Verzameld werk. Deel 4
(1961)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Tot het nieuwe Levenaant.Wij willen een nieuwe wereld. Wij hebben die langzaam rijpende levensbeschouwing waartoe ons álles gedrongen heeft, met het karakter der mensheid om ons heen vergeleken en, omdat zij niet toelaat ons afkerig en werkeloos van het heden als iets onverbeterlijks af te wenden, zelf ook niet alleen het béeld van een toekomstige mensheid in zich bevat maar tevens het gebod om met inspanning aan haar verwerkelijking te arbeiden, zien wij ons genoodzaakt het wáar wij het waarnemen, zonder gevoeligheid noch voor ons zelf noch voor anderen te bestrijden. Dit is het doel dezer bladzijden: zich te bezinnen op onafwijsbaar geboden verandering in mensheid en menselijk verschijnsel. Zij zijn een poging om te verhelderen waar scheemring is, te helpen waar geaarzeld wordt. Met de zeer innige bede om medewerking tot allen die weten dat de verandering komen moet, en dat zij enkel komen kan, als wij haar gezamenlijk, elk op eigen gebied, tegemoet werken.
In weinig woorden is uit te drukken waaraan de mensheid der laatste eeuwen geleden heeft: maatloze uitbreiding. Haar tegenstelling is: wettelijke groei. Haar bodem: instinct. Die van haar tegenstelling: geest. Haar stuwkracht: middelpuntvliedend. Die van haar tegenstelling: middelpuntzoekend. Haar methode: analytisch. Die van haar tegenstelling: synthetisch. Haar resultaat: chaos. Dat van haar tegendeel, maar dat is nog een droombeeld: Kosmos. Er is, gemeten aan onze gedachten, in het leven der negentiende-eeuwse mensheid niets waaraan deze scherpe tegenstelling niet te voorschijn komt. De aard van haar dienstbaarheden: aan geld en politiek, haar kunst en haar weten- | |
[pagina 39]
| |
schap, de bestaanswijze van haar enkeling en van haar gemeenschap, alles blijkt, - na die noodlottige vergissing van de moderne mens dat in éen ding de hoeveelheid machtiger is dan de hoedanigheid, dat de uitwendige rijkdom der verscheidenheid begeerlijker is dan de inwendige, armoede gekreten rijkdom der eenmaking - door dezelfde ontbinding bedreigd. De maatschappij die nog voor enkele jaren haar zinloos bestaan voortleefde, werkte tot haar eigen vernietiging. Haar verderf droeg zij in zich en daar zij het als een onmisbaar bezit beschouwde, was er geen geneesmiddel zolang niet het leven zelf haar dwong tot stilstand voor de keuze: zich te hervormen, of zich te verscheuren. Vóordat het verlangen van vele jonge mensen zich als een kracht bewust kon worden en tot zulk een graad van felheid mocht aanwassen dat het een geestelijke beweging werd, sterk genoeg om alles van binnen uit te hervormen, is door de blinde noodzaak van het chaotisch dringen zelf de mensheid gespleten en, in zich zelf tégen zich zelf zich kerend, heeft zij in de razernij om haar onmacht, het vonnis voltrokken dat de wet des levens in haar eeuwige bestendigheid voor alle tijden over dergelijk doen gewezen heeft. Tenzij hij later gekomen was en de krachten ten goede genoeg sterkte verkregen hadden om hun wil op te leggen, moest déze oorlog de mensheid overmeesteren. Dat een bepaalde groep hem juist op dat tijdstip deed uitbreken, heeft misschien bijkomstig belang, maar de oorlog zelf was noodzakelijk en uit de manier waarop de mensheid haar tegenwoordige en komende nood gebruikt, zal blijken of zij de mogelijkheid ener nieuwe bestaanswijze nog in zich heeft. Wij zullen afwachtend het onze doen. Doch daartoe behoort eerst het inzicht dat en waarom dit, en niets anders, de grote betekenis van deze beroering is; dan: dat wij niet een reorganisatie maar een regeneratie behoeven; ten slotte het geloof dat zolang een aantal mensen de conceptie van een andere wereld, niet als onvervulbaar ideaal, maar als een slechts onvervulde noodzakelijkheid in zich omdraagt, | |
[pagina 40]
| |
de hoop ons niet begeven mag. Het is niet doenlijk voort te leven in een maatschappij als die wij gekend hebben. Zo het ons persoonlijk mogelijk ware, bewees dit enkel onze zwakheid. De mensheid zelf kan haar oude bestaan niet rekken zonder onder te gaan. Hoe langer hoe duidelijker zal de grenslijn worden tussen hen die ten eigen gerieve hun chaotisch parasitisme willen voortzetten en hen die de verwerkelijking beginnen van hun helle, innerlijke Droom. Misschien zal na deze strijd een andere nodig zijn, een strijd op leven en dood, een geestelijke. Wij zullen hem niet vrezen. Wij zullen hem later met woeste vreugde begéren, omdat enkel in strijd de grote dingen geboren worden en de strijd onverbiddelijk de smeltkroes is waarin ons eigen metaal zich scheidt van de slakken, onze ziel die zo vaak nog lijdt aan haar verdeeldheid, zal gelouterd worden.
Wat wij herwonnen hebben is, tegenover de veelheidservaring die in werkelijkheid over het verleden de heerschappij had: het eenheidsbewustzijn. Niet dat verlángen er naar, dat bewust of onbewust nog tot stand deed komen wat wij goeds en bewonderenswaardig vinden, maar het eenheidsbewustzijn zelf. Dit betekent in de eerste plaats dat de wereld, niettegenstaande haar schijnbaar zo enigwerkelijke veelheid, een eenheid is, in de tweede plaats echter dat óok de eenheid zelf niet gedacht kan worden als de uitsluitende, volstrekte werkelijkheid, omdat ons bewustzijn reeds een veelheid onderstelt, die niet minderwaardig onderworpen is aan de eenheid, maar tot deze in de verhouding van stof tot vorm staat. Eenheid van veelheid is menselijk gesproken gestalte, bovenmenselijk gesproken kosmos, en daar de Orde van de gebonden eenheid overal en altijd zich zelf tot beeld is, is de gestalte het beeld van de kosmos zoals de kosmos de onmetelijke projectie is der gestalte op gedroomde wanden van oneindigheid. Zo willen wij dus dat de mens zich vorme tot gestalte, die wij persoonlijkheid kunnen noemen mits wij nimmer vergeten | |
[pagina 41]
| |
dat niet in de persoonlijkheid op zich zelf het levensdoel bereikt wordt, maar in de persoonlijkheid als in zich zelf volledig deel van een groter geheel dat, zelf evenmin zijn eigen doel, op gelijke wijze weder deel is van dat grootst denkbare, reeds niet meer dóordenkbaar Geheel dat de Kosmos heet. Zo zij ieder mens de levende kern van een levende kring, zo zij de mensheid hem het binnenst straalhart van een oneindige kreitsbeweging, - een leven dat rondom zich en boven zich uit in steeds wijder kringen zich zelf schept en herschept; schept, dat is bindt en eent binnen de wettelijke grenzen die de vooronderstelling zijn van gestalte en orde, herschept, want eerst de menselijke geest erkent vóor alles in zich de wet van zijn eigen bouw, en het Al gebouwd vindend naar de dwang dierzelfde wet, weet hij zich zó werkzaam begrepen in de werkzaamheid van het leven, dat het geen waanzin van trots en zelfverheffing meer is, te zeggen dat híj de kosmos schept gelijk de kosmos hem.
Hiermede is het voornaamste omtrent het toekomstig leven dat wij begeren, gezegd: onze hoogste waarheid. Zij doorschijnt alle nevels en verklaart de troebelheden. Zij ordent de chaos van het door de talloze belangstellingen, bekwaamheden en driften oneindig gebrokene, zij bindt de instincten binnen de geest en geeft hun eerst dáardoor de mogelijkheid om tot hun uiterste volheid te komen. Zij stremt de middelpuntvliedende energieën zó dat zij terugijlen in de kern waar zij van uit gingen, om dan, tot éen grote kracht tezaamgebonden, rond zich zelf heen steeds wijder cirkelbanen van leven af te zetten. Zij bepaalt het leven van de afzonderlijke mens want zij geeft hem hoger waardigheid dan het meest vermeten individualisme van het verleden ooit dromen kon. Door haar is de mens zich bewust dat hij, zich zelf tot gestalte scheppend, het al tot kosmos schept. Zij bepaalt het karakter der gemeenschap. Door haar komt de hoge gedachte van Kant tot dwingend leven, dat in een waarachtige menselijke gemeenschap de | |
[pagina 42]
| |
ene mens voor de ander nooit uitsluitend middel, maar bovenal doel zij. Daarmede breekt zij de macht van het geld en geeft in een zuiver geestelijk gegrondvest socialisme het correctief tegen de wezenlijk materialistische, dus wezenlijk verdorven staatsregelingen dezer dagen. Zij toont aan de wetenschap de enige wijze waarop zij vruchtbaar zijn kan: eerste en doelbewuste schifting en ordening van de stof waaruit de mens zijn kosmos moet scheppen. Zij geeft ook de kunst de kracht tot wedergeboorte opdat zij haar hoogste mogelijkheid verwezenlijke. Want het kunstwerk is gestaltelijk leven, en in de kunst ligt de diepe kosmische betekenis dat de mens enkel door haar zijn geloof en gedachte, die in het praktische leven nooit tot voleindiging en volmaaktheid te brengen zijn, voleindigd en volmaakt aanschouwelijk vindt. Zo dus is onze waarheid, aanvang en eind van ons hopen, arbeiden en geloven, het bloed van onze geest, de onbedrieglijke toetssteen waaraan wij alles wat zich aan ons oordeel onderwerpt, tot afwijzing of aanvaarding meten. Zij is een idee maar die als werkelijk ervaren kan worden zo wij zelf het willen. Zij is een ideaal, niet als zodanig enkel te beminnen en als onbereikbaar boven ons te stellen, maar als richtsnoer te volgen. Met deze overtuiging altijd in onze gedachte zullen wij voorbereiders kunnen zijn, voor ons zelf van een nieuwe menselijkheid die met het levend worden dezer waarheid geboren is, voor de aarde van een nieuwe mensheid. Uit haar zullen wij de kracht ontvangen om met moed en vertrouwen de zware toekomst in te gaan, onverbiddelijk tegen al wat voos is in het verleden en in ons zelf, wetend, dat geen halfheid kan nutten die om spoediger bereiken bij onzuiverheid desnoods berust, en dat enkel de onvoorwaardelijke overgave aan het innerlijk gebod baten mag en baten kan, die, zo iets, alleen zij ons kan brengen tot wat wij bereiken moeten. Dit is onze nieuwe Plicht: alleen door hem worde ons leven bepaald. September 1917 |
|