. zodra wij zondeloos geworden zijn, d.w.z. zodra Christus' lijden onnodig geworden is: merkwaardige bevestiging van het geloof dat het aan de mensheid staat Christus' lijden te beëindigen. Een voorbeeld derhalve. In de eerste plaats door zijn Passie zelf, maar in de tweede plaats door dat geschenk van zijn menselijk leven vóor zijn kruisdood, dat wij na te bootsen hebben om goed te doen, en dat ons zelf bovendien de geboden heeft nagelaten, waardoor wij ons moeten beheersen, willen wij onze vervulling kunnen naderen. Geboden, gegeven door een god, bevestigd door zijn lijden, en door gehoorzaamheid waaraan dat lijden verlicht wordt, - zulke geboden zijn naar hun aard volstrekt. In de praktijk zullen de meesten dit althans meestal niet erkennen. Bloy echter heeft ze als volstrekte geboden aanvaard en hij heeft het zo onvoorwaardelijk gedaan dat hij daardoor niet alleen met bijna de gehele wereld, maar ook met zijn mede-katholieken in conflict moest komen. In die strengheid tegenover de mensheid en zich zelf in haar, ligt een deel van Bloy's innerlijke waarheid. Want het is deze waarheid, die tot de onweerlegbare uitspraak dwingt, dat er maar éen soort waarachtige christen mogelijk is, hij die onvoorwaardelijk en onverzettelijk de volstrekte verbindendheid van Christus' geboden leert, en zijn leven erop aanlegt ze ondanks alles en ondanks zich zelf in zich zelve waar te maken. De eis is ontzaglijk zwaar. Maar er is geen reden, waarom hij niet zwaar zou zijn. Zulk een lijden van zulk een god, - denken wij ons het zwaarste leven van de rampzaligste aardemens, wat ware het vergeleken bij het lijden van Christus dat immers allereerst en allermeest het lijden | |
[pagina 92]
| |
van alle mensen in alle tijden te zamen is, en daarenboven dan nog goddelijk en schuldeloos. Ik zeide reeds dat die eis voor alles ten opzichte van God de enige is. Hij is het eveneens ten opzichte der mensheid. En ik kom hiermede tot dat zéer belangrijke element in Bloy's christelijk geloof, dat hij in Le Désespéré aldus aangeeft: ‘Toute la philosophie chrétienne est dans l'importance inexprimable de l'acte libre et dans la notion d'une enveloppante et indestructible solidarité!’ Solidariteit, ziedaar de eerste wet, door wier heerschappij de mensheid in haar geheel naar Bloy's overtuiging bepaald wordt. Er is op de wereld geen andere orde dan die van het verloren paradijs. Die orde heeft zij door de zondeval der mensen verloren, die orde moet zij en zal ieder van haar weer door het lijden van en in Christus herwinnen. Er was in de mensheid een evenwicht geweest, dat door zijn uitstoting uit het paradijs verbroken is. Men kan in de katholieke kerk een prefiguratie van die herwonnen orde zien. Men kan de breuk van het evenwicht als beginsel van alle innerlijke en uiterlijke ongelijkheid der mensen begrijpen. In een op Christus' lijden gegronde gemeenschap ligt de mogelijkheid voorzien, om in afwachting der voleindiging menselijk te doen wat gedaan kan worden, d.w.z. de prefiguratie van de gemeenschap der heiligen. Met de solidariteitsidee, ook berustend op een verbroken evenwicht, enkel als psychische werkelijkheid beschouwd, en afgezien van haar verschijning en maatschappelijke verhouding, is deze grote gedachte gegeven: dat geen mens lijdt, zonder een ander vreugde mogelijk te maken, en dat niemand gelukkig is, zonder dat zijn geluk door het leed van een ander gekocht wordt. De mensen, betekent dat, zijn onderling voor elkander verantwoordelijk en op deze hoge, maar haast ondraaglijk schijnende gedachte heeft Bloy voortgebouwd. ‘Quand le chaos de ce monde en chute aura été débrouillé’, schrijft hij in La Femme pauvre, ‘quand les étoiles chercheront leur pain et que la fange la plus décriée sera seule admise à refléter la | |
[pagina 93]
| |
Splendeur; quand on saura que rien n'était à sa place et que l'espèce raisonnable ne vivait que sur des énigmes et des apparences; il se pourrait bien que les tortures d'un malheureux divulguassent la misère d'âme d'un millionnaire qui correspondait spirituellement à ses guenilles, sur le registre mystérieux des répartitions de la Solidarité universelle.’ Men leest door dit citaat heen de gelijkenis van de rijkaard en de bedelaar. Ik koos het omdat het overleidt naar dat grote feit in de menselijke samenleving, waarop die brutaalste negatie der universele solidariteit berust: de almacht van het Geld. ‘Ego mendicus sum et pauper’, zegt de psalmist, en het spreekt vanzelf dat de ego van Bloy geen ander was dan Christus zelf. ‘Vae divitibus’, wee de rijke, leest hij verder in de bijbel en dan verder, in Lucas 14: 33 dat verbod van de rijkdom dat Christus zelf gesteld heeft: ‘Qui non renuntiat omnibus quae possidet non potest meus esse discipulus’. ‘Non potest’, hij onderstreept het in de brief aan Henri van Haastert die hij in Au Seuil de l'Apocalypse opnam. Ook dit gebod, en noodzakelijk, absoluut, zonder mogelijkheid van beroep of vergoelijkende clausule. Men kan niet God dienen én de Mammon. Zo vinden wij dus hier de reden, én de noodzaak voor Bloy van een gans leven van ellende door niet verzwakkende toorn tegen zijn medemensen. Want in alles is de maatschappij de meest flagrante ontkenning van dat enig gebod. Het geld is hem dat opperste symbool, waarin de mens zijn Christus een eeuwige kruisiging oplegt. Zijn kritiek valt hier samen met die van ieder die in de gemeenschapsidee de waarheid en de bestemming van het mensenras gevoeld hebbend, diezelfde idee in schier alle opzichten ontkend, gehoond en vernietigd vindt. Maar enkel misschien in een christen kan de verontwaardiging zo brandend worden als zij in Bloy was, omdat enkel voor een christen als hij de heerschappij van het geld een zo bovenmenselijke betekenis heeft dat zij ook het symbool kan | |
[pagina 94]
| |
worden van Gods lijden. En, noodzakelijk alweder, het felst woedt die toorn niet tegen hen die Christus afgezworen hadden, maar tegen hen die, in naam christen, met de mond belijden, wat zij in het hart of met hun daden verloochenen. Want door ieder christen die niet volgens Christus' gebod handelt, wordt Christus in waarheid verloochend. Hij loochent Christus niet alleen, maar vermeerdert zijn lijden, en hij ontkent diezelfde solidariteit die hij het eerst moest erkennen. En daar de solidariteit een werkelijkheid is boven zijn eigen ontkenning uit, en hij door zijn verharding een ander mens dus tot al de beproeving van het gebrek en de ellende veroordeelt, bestendigt hij de verbrokenheid van het evenwicht die herstel der oorspronkelijke orde onmogelijk maakt. ‘Tout riche qui ne se considère pas comme l'Intendant et le Domestique du Pauvre est le plus infâme des voleurs et le plus lâche des fratricides. Tel est l'esprit du christianisme et la lettre même de l'Évangile’, schrijft Bloy in Le Désespéré. En in Le Salut par les Juifs: ‘Le Verbe, la Chair, l'Argent, le Pauvre... Idées analogues, mots consubstantiels qui désignent en commun Notre Seigneur Jésus-Christ dans le langage que l'Esprit-Saint a parlé. Car, sitôt qu'on touche à l'une ou l'autre de ces effrayantes Images, qui sont si nombreuses, elles accourent toutes à la fois et mugissent de tous les côtés comme des torrents qui se hâteraient en bondissant vers un gouffre unique et central.’ In Christus' lijden ter verlossing der mensheid, die het herstel der oorspronkelijke orde is, in de wet der universele solidariteit als heerseres over de mensheid tussen Val en Laatste Oordeel, in de praktische ontkenning maar essentiële bevestiging dier wet, dus in de macht van het geld, in een maatschappij die uitsluitend op haar gevestigd is, - in deze drie geweldige feiten vinden wij Bloy naar zijn inhoud, zijn gedachte en zijn ontroeringen, zijn stof en zijn vorm bepaald en verklaard. Zijn stof en zijn vorm. Bloy was kunstenaar, en kunste- | |
[pagina 95]
| |
naar niet accidenteel maar bewust en naar zijn wezen. Bloy was historicus, en historicus noodzakelijk als gevolg van zijn volstrekt geloof in Christus en de universele solidariteit. De historicus bewerkte de materie van het geloof tot het materiaal dat hij de kunstenaar gaf om er kunstwerken van te maken, en beide, kunstenaar en historicus, in hun voortdurende wisselwerking, stonden op de gemeenschappelijke bodem. De kunstenaar noodzakelijk en uitsluitend als dienaar van God, voor ieder die in Gods werkelijkheid het volstrekte geloof heeft. In Le Mendiant ingrat vindt men dat meermalen duidelijk neergeschreven. Nergens echter heeft Bloy het zo volledig uitgesproken als in dat gesprek in La Femme pauvre tussen Marchenoir (Bloy) en Bohémond (Villiers de l'Isle Adam) waar Marchenoir als antwoord op Bohémonds lofzang op Wagner, in scherpe en onaantastbare woorden, de functie van de kunst beschrijft. ‘L'Art moderne est un domestique révolté qui a usurpé la place de ses maîtres... J'ai quelquefois dénoncé, avec une amertume qui paraissait excessive, l'étonnante imbécillité de nos chrétiens et la haine vile dont ils rémunèrent le Beau, infailliblement. Vous m'accorderez, messieurs, qu'il est impossible d'en dire trop sur cet article. Depuis trois ou quatre siècles, les catholiques et les dissidents de n'importe quelle étable ont tout fait pour dégrader l'imagination humaine. En ce seul point, hérétiques et orthodoxes ont été continuellement unanimes. La consigne donnée aux uns et aux autres par le Tout-Puissant d'En Bas était d'effacer le souvenir de la chute. Alors, sous prétexte de restituer l'homme, on fit renaître la Viande antique avec toutes ses conséquences. Les cathédrales croulèrent, les nudités saintes firent place à la venaison et tous les rythmes appartinrent à la Luxure. Les lignes rigides que la droiture du Moyen Age avait attribuées aux représentations extra-corporelles des Martyrs, aussitôt brisées, s'incurvèrent, suivant la loi indisponible des mondes, qu'un | |
[pagina 96]
| |
enfantillage sublime avait un instant domptée, et devinrent les rinceaux de l'autel de Pan. C'est là, je pense, que nous en sommes tout à fait. Que serait-il arrivé du Christianisme si les images même les plus sacrées étaient autre chose que des accidents de sa substance? ...Pour ne parler que de la musique, la mélodie la plus somptueuse est au-dessous du silence, lorsqu'intervient le Custodiat animam meam de la communion du Prêtre. L'essentiel c'est de marcher sur les eaux et de ressusciter les morts. ...L'Art, cependant, je le répète, est étranger à l'essence de l'Église, inutile à sa vie propre, et ceux qui le pratiquent n'ont pas même le droit d'exister s'ils ne sont pas ses très humbles serviteurs. Elle leur doit sa protection la plus maternelle, puisqu'elle voit en eux ses plus douloureux et ses plus fragiles enfants, mais s'ils deviennent grands et beaux, tout ce qu'elle peut faire, c'est de les montrer de loin à la multitude, comme des animaux féroces dont il est dangereux de s'approcher. ...S'il existait un art chrétien, on pourrait dire qu'il y a une porte ouverte sur l'Éden perdu et que, par conséquent, le Péché originel et le Christianisme tout entier ne sont que des radotages. Mais cet art n'existant pas plus que l'Irradiation divine sur notre planète, éclairée à peine, depuis six mille ans, par le dernier tison d'un soleil que les Désobéissants éteignirent, il était inévitable que les artistes ou les poëtes, impatients de rallumer ce flambeau, s'éloignassent d'une vieille Mère qui n'avait à leur proposer que les catacombes de la Pénitence. Or, quand l'Art est autrement qu'à genoux, - non, comme le prétend mon cher ami Bohémond, dans la poussière du Graal, voisin, m'a-t-on dit, d'un ancien théâtre bâti par Voltaire, mais aux pieds d'un très humble prêtre, - il faut nécessairement qu'il soit sur le dos ou sur le ventre, et c'est ce qu'on nomme l'Art passionnel, le seul qui puisse, maintenant, donner un semblant de palpitation à des | |
[pagina 97]
| |
coeurs humains pendus à l'étal de la triperie du Démon!’ Een andere functie in kunst te zien ware Bloy onmogelijk geweest, omdat in hem, wiens gehele gemoeds- en geestesleven door Christus en de kerk gevormd werd, ieder ander onderwerp dan het geloof zelf uitgesloten was. Zijn onderwerp was de mensheid en de geschiedenis der mensheid, gezien met de ogen van een voor wie deze geschiedenis het Tekenschrift van Gods wil was. Haar begin: na de ‘absolute orde’ ener zondeloze aarde, de zondeval. Haar wezen: de gang der mensheid naar de volkomen ontzondiging waarvan Christus' Dood het middel was. Haar einde: de terugkeer tot de absolute orde door het Laatste Oordeel. Tussen begin en einde onder het ideaal-voorbeeld van Christus' leven, de daarmee gedeeltelijk overeenstemmende, gedeeltelijk dat voorbeeld ontkennende praktijk der mensheid. En de wetenschap, dat alle feitelijkheid een onkenbare, symbolische betekenis bezit, die aan ieder voorval, tot in zijn kleinste bijzonderheden, een oneindige draagkracht geeft. Bloy voelde het als zijn eigenlijke plicht, die betekenis na te speuren, de feitelijke werkelijkheid vast te stellen alleen om ze als maas in het door God geknoopte net te begrijpen, haar in haar absolute werkelijkheid, haar eeuwigheid te zien. Zien, zeg ik, want Bloy voelde zich een ziener. ‘Ainsi qu'il avait confié à un ami’, lezen wij in Le Désespéré, ‘il rêvait d'être le Champollion des événements historiques envisagés comme les hiéroglyphes divins d'une révélation par les symboles, corroborative de l'autre Révélation. C'eût été toute une science nouvelle, singulièrement audacieuse et que le génie seul pouvait sauver du ridicule. ...Il en avait pris l'idée première dans ces études exégétiques qui furent, par une singularité peut-être inouïe, le point de départ de sa vie intellectuelle, aussitôt après sa conversion. Appuyé sur l'affirmation souveraine de saint Paul: que nous voyons tout ‘en énigmes’, cet esprit absolu avait fermement conclu du symbolisme de l'Ecriture | |
[pagina 98]
| |
au symbolisme universel, et il était arrivé à se persuader que tous les actes humains, de quelque nature qu'ils soient, concourent à la syntaxe infinie d'un livre insoupçonné et plein de mystères, qu'on pourrait nommer les Paralipomènes de l'Évangile. De ce point de vue - fort différent de celui de Bossuet, par exemple, qui pensait, au mépris de saint Paul, que tout est éclairci, - l'histoire universelle lui apparaissait comme un texte homogène, extrêmement lié, vertébré, ossaturé, dialectiqué, mais parfaitement enveloppé et qu'il s'agissait de transcrire en une grammaire d'un possible accès.’ En telkens kwam hij op deze visie der geschiedenis terug. Maar ook zijn werk zelf bestaat vooreen groot deel uit uitwerking van het principe van het ‘symbolisme de l'histoire’. Byzantium, Jeanne d'Arc, Columbus, Marie Antoinette, Napoléon, Joden, het Geld, het wezen der negentiende eeuw, Bloy zelf ten slotte, waren de onderdelen waar hij zijn grondbeginselen aan uitwerkte. Volkomen in tegenstelling met de gehele moderne historie, door hem zo gehoond, met de geschiedenistheorie van Hegel, in zo flagrante tegenstrijd met de zijne. Maar aanleiding tot hoeveel scherpzinnige verklaringen, hoeveel verbanden. Voor Bloy had de geschiedenis waarde en zin, en wie twijfelt eraan of noodzakelijk moet in zijn gedachten over haar wezen en bestemming op de een of andere wijze de waarheid liggen? Bloy leert de mens de dingen weer groot te zien en in hun wezen, terwijl de moderne geschiedkundige hen feitelijk als klein toonde en ze in hem dan bovendien nog onzeker schenen. Enkel als tekenschrift van God, of, want een ander geloof behoeft deze leer niet wezenlijk te wijzigen, als het duistere en uiterlijke verschijningscomplex van de geestelijke wordingsgeschiedenis der mensheid, is de geschiedenis waarlijk waard beoefend te worden. Zonder dit geloof in het innerlijk wezen, is zij niets als het verwatenste bewijs van 's mensen redeloze hoogmoed. Het gaat om het wezen, om een wezen dat door geen opeenstapeling | |
[pagina 99]
| |
van zo zuiver mogelijke feiten te bereiken is. Iedere goede historicus is dan ook inderdaad een ziener. Een ziener van datgene, zonder hetwelk de afzonderlijke feiten niet zuiver gekend kunnen worden: hun wezen. Vandaar dat Bloy in zijn bijzonder katholieke denkwijze, zich bewust was enkel te kunnen raden, enkel waarschijnlijkheden te kunnen bereiken, en meer dan eenmaal uitsprak dat eerst bij de voleindiging der tijden, bij het Laatste Oordeel, maar dan plotseling, zonder mogelijkheid van vergissing of raadselachtigheid, de betekenis van alle dingen van de allergrootste tot de allerkleinste duidelijk zoude worden. Dat dan eerst volkomen het licht datgene doorschijnen zou, waarover hij nu tastend alleen kon gissen, waarover hij nu alleen kon profeteren. ‘Je visite’, schrijft hij in Constantinople et Byzance, ‘Byzance comme Schlumberger visitait les ruines d'Acci, capitale antique des rois d'Arménie, en soutenant de mes mains faibles, au dessus de ce grand vertige de mon âme, tout le firmament étoilé.’ In dit prachtige beeld vindt men het wezen van Bloy's historieschrijving verklaard en beperkt. Verklaard. Als men éen ding toevoegt, dat voor Bloy van het allergrootste belang was. Bloy's zien der geschiedenis was het zien van Begin, Midden en Einde der mensheid. Het Einde, en dat in de eerste plaats, als het doel van alle gebeuren. In dat Einde, dat Laatste Oordeel, waarnaar de mensheid sinds de zondeval op weg is, moet noodwendig de gebeurtenis haar zin en verklaring vinden. En hier verkrijgt de ziener in Bloy dat voorspellende, dat zijn werk vaak de gespannen hartstochtelijkheid geeft van de oudtestamentische profeten, met wier visioenen hij zijn geest gevoed had. Het was Bloy's overtuiging, tot stand gekomen op grond juist van zijn lezen in de symboliek der feiten, dat de Oordeelsdag nabij is en men moet dit feit geen ogenblik uit het oog verliezen, wil men hem begrijpen. Bloy was een dier predikers die, wetend dat de Dag der Dagen nabij is, wetend welk verschrikkelijk oordeel het | |
[pagina 100]
| |
grootste deel der mensheid te verwachten heeft, van de daken roept en van de hemel de spitsroeden afsmeekt waardoor de weerbarstige mensheid, vóor het te laat is, naar het altaar gegeseld wordt. Hij was een afsmeker van plagen en verschrikkingen, hij zelf, in zijn toom over de gewetenloze belediging van Christus en zijn getrouwen tot in het diepe wezen, tot in de kleine (...) gebeurtenis der maatschappij, ter volkomen navolging van Christus de roede hanterende, en tegen allen om hem, die hij zag heulen met de vijanden van God, de bittere woorden uitdrijvende die hem gevreesd gemaakt hebben, maar hem tegelijk, door de ondergrondse wraakzucht der beledigden, in de ellende gestort hebben. Enkel als een negentiende-eeuwse profeet van het Naderend Einde is Bloy te begrijpen. En alleen als zodanig, omdat juist in dat profetenschap de diepste weerlegging te vinden is van die voor de hand liggende beschuldiging dat hij de christelijke liefde, ‘la pitié’, of ‘la charité suprême’, niet kende. Er is in Bloy (...) vertwijfeling over de mensen. Er is een uiterste liefde, woestheid en vroomheid in elkander overgeslagen. Al die grieven tegen zijn wilde uitbarstingen waren reeds in Le Désespéré beantwoord. Tevergeefs, want ze werden altijd opnieuw uitgesproken. Toch heeft Bloy inderdaad niet anders gedaan, dan wat Christus gedaan heeft, wiens prediking men in haar gehele (...) als prediken tegen de Farizeeën kan zien. Zijn strijd was niet zozeer tegen de regelrechte zonde, maar tegen de geveinsdheid. De geveinsde geselde hij uit de tempel en allen die tot Christus wilden komen niet om Christus, om hun oorspronkelijke heerlijkheid, maar in laatste instantie om hun eigen zelfzuchtig ik. In de tederheid, de ontroering, die wij op zovele bladzijden van Bloy's werken levend vinden, kunnen wij onmiskenbaar het tegendeel vinden. Maar ik wil niet in een tegenstelling de oplossing zoeken. In de toom zelf is de liefde te verklaren, en enkel uit liefde is de toorn verklaarbaar. Christus zó lief te hebben, is Christus in ieder mens liefhebben, maar dan ook ieder mens en zich | |
[pagina 101]
| |
zelf te haten, te geselen voor zover het dat innerlijke bezit verloochende en zelfs verontreinigde. Zo schrijft hij in Le Désespéré: ‘On vous a dit, n'est-ce-pas? que mes violences écrites offensaient la charité. Je n'ai qu'un mot à répondre à votre théologien. C'est que la Justice et la Miséricorde sont identiques et consubstantielles dans leur absolu. Voilà ce que ne veulent entendre ni les sentimentaux ni les fanatiques. Une doctrine qui propose l'Amour de Dieu pour fin suprême, a surtout besoin d'être virile, sous peine de sanctionner toutes les illusions de l'amour-propre ou de l'amour charnel. Il est trop facile d'émasculer les âmes en ne leur enseignant que le précepte de chérir ses frères, au mépris de tous les autres préceptes qu'on leur cacherait. On obtient, de la sorte, une religion mollasse et poisseuse, plus redoutable par ses effets que le nihilisme même. Or, l'Évangilea des menaces et des conclusions terribles. Jésus, en vingt endroits, lance l'anathème, non sur des choses, mais sur des hommes qu'il désigne avec une effrayante précision. Il n'en donne pas moins sa vie pour tous, mais après nous avoir laissé la consigne de parler ‘sur les toits’, comme il a parlé lui-même. C'est l'unique modèle et les chrétiens n'ont pas mieux à faire que de pratiquer ses exemples. Que penseriez-vous de la charité d'un homme qui laisserait empoisonner ses frères, de peur de ruiner, en les avertissant, la considération de l'empoisonneur? Moi, je dis qu'à ce point de vue la charité consiste à vociférer et que le véritable amour doit être implacable. Mais cela suppose une virilité, si défunte aujourd'hui, qu'on ne peut même plus prononcer son nom sans attenter à la pudeur... Je n'ai pas qualité pour juger, dit-on, ni pour punir. Doisje inférer de ce bas sophisme, dont je connais la perfidie, que je n'ai pas même qualité pour voir, et qu'il m'est interdit de lever le bras sur cet incendiaire qui, plein de confiance en ma fraternelle inertie, va, sous mes yeux, allumer la mine qui détruira toute une cité? Si les chrétiens n'a- | |
[pagina 102]
| |
vaient pas tant écouté les leçons de leurs ennemis mortels, ils sauraient que rien n'est plus juste que la miséricorde, parce que rien n'est plus miséricordieux que la justice, et leurs pensées s'ajusteraient à ces notions élémentaires. Le Christ a déclaré ‘bienheureux’ ceux qui sont affamés et assoiffés de justice, et le monde, qui veut s'amuser, mais qui déteste la Béatitude, a rejeté cette affirmation. Qui donc parlera pour les muets, pour les opprimés et les faibles, si ceux-là se taisent, qui furent investis de la Parole? L'écrivain qui n'a pas en vue la Justice est un détrousseur de pauvres aussi cruel que le riche à qui Dieu ferme son Paradis. Ils dilapident l'un et l'autre leur dépôt et sont comptables, au même titre, des désertions de l'espérance. Je ne veux pas de cette couronne de charbons ardents sur ma tête, et depuis longtemps déjà, j'ai pris mon parti.’ Ik geloof dat dit volstaan kan, bovendien dat hiermede een sluitsteen gegeven is voor de karakteristiek van Bloy naar de inhoud zijner persoonlijkheid. Die van de kunstenaar. Dat absoluut geloof, dat zienerschap over de geschiedenis der mensheid, die profetie van de dag des Oordeels, die innerlijke verrukking, die liefde, die haat, die verontwaardiging, alle een equivalent vindend in enige eigenschap zijner geschriften, - hun karakter is er door verklaard, en tevens het verzet dat zij overal, bij schrijvers en katholieken hebben opgewekt. Het verlammendste verzet dat ter wereld te denken is. Dat moest het verzet der negatie zijn. Omdat de waarde in dezen toch niet te ontkennen was, moest het ontkend, in stilte versmoord worden, omdat het niet erkend kón worden door hen, die door de erkenning gedwongen waren tot de daarin opgesloten erkenning dat hun leven onwaardig was. Deze vaak brandende bladzijden schroeiden voor alles de ziel van Bloy's mede-katholieken. Want was Bloy's gehoorzaamheid aan de katholieke kerk onvoorwaardelijk, tegen niets is zijn kritiek zó groot geweest als tegen de vertegenwoordigers, geestelijken en leken, der heilige kerk. Terecht zag hij in | |
[pagina 103]
| |
hen de grotere schuldigen, omdat zij niet alleen voor het verzuim ten opzichte van zich zelve, maar in nog sterker mate voor het verzuim ten opzichte der aan hen toevertrouwde gemeente verantwoordelijk zijn. Was Bloy's veroordeling der priesters geheel juist? Van uit Christus en zijn geboden gezien zeer zeker. Maar het lijkt mij niet waar dat de katholieke kerk in de allereerste plaats in dienst van Christus en zijn zuivere leer staat. Zij is ook een orde op en voor zich zelf, die zich enkel kan handhaven door, en zelfs gegrondvest is op, de overtreding van eeuwige ‘volstrekte’ geboden van de god die zij belijdt en van wie zij haar bestaan ontvangen heeft. Zij is een kerk van orde, en het is merkwaardig te zien dat juist om die essentiële eigenschap een man als Maurras haar die grote uiterlijke betekenis toekent en de verering geeft, die hem de voorrede tot Le Dilemme de Marc Sangnier deed schrijven. Ook Bloy zag in de kerk een kerk van orde, maar een orde prefiguratief van de absolute orde. Zag hij dan niet dat de kerk in werkelijkheid en misschien noodzakelijk, niet op verloochening, maar op de betrekkelijke of algehele erkenning berustte van dingen wier verloochening door Christus was voorgeschreven? Zo dit waar is, dan vinden wij hier de verklaring van zijn felle kritiek niet op het instituut, maar op de vertegenwoordiging van zijn katholieke kerk, die in haar heilige plicht te kort schoot, door iets anders te zijn dan altijd en overal de bestrijder van de macht van het geld, deze machtigste constante ontkenning en verijdeling van Christus' lijden en geboden. Christus' gebod laat geen mogelijkheid open voor een orde die zou rekening houden met de bestaande macht van het geld. In zoverre, juist met de (...) der absolute orde voor ogen, was Bloy's leer de predicatie van het verbreken der betrekkelijke orde der kerk, in zoverre zij geen prefiguratie der absolute was, in zoverre Christus' leer in haar wezen volgens zijn opvatting revolutionair was, d.w.z. de vijand der op geld berustende maatschappelijke orde, de vijand van elk geloofsinstituut | |
[pagina 104]
| |
dat niet metterdaad in de strijd met die orde haar eerste en voornaamste doel zag. En evenzeer was Bloy in deze zin revolutionair en tevens, - hij kan er de consequentie van vrezen, maar weet deze enkel aan de vertegenwoordigers der kerk - onkatholiek. Maar het is misschien beter dit laatste woord dat hem zelf onverdraaglijk geweest zou zijn, voor hem niet te gebruiken, omdat het hier in zo specifieke zin bedoeld is, dat een verkeerd begrip alleen verwarrend kan werken. De katholieken zelf dus, wie het niet in de eerste plaats om de navolging van Christus te doen is geweest, hebben in hem inderdaad een vijand gezien, die hen geen rust wou laten, die hun ganse leven wou wenden en keren, die hen met scherpe felle slagen de onaangename weg wou opdringen, die zij als katholiek geacht werden vrijwillig te betreden. Zij, te zamen met de minderwaardige literatoren, die Bloy een groot deel van zijn leven in een zo ontzettende armoede gehouden hebben, als wij lezen in de tweede helft van La Femme pauvre, hebben de Léon Bloy-legende geschapen waar zijn sterke geest altijd onder geleden heeft, en die hem en zijn famile tot de honger veroordeelde. Frans Erens, in een bespreking - iets als de overpeinzing van de ringvaart om een Hollandse polder die een vreemdeling zou horen vertellen over een ontzagwekkende stortstroom in de bergen - heeft woorden van afkeuring over de uitvallen waar Bloy zich aan schuldig gemaakt heeft. Het is vreemd te zien dat een denkend katholiek als Erens in een man als Bloy een enigmatische figuur zag en hem niettegenstaande zijn kennis van diens gebrek, durft verwijten, dat hij somtijds briest als een hongerige leeuw. Want Bloy toch bestaat vaak enkel uit kreten. Ertsige zinnen, lichtende zienswijzen, de felste bitterste geselingen. In de dagen zijner religieuze verrukking heeft hij de splendeur, die hij in alle religieuze kunst eens vereist oordeelde. In de benadering door woorden van onzegbare dingen gelijkt zijn stijl op die van Dionysus de Areopagiet. De exaltatie en de ferveur, die stamelt in superlatieve en negatieve | |
[pagina 105]
| |
woorden, de verheffing van menselijke eigenschappen zó hevig of zij daardoor goddelijk konden worden, en daartegenover de suggestie en het (... ...) ora alle menselijke eigenschappen in een vloed van negatie dan te ontkennen. Bloy's boeken, het kan niet anders, zijn chaotisch, zij missen de harmonische volmaaktheid waarin het beperkte menselijke streven zijn rust en vervulling vindt. Want al La Femme pauvre en Le Désespéré zijn zangen van geloof, gezongen door een hongerende en een dorstige naar de geest en naar het lichaam. Bloy kent in alle menselijkheid de excessen, dat maakt zijn geschriften nu eens zeer afstotelijk, dan (...) zeer aantrekkelijk in hun oprechtheid. Zij hebben bereikt wat geen enkel religieus tractaat of verslag bereiken kan; de bekering en vergelding: zij zijn de instrumenten van Gods genade geweest. Was er voor Bloy dwingender versterking van zijn moed en overtuiging mogelijk? ‘Je chemine en avant de mes pensées en exil, dans une grande colonne de silence.’ Een enkele zin als deze is voldoende om te doen voelen, wat de betekenis van deze figuur is. Laat hij in verschillende werken onder zijn eigen kracht gebleven zijn. Daarin is hij als allen. Maar in andere, in fragmenten en hoofdstukken bereikt hij die hoogste vorm van menselijke schoonheid, de verhevenheid, mogelijk alleen als de enkeling in aanraking komt met de machten om hem en boven hem of wanneer hij zijn potentie zo tot het uiterste heeft uitgezet, dat alle individualiteit in glorie is ondergegaan en zijn zang niets is dan het geluid van de waaiende vlammen der alziel. Welke schrijver der negentiende eeuw heeft deze hoogste eigenschap: de verhevenheid bereikt? Weinigen voorzeker. Als het waar is, dat in Bloy's werk bladzijden gevonden worden, waar die verhevenheid de woord geworden substantie is, dan hebben wij in die verhevenheid de waardemeter zijner persoonlijkheid en van zijn kunst. Het zal dan gemakkelijk vallen, het werk zelf in zijn verschillende bestanddelen naar zijn waarde te beoordelen. En eerst dan hebben wij de essentiële kentrek van de | |
[pagina 106]
| |
schrijver die wij nodig hebben om zijn plaats te bepalen tussen zijn medekunstenaars, tussen wie hij geleefd heeft, die hem ontkend, gemarteld of vereerd hebben, en met wie hij ook tegen wil en dank met onverbrekelijke banden verbonden is.
Een belangrijke vraag blijft ons over. Ik heb getracht een beschrijving te geven van Bloy's persoonlijkheid in haar zelve, zonder haar aan eigen gedachten te toetsen. Maar hebben wij hem eenmaal gezien zoals hij was, dan kunnen wij deze gewichtige vraag stellen: wat is hij ons méer dan iedere kunstenaar die een eigen innerlijk leven in zijn kunst een eigen belichaming weet te geven? Wat is Bloy, niet als profetisch kunstenaar, maar als profeet? Voor mij, die niet als hij katholiek ben, heeft zijn profetie in zich zelf ook nog enige waarde. Ik geloof, en ik sprak dit al uit (... ...) dat deze waarde groot is. Ik heb Bloy's idee der geschiedenis in het kort uiteengezet. Een Begin, een Einde, en het Middel waardoor, na het Einde, de mensheid weer worden kan als voor het begin. Dit Einde, voor alles, als naderend beseft, in honderden tekenen, talloze overeenstemmingen met oude profetieën, in als wonder te begrijpen samentreffen van feiten, in geloof en ongeloof, zonde en heiligheid. Bloy was de profeet van een katholicisme, dat in de laatste twintig jaar in de Franse letterkunde een volledige representatie gevonden heeft. Bloy de profeet, Claudel de dichter der katholieke kerk, Péguy denker en katholiek mystiek, Psichari haar ‘soldaat’, - zij vormen de pijlers van elke orde die in zich zelf volledig is. Er zijn er nog velen. Betekent hun talrijkheid een nieuwe opbloei van het katholicisme? Of is de wederopbloei de laatste voor zijn einde, een laatste samenvatting van alle krachten in dat wonderbaarlijk groot gewrocht, dat nog enkel om zijn hoogste bekroning vraagt in een waarachtig heilige van deze tijd? Bloy profeteert het einde, en hij heeft misschien voorvoeld dat het katholicisme als levende macht zijn einde naderde, | |
[pagina 107]
| |
en daar het einde van het katholicisme voor hem noodwendig volledig samenviel met het einde der geschiedenis van de zondige mensheid, is het deze waarin hij geloofde en die hij angstig en dreigend en verheerlijkend voorspelde. Was het misschien enkel de ondergang van het katholicisme die hij in dit cataclysme tegemoet zag? En is daaruit zelfs zijn bestaan te verklaren, daar immers juist het einde de profeten pleegt te verwekken die het prediken en tot inkeer manen? De geschiedenis was voor Bloy het tekenschrift van Gods wil. De mensheid zou een heilstaat bereiken in een eeuwig leven - zo moest zij het dan verloren hebben in een ander eeuwig leven vóor dit aardse. In dezelfde idee over het wezen der geschiedenis is de loop der mensheid nog anders te zien. En in dat gezicht op haar wezen kunnen wij misschien de bevestiging vinden van Bloy's sombere profetie, die voor ons enkel de profetie van de ondergang van het katholicisme kan zijn. Misschien zal naar deze perioden de geschiedenis der mensheid later worden ingedeeld: Een eerste periode tot aan de geboorte en eerste bezinning op de gemeenschapsidee, als de innerlijke waarheid van ieder mens afzonderlijk en de ganse mensheid in haar geheel. Die geboorte is Platoon. De geschiedenis daarna een lange onafgebroken poging om tot verwerkelijking te komen der gemeenschapsidee in de werkelijkheid van het dagelijks leven. De eerste grote poging in het christendom, met de katholieke gemeenschap der tien eerste eeuwen na Christus. Het christendom, lijnrecht afstammeling van Platoon, erfgenaam van ontelbare zijner leringen, maar in zijn mythische belichaming, zijn aanpassing en voortzetting (...) monotheïsme, noodzakelijk onvolledig. Die katholieke gemeenschap noodwendig, omdat zij niet gebaseerd was op het innerlijkst wezen der mensen, omdat zij, door haar geloofsvorm, in de eerste plaats op hiernamaalsheid zich richtte, en de materiële hervorming verwaarloosde, enig, en eindigend in de Renaissance. De Renaissance, in zijn schijnbare terugval tot de voorplato- | |
[pagina 108]
| |
nische verenkeling, in zijn schijnbaar prijsgeven der gemeenschapsidee, in het licht van latere uitkomsten te begrijpen als de lange en bezwaarlijke opvoeding der mensen als enkelingen tot de werkelijkheid en wezenlijkheid dier idee, niet alleen van de maatschappij maar van elk afzonderlijk. De Renaissance enkel daarom niet als een ontzaglijke teruggang te begrijpen, omdat zij aanvulde, inhaalde wat de katholieke gemeenschap verwaarloosd had. Tot zij eindelijk de mensheid op dat punt zal brengen dat de gemeenschap, als innerlijk wezen in ieder mens erkend, de uiterlijke werkelijkheid der samenleving zal bepalen, de gemeenschapsidee belichaamd zal worden in een ordening en maatschappelijke verhouding, in welke de mensheid eindelijk haar ware bestemde leven zal bereikt hebben. Zien wij dat juist, is er werkelijk, na de onvolledige gemeenschap der katholieke Middeleeuwen, in de toekomst een volledige gemeenschap der vrije mensheid te verwachten, dan is het eerst geheel duidelijk hoezeer het katholicisme dan zijn grote, zijn geweldige functie vervuld heeft. Dan zien wij eindelijk zijn eindgrens. Misschien heeft Bloy, door innerlijke woeling gedreven, zonder het in werkelijkheid te willen het naderend einde van het katholicisme geprofeteerd. Dat kan geen andere betekenis hebben, dan dat de hogere, volledige gemeenschap te bereiken is. Met een naderen van die gemeenschap valt het einde van het katholicisme samen. Maar zo wij uit het hevigste katholieke hart een dergelijke profetie horen weerklinken, dan kan dat voor ons de betekenis hebben van een blijde boodschap, omdat dat geweldig instituut, aan hetwelk de mensheid de grootste dankbaarheid te betonen heeft, door zijn eigen voleindiging een nieuw instituut, de aardse gemeenschap der mensen, bezegelt. Léon Bloy is zo gezien niet alleen de profeet van de ondergang, maar vooral ook de profeet der verrijzenis. Een orde zal geschapen worden, die wij thans nog niet dromen kunnen, een orde gebouwd op waarheid en vrijheid, door hém gesteld buiten de grens van het aardse leven, | |
[pagina 109]
| |
maar het enige doel en de enige en eerste vervulling door de mensheid der bestemming waarvoor zij in de kosmos geschapen is.
1918 |
|