| |
| |
| |
Verantwoording van de samenstelling
De ontwerp-uitgave van de ‘Verzamelde Gedichten’ in twee delen, zoals P.N. van Eyck die had voorbereid, bevat in grote trekken een keuze uit het werk dat in de bundels ‘De getooide Doolhof’ tot en met ‘Gedichten 1917’ is gepubliceerd, en vervolgens de volledige inhoud van de bundels ‘Inkeer’, ‘Voorbereiding’, ‘Verzen 1940’ en ‘Herwaarts, Gedichten 1920-1945’. Enige niet eerder gebundelde gedichten zijn erin opgenomen. De cesuur tussen beide delen, die in de gedachte van de dichter elk met een ‘periode’ overeenstemmen, valt samen met de in ‘Gedichten 1917’ gemaakte scheiding tussen de reeks ‘Het ronde Perk’ en de reeks ‘Lichtende Golven’. Deze indeling wordt hier gevolgd, met dien verstande dat tot de ‘tweede periode’ ook wordt gerekend en aan het tweede deel dus wordt toegevoegd het werk waaraan het ontwerp nog niet was toegekomen.
Het verschil in omvang heeft het de uitgever onmogelijk gemaakt, ‘Gedichten I’ met het eerste, ‘Gedichten II’ met het tweede deel van het Verzameld Werk te doen samenvallen. ‘Gedichten II’ begint op blz. 269 van Verzameld Werk eerste deel. In hetgeen volgt is de indeling in I en II die van de ‘Gedichten’.
| |
I
1906-1914
De rangschikking van de in dit deel op te nemen gedichten staat geheel, de keuze daarentegen niet in alle onderdelen vast. In de lijstjes die de dichter had opgemaakt zijn titels doorgehaald, soms weer ingevuld, dan door andere vervangen, terwijl ook uit aantekeningen in voorhanden werkexemplaren tot afwijzing van bepaalde gedichten kan worden besloten. Met al deze gegevens, die op een beperkt aantal teksten betrekking hebben, moest voor het afronden van de keuze rekening worden gehouden. Opdat de lezer zich over die keuze een zo ruim mogelijk oordeel kan vor- | |
| |
men, wordt bij elke bundel niet alleen vermeld welke gedichten zijn weggelaten, eventueel toegevoegd, maar ook ten aanzien van welke uiteindelijk vervallen gedichten P.N. van Eyck te eniger tijd heeft geaarzeld.
| |
De getooide doolhof (1906-1909)
In 1909 verscheen bij Meindert Boogaerdt Jun. te Zeist P.N. van Eycks eerste boek, De getooide doolhof. Doordat de dichter het zelf had moeten bekostigen, bevatte het maar een keuze uit wat hij gebundeld had willen zien. In 1910 verscheen als eerste uitgave van ‘De Zilverdistel’, die hij zelf met J.C. Bloem en J. Greshoff had opgericht, de tekst van het juni 1909 voltooide gedicht Worstelingen, in een oplage van 40 exemplaren. In 1911 nam de Maatschappij voor goede en goedkope Lectuur te Amsterdam in haar Nederlandse Bibliotheek de ‘tweede vermeerderde druk’ van De getooide doolhof op. Vermeerderd was deze druk allereerst met 25 gedichten, waaronder Worstelingen, die nu samen met de teksten uit de eerste druk afdeling I vormden, op haar beurt ‘De getooide Doolhof’ geheten; vervolgens met een uit vier korte gedichten bestaande afdeling II, ‘De gedroomde Poort’. Drie gedichten daarentegen waren geschrapt: Dichters Zielslied, Vreugde's Wonder en het enige in schertsende toon geschreven gedicht dat Van Eyck ooit heeft gebundeld, Een Droom uit het Zuiden. Het 20 oktober 1910 gedateerde gedicht Terugblik, dat in de Zilverdistel-uitgave op de tekst van Worstelingen volgde, is niet in deze tweede ‘Getooide Doolhof’, maar eerst in ‘Uitzichten’ opgenomen.
Aan ‘De getooide Doolhof’ heeft de dichter blijkens de voorhanden exemplaren naderhand meer gewerkt dan aan enige andere van zijn bundels. In het nieuwe, hier gevolgde ontwerp dat uit deze bewerking is voortgekomen, is de indeling derwijze ver-anderd, dat de gekozen gedichten tegelijk met inachtneming van het genre en van de chronologie zijn gerangschikt. Het cursief gedrukte, inleidende gedicht Zo als een arme kudde op schamel-groene weide, dat niet eerder is gebundeld, is blijkens een aantekening als oudste (28 nov. 1906) van de hier bijeengebrachte verzen vooraan geplaatst. In 1907 stuurde P.N. van Eyck op aanraden van Dr. Aeg. W. Timmerman voor het eerst werk naar toonaangevende literaire tijdschriften: dit gedichtje, toen getiteld Inpratis acerbis, naar Van Deysscl, die het in het septembernummer 1908 van
| |
| |
‘De XXe Eeuw’ opnam, samen met het naderhand ingezonden Naar de Avond; en I lock my door upon myself naar Verwey, die het sept. 1907 in ‘De Beweging’ plaatste. Het cursief gedrukte slotgedicht Daar glanst geen vreugde in 't dovend avondrood is ook chronologisch het laatste (5 aug. 1909). Tussen deze twee data zijn dc overige gedichten ontstaan, in de volgorde waarin ze hier zijn gerangschikt, met dien verstande dat de omvangrijke stukken van de afdelingen III en V voor een deel evenwijdig lopen met de onmiddellijk aansluitende, korte gedichten van II en IV. Een uitzondering op de strikte chronologie vormen Charles Baudelaire en Naar de Avond; een aantekening in potlood bij afdeling II zegt dat Charles Baudelaire, ofschoon na het andere ontstaan, ‘met elk recht’ voorafgaat, ‘vooral daar Naar de Avond in de vorm van zijn Harmonie du Soir is geschreven’.
Over het opnemen van de volgende, niet herdrukte gedichten zijn er aanwijzingen, dat de dichter heeft geaarzeld:
in afdeling II: Chopin, Het Lied van de Zoeker, Bezinning, Ode aan het Land;
in afdeling III: de oorspronkelijke, van april tot september 1908 geschreven versie van Medousa, waarvan Medousa en Poseidoon in ‘De getooide Doolhof’ een fragment is; volgens een aanwijzing zou de gehele oorspronkelijke Medousa in vier zangen, volgens een andere alleen een fragment worden opgenomen; de in 1946 voltooide bewerking, die nu in ‘Gedichten II’ komt, zal dit plan zijn betekenis hebben ontnomen; ook deze bewerking is intussen een tijdlang voor de nieuwe lezing van ‘De getooide Doolhof’ bestemd geweest;
in afdeling IV: Het Afscheid, De Spinsters, Praeludium crepusculare, Om Liefde, Gedroomde Liefde voor ene Bedroefde, Liederen ener gevangen Edelvrouw I;
in afdeling V: Bij de Ruïnen van Babylon.
Uit ‘De getooide Doolhof’, tweede druk, zijn nu dus vervallen de volgende gedichten:
uit I (‘De getooide Doolhof’): Chopin, Odusseus en Kalupsoo, Het Liedvan de Zoeker, Maîtresse, Bezinning, Ode aan het Land, Het Afscheid, Medousa en Poseidoon, Het blijde Leed, Gedroomde Liefde voor ene Bedroefde, Het Kind in de Boomgaard, Het Leven, Wij hebben éenmaal voor elkaar gestaan, De Spinsters, Het Lied der Dichters, Om Liefde, Praeludium crepusculare, Aan de Vensters der Ziel, Liederen ener gevangen Edelvrouiv I-V, Bij de Ruïnen van Babylon;
| |
| |
uit II (‘De gedroomde Poort’): Liefde's Herkenning, Zoals de steen in 't doffe goud, Gebed.
Vervallen blijven ook Dichters Zielslied, Vreugde's W'onder en Een Droom uit het Zuiden, die alleen in de eerste druk hebben gestaan.
Toegevoegd zijn de gedichten: Zo als een arme kudde op schamelgroene welde, Naar de Avond, Aan het Raam, Berusting, Tot een jong Dichter, Het vreemde Graf.
| |
Getijden (1909-1910)
In 1910 verscheen Getijden bij C.A. J. van Dishoeck te Bussum. De dichter heeft deze bundel echter uit de handel teruggetrokken.
De in de nalatenschap berustende exemplaren vertonen weinig sporen van bewerking. In plaats van onder vier afdelingen zoals in de bundel (‘Inleidingen’, ‘In de Nevels’, ‘Schemeringen’ en ‘De gouden Poort’) zijn de gedichten nu onder twee, alleen met een nummer aangegeven afdelingen gerangschikt. Over het opnemen van de volgende niet herdrukte gedichten blijkt de dichter te hebben geaarzeld:
het inleidend gedicht Zij golven hoog, die straks weer zullen glijden-, in afdeling I: Beween uw kleine weemoed niet, Gij waart een kind, maar dat haar jong vermoeien, Niet om uw lach, mijn kind;
in afdeling II: Kom in, mijn vorst, gij zult mijn hart regeren.
Uit de bundel ‘Getijden’ zijn dus vervallen:
Zij golven hoog, die straks weer zullen glijden;
uit I (‘Inleidingen’): II Beween uw kleine weemoed niet;
uit II (‘In de Nevels’): II Zolang de zon de stille kim, IV Kind, gij weet het, niet uit blindheid, V Waar gij met hem te zamen zijt;
uit III (‘Schemeringen’): I Maar zo gij toch nog, als ik sliep, II Mijn voet vermoeid van 't zand der naakte paân, III Gij waart een kind, toen u voor 't eerst het leven, IV Gij waart een kind, maar dat haar jong vermoeien, V Maar dat uw hart bij al zijn eigen lijden, VI Was het dan vreemd, dat ik die liefde's beven, VII Niet om uw lach, mijn kind, VIII Ach kind, wat kon mij 't troosten geven, X Ik heb uw ziel de ganse lange morgen, XI Zijn wij dan beiden zó beladen, XII O neen, het mag u nimmer deren, XIII Gij moogt mijn wilder kus niet vrezen;
uit IV (‘De gouden Poort’): II Ik zat met zusterken te zamen, III De middag grauwt van wenende gepeinzen, V Wij werpen iedre dag, VII Delate dag ligt zwaar van wrakke leedgedachten, VIII Ik smeek u, kind, als ooit uw leedgedachten, IX Mijn zwijgend hart, X Zo droef die
| |
| |
lamp, XII V Is nacht, 't is nacht, XV-XVII De gouden Poort I-III, XX Kunt gij zó gaan, u zwijgend van mij wenden, XXI Waarom die drang van tranen naar mijn ogen, XXII Nu slaapt hij weer, geen juichtoon zal hem wekken, XXIII Maar kom, mijn lief, en reik mij uwe lippen, XXIVXIX De Gasten I-KI.
| |
Uitzichten (1910-1912)
In 1911 verscheen bij C.A. J. van Dishoeck het verhalende gedicht De sterren. Het jaar daarop zag bij dezelfde uitgever de bundel Uitzichten het licht; een noot achterin dit boek deelde mede: ‘Het tot de afdeling “De Zoekers” behorende gedicht “De Sterren” verscheen in mcmxi om zijn omvang afzonderlijk in boekvorm bij de uitgever van deze bundel’.
‘De Sterren’ heeft de dichter uit de handel doen terugtrekken. Hij herschreef het onder de titel ‘Het Zuiderkruis’ in 1916-1927 en liet er met ‘Een Hooglied’ een privé-druk van maken in 1942 (Twee gedichten). Een aantekening in die privé-druk zei: ‘“Het Zuiderkruis” is in 1911 ontworpen en dat zelfde jaar onder de titel “De Sterren” ook verschenen: in deze eerste gedaante een driftige improvisatie, die de dichter al spoedig niet meer bevredigde. Maar aanleiding en stof waren een tot jeugddroom vermijmerde jongens-ervaring geweest, en zowel de herinnering aan die ervaring, als de droom waartoe zij verbeeld was, - aanduiding, naar hij steeds meer besefte, van iets blijvends in zijn wezen - bleven hem lief. Zo liet het gegeven hem niet los en wilde van improvisatie gedicht worden. In de jaren 1916 tot 1927 is dit gedicht geschreven. Moge de toen zo zuiver als hij kon tot poëzie gezongen innerlijke werkelijkheid, waaraan het ontsprong en die het moet uitdrukken, voldoende vergoeding blijken voor wat de jeugddroom, in de sfeer der feítelijke werkelijkheid, door een enkele trek (als die reis van een knaap naar het Zuiden) aan onwaarschijnlijks heeft moeten behouden.’
‘Uitzichten’ bestond, behalve uit een inleidend gedicht en een Slotzang, uit drie afdelingen: ‘Uren’, ‘De Zoekers’ en ‘Uitzichten’. In de nieuwe samenstelling is het inleidend gedicht vervallen; een nieuwe afdeling I wordt gevormd door Terugblik, dat in de bundel onder ‘Uren’ stond; uit de drie afdelingen van de bundel zijn door keuze, toevoeging en nieuwe schikking de gelijknamige afdelingen II, III en IV ontstaan, onder de middelste waarvan de dichter een plaats heeft gegeven aan de bewerking
| |
| |
van ‘De Sterren’; de Slotzang vormt nu afdeling V.
Over het opnemen van de volgende niet herdrukte gedichten blijkt de dichter te hebben geaarzeld:
in afdeling II (‘Uren’): De Vloed (‘De wind steunde hol langs de golven’), Had ik niets van u gewonnen, De nacht strijkt neer;
in afdeling III (‘De Zoekers’): De Verlatene en fragmenten uit het vijfdelige De Kluizenaar in de Woestijn;
in afdeling IV (‘Uitzichten’): Twee Liederen II, Aan Holland.
Uit de bundel ‘Uitzichten’ zijn dus vervallen:
Strek Uw hand naar de onstuimige toppen;
uit I (‘Uren’): Herborene tot het leven, Is dan dit blijde beven niet, Ter herinnering aan Alex Gutteling, Twee Gedichten aan, De Parel, Dit lied zong uw hart in den duister, Verlangen, Het reizend Liedje, De Vogels I, II, IV, V, Fragment uit ‘De Kruisridder’, De Vloed (‘De wind steunde hol langs de golven’), De nacht strijkt neer, de wolken rusten;
uit II (‘De Zoekers’): De Zoekers, Een Vrouw, De gebroken Ver-leider, De Verlatene, De Koningin van Scheba I-II, De Kluizenaar in de Woestijn I-V, De oude Dichter, Het Oproer der Doden, De Graalridders; uit III (‘Uitzichten’): De Vijver, Nu ben ik vrij, gij hebt de sluis ontsloten, Nu zal ik het hoogste der duinen bestijgen, Twee Liederen I-II, Aan een Vriend I-II, Aan Holland, De laatste Twijfel.
Toegevoegd zijn Op weg naar het Uddeler Meer en Het Zuiderkruis.
| |
Het ronde perk (1912-1914)
In 1913 verscheen, als zesde uitgave van ‘De Zilverdistel’ die Van Eyck nu met mr. J.F. van Royen bezorgde, in 55 exemplaren de bundel Bevrijding. Behalve de twee lange gedichten Ludovico Il Moro en Lancelot bevatte hij acht sonnetten, gegroepeerd als ‘Voorzang’, ‘Tussenzangen’ en ‘Nazang’. Voorin stond een tekst van Robert Browning. Dezelfde gedichten, hier en daar gewijzigd en met vijf sonnetten vermeerderd, vormen afdeling II in het eerste deel van de bundel Gedichten: het ronde perk/lichtende golven die in 1917 verscheen in de Nederlandse Bibliotheek van de Maatschappij voor goede en goedkope Lectuur. Onder de inhoudsopgave stond de datering ‘Voorjaar 1912 - Voorjaar 1917’. De dichter beschouwde dit boek als een samenstel van twee bundels, waarvan hij ‘Het ronde Perk’ tot zijn eerste, ‘Lichtende Golven’ tot zijn tweede periode rekende.
| |
| |
In het nieuwe ontwerp heeft ‘Het ronde Perk’ dezelfde indeling behouden als in de bundel. Over de opname van de volgende niet herdrukte gedichten blijkt de dichter te hebben geaarzeld: in I: Atlantis, Een blij lied heeft geklonken, De Boodschap der Winden.
Uit ‘Het ronde Perk’ zijn dus vervallen:
uit I: Iterumque, Het Lied der Aarde, Morgenliedje, Vereniging, Atlantis, Een blij lied heeft geklonken, Hij hield zijn gelaat nog verborgen, De Boodschap der Winden;
uit II: Wij spraken beiden 7 scherpe woord dat scheidt, Mocht nu dit boek uw ziel zo sterk verblijden.
Toegevoegd zijn: Maannacht op het Balkon, Tot een misvormd Kind, Het Nachtegalenbosje.
| |
Vertaalde poëzie
Herodias, Een Tweegesprek, vertaling van Mallarmé's Hérodiade, verscheen postuum in het aan P.N. van Eyck gewijde herdenkingsnummer van het ‘Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde’ (2e jg. nr 4/5, sept/okt. 1954). In een naschrift deelde de tekstbezorger P(olak) mede, dat de bewerking reeds uit de jaren 19061907 stamt, maar dat de dichter er zich op het laatst van zijn leven opnieuw in had verdiept, ‘kennelijk met de bedoeling deze voor een nieuwe, vermeerderde druk van “Benaderingen” in gereedheid te brengen. Dit vermoeden wordt zowel door enkele voorheen gedane mededelingen hieromtrent, als ook door een aantal veranderingen, die met potlood bij de oorspronkelijke tekst zijn geschreven, gewettigd.’
Aan ‘Benaderingen’ was het,ontwerp voor de Verzamelde Gedichten nog niet toegekomen en ook van Herodias is daarin geen sprake. Bij gemis van nadere aanwijzingen leek het verkieslijk niet te raken aan de samenstelling van de sluitende bundel vertalingen, die nu onder ‘Gedichten II’ wordt opgenomen, en Herodias onder een afzonderlijke rubriek toe te voegen aan ‘Gedichten I’, waar het naar de tijd van ontstaan (7-8 november 1907 volgens het oudste manuscript) het best op zijn plaats is.
| |
| |
| |
II
1914-1953
Alleen voor de hier afgedrukte reeksen ‘Lichtende Golven’, ‘Inkeer’ en ‘Herwaarts’ is de samenstelling afkomstig van de dichter. Voor de overige onderdelen, die in een zo goed mogelijke chronologische volgorde daaraan zijn toegevoegd, is met zijn aanwijzingen rekening gehouden voor zover die voorhanden waren.
| |
Lichtende golven (1914-voorjaar 1917)
Voor de bundel Gedichten 1917 waarvan deze reeks het tweede onderdeel vormt, zie men de ‘Verantwoording’ bij ‘Het ronde Perk’. Op één na, Nachtwaken (Kunstenaars Offerlied), zijn alle gedichten uit ‘Lichtende Golven’ in het nieuwe ontwerp overgenomen, maar in een iets andere volgorde en nu ook in afdelingen gerangschikt. Bij deze rangschikking is tegelijk het genre en de chronologie van de gedichten in acht genomen: de ‘Liederen’ I en II, om de groep ‘Gestalten’ heen, zijn onderscheidenlijk uit de eerste en de laatste van de hier vertegenwoordigde jaren.
| |
Inkeer (1917-1918)
In 1922 verscheen in de Palladiumreeks (Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande te Arnhem), in een oplage van 150 exemplaren, de bundel Inkeer, bevattende 15 gedichten, gedateerd 19171921. Op drie na (Een donker huis, Leed, enige vlam en Sterren en bloesems) hadden al deze gedichten, met enkele andere, in eerste lezing in de jaargangen 1917 en 1918 van ‘De Beweging’ gestaan.
In 1927 verscheen bij C.A.J. van Dishoeck te Bussum, in 500 exemplaren, de tweede druk van Inkeer, vermeerderd met twee korte gedichten (De sterren, ál schrille vonken en Een kind van licht te ozijn). De overige verzen, hier en daar gewijzigd, stonden in een andere volgorde. In het colofon heette het geheel geschreven te zijn van 1917 tot 1922.
In het nieuwe, hier gevolgde ontwerp bevat ‘Inkeer’ verzen uit de jaren 1917-1918. Vijf later geschreven gedichten, die sedert 1949 deel uitmaken van ‘Herwaarts’, zijn weggelaten: De sterren, dl schrille vonken, Een kind van licht te zijn, Leed, enige vlam,
| |
| |
Een donker huis en Sterren en bloesems. Toegevoegd daarentegen zijn drie gedichten die alleen in ‘De Beweging’ waren verschenen: Het bloed wil rust, maar 't hart heeft zijn verlangen, De hemel stralend tussen T lover en Moeder, ben ik uw gunst dan waard, en twee die in de eerste druk van ‘Herwaarts’ hebben gestaan onder afdeling I, d.i. een afdeling met ‘verzen uit de tijd van “Inkeer” en “Voorbereiding”’: Eén berk en Zij was een mens.
| |
Herwaarts (1920-1945)
In 1926 verscheen bij C.A. J. van Dishoeck te Bussum in 520 exemplaren het bundeltje Voorbereiding, volgens het colofon ‘in 1924 en '25 te Londen geschreven’.
In 1939 verscheen bij Joh. Enschedé te Haarlem een bundel Herwaarts, bestaande uit vijf afdelingen waarvan de eerste, volgens een aantekening, verzen bevatte ‘uit de tijd van “Inkeer” en “Voorbereiding”, in welke boekjes zij niet thuis hoorden’.
In 1941 verscheen Verzen 1940 bij L.J. Boucher, Den Haag, in 350 exemplaren. Dezelfde uitgever bracht daarvan in 1946 een tweede, met zeven gedichten vermeerderde druk in 1500 exemplaren. Een aantekening achter in die tweede uitgave zei: ‘Het [boekje] zal onder de titel “Om het Eeuwige (Verzen 1940)” deel uitmaken der zeer vermeerderde tweede uitgave van de bundel “Herwaarts!”’. Over de ontstaanstijd en de rangschikking van de gedichten bevatten de ‘Aantekeningen’ nog de volgende gegevens: ‘Deze [titel, nl. “Verzen 1940”] zou de gedachte kunnen wekken, dat het hele bundeltje “oorlogs-” of “tijdsgedichten” bevat. Hoewel dit slechts met de afdeling “In Duisternis” het geval is, wordt hij toch hierdoor gerechtvaardigd, dat, behalve Te Laat, Mei-Nacht en de eerste helft van De Verwachting, die van april en begin mei zijn, al deze verzen onder de indruk van de overweldiging en haar gevolgen op het persoonlijk leven van de dichter gedurende het half-jaar van 15 mei tot 15 oktober, de datum van De Schuld, ontstaan zijn. - De rangschikking van de gedichten in de afdelingen is chronologisch, op Het Vertrek na, het eerste van twee, tezamen De Tocht geheten verzen, van welke het tweede, De Terugkeer, nog niet voltooid is. Zonder dit laatste als eind van een afdeling geplaatst, kan Het Vertrek blijkens een enkele beoordeling van de eerste uitgave verkeerd begrepen worden. Daarom heb ik het door Gezicht doen volgen.’
Het laatste gedicht van afdeling I van ‘Herwaarts’ heette De
| |
| |
twee Stemmen, volgens een aantekening de eerste vier strofen van het toen nog niet voltooide Een Hooglied. In 1942 werd Een Hooglied, ‘in 1926 geschreven en onlangs voltooid’, samen met Het Zuiderkruis (zie de ‘Verantwoording’ bij ‘Uitzichten’), voor de dichter in 100 exemplaren gedrukt door de N.V. Mouton en Co. in Den Haag, onder de titel Twee gedichten.
In 1945 verscheen in 340 exemplaren bij A.A. M. Stols, Den Haag, het boekje De tuin, een gedicht, waarvan in een aantekening eveneens werd medegedeeld, dat het ‘behoort tot de zeer vermeerderde herdruk van de bundel “Herwaarts”, die eerlang verschijnen zal’. Bij wijze van toelichting was ook het gedicht Emberiza Hortulana opgenomen. Voorin was ‘De Tuin’ gedateerd ‘Herfst 1944’.
In 1946 verscheen in 250 exemplaren bij dezelfde uitgever het gedicht Broeder Bernard. Een aantekening zegt alweer, dat het tot ‘Herwaarts’ behoort. Een andere, dat de tekst ‘in de herfst 1944 geschreven’ is.
De zo vaak aangekondigde herdruk, Herwaarts, gedichten 1920-1945, kwam tenslotte in 1949 uit bij Nijgh en van Ditmar, Rotterdam-Den Haag, in een oplage van 725 exemplaren. Tegenover de titelbladzijde wordt het boek genoemd: ‘Eerste, zeer vermeerderde uitgave der gedichten van 1920 tot 1945’, waarbij ‘der’ ten onrechte laat veronderstellen, dat hier alle gedichten uit die jaren zijn bijeengebracht. De uitgave van Enschedé wordt er als een ‘Voor-Uitgave’ bestempeld.
Van de vorige onderscheidt de uitgave van 1949 zich hierdoor: 1. weggelaten zijn Het Gedicht en De Verkondiging, die men thans onder ‘Inkeer’ vindt (zie ‘Verantwoording’ aldaar); 2. ingevoegd zijn de vijf hier uit ‘Inkeer’ gelichte gedichten (zie ibid.), die nu van opschriften zijn voorzien, vervolgens Broeder Bernard, Een Hooglied, De Tuin (met Emberiza Hortulana) en tenslotte 39 niet eerder gebundelde gedichten; 3. de inhoud is enigszins anders gerangschikt; 4. in enige gedichten uit de eerste druk en uit ‘Inkeer’, alsook in Een Hooglied en De Tuin zijn lichte tekstwijzigingen aan gebracht.
In werkelijkheid was de bundel van 1949 opnieuw een soort van ‘voor-uitgave’. Het ontbreken van de in ‘Meesters’ en ook particulier aangekondigde grote afdeling ‘Wereld-in-het-Klein’ (zie ‘Verantwoording’ aldaar) is hierdoor te verklaren, dat de dichter die ‘afdeling’ inmiddels als ‘boek’ is gaan opvatten.
| |
| |
Maar onvolledig t.a.v. het onderschrift ‘gedichten 1920-1945’ bleef ‘Herwaarts’ door het ontbreken van ‘Voorbereiding’ en ‘Om het Eeuwige (Verzen 1940)’. Dit blijkt vooral uit de aanwijzingen die Van Eyck met het oog op de uitgave van zijn Verzamelde Gedichten heeft nagelaten en volgens welke ‘Herwaarts’ hier is samengesteld. De reeks bevat nu: 1. de volledige, ongewijzigde tekst van ‘Herwaarts’ zoals die in 1949 is verschenen; 2. de volledige, op enkele plaatsen gewijzigde tekst van het bundeltje ‘Voorbereiding’, ingevoegd tussen de vroegere afdelingen I (‘Met Anderen’) en II (‘Een Hooglied’); 3. de volledige, ongewijzigde tekst van ‘Verzen 1940’, tweede druk, als volgt ingevoegd: uit de aanvankelijk drieledige afdeling ‘Herwaarts’ van de gelijknamige bundel is het tweede onderdeel, ‘Droom van Dood’, gelicht zodat ontstaat de afdeling ‘Herwaarts I-II’; op deze volgt nu de afdeling ‘Om het Eeuwige (Verzen 1940)’, daarop de afdeling ‘Droom van Dood’ en tenslotte de afdeling ‘De Tuin’.
| |
Benaderingen, vertaalde gedichten 1916-1943
In 1945, maar wegens de oorlogsomstandigheden geantedateerd 1940 en ‘niet in de handel’, verscheen bij A.A. M. Stols de bundel Benaderingen, vertaalde gedichten 1916-1940, in een oplage van 240 exemplaren. Dezelfde uitgever bracht in 1950 een ongewijzigde herdruk in 500 exemplaren. De ondertitel luidde nu ‘Vertaalde Gedichten 1916-1943’.
Er zijn aanwijzingen, dat de dichter voornemens is geweest de bundel ‘Benaderingen’ met andere vertalingen aan te vullen. De tekstbezorger van ‘Herodias’ (in het ‘Amsterdams Tijdschrift voor Letterkunde’) vermoedt het wat deze vertaling naar Mallarmé betreft; in de inhoudsopgave van een aan de dichter toebehorend exemplaar van ‘Benaderingen’ is de titel ‘La Demoiselle de Cristal’ als IV ingevoegd; in een ander exemplaar vermeldt de inhoudsopgave tussen II en III: ‘Browning 4 reg(els)’. Maar hoogstwaarschijnlijk zou de dichter deze nieuwe gedeelten niet in een heruitgave hebben opgenomen zonder ze met behulp van ‘Aantekeningen’in het geheel, dat de bundel nu is, te hebben geïntegreerd. Daar zulke aantekeningen niet voorhanden zijn blijft de structuur van ‘Benaderingen’ hier ongewijzigd. Over de plaats die de bundel in de Verzamelde Gedichten zou innemen, zijn geen aanwijzingen gevonden. Gelet op de persoonlijke bete- | |
| |
kenis die hij ondanks zijn aard in het werk van Van Eyck bezit, wordt hij niet onder een afzonderlijke rubriek ‘Vertalingen’ maar in het chronologisch meest voor de hand liggende verband opgenomen.
| |
Medousa, een mythe (1942-1946)
In 1947 verscheen Medousa, een mythe bij A.A. M. Stols, Den Haag. Over de wordingsgeschiedenis van dit werk heeft de dichter zelf in de ‘Aantekeningen’ gegevens verstrekt. Dat hij een tijdlang de bedoeling heeft gehad, deze bewerking van een in 1908 geschreven gedicht in ‘De getooide Doolhof’ op te nemen, is in de ‘Verantwoording’ bij die bundel al vermeld. Mede door het feit, dat ‘Voorzang’, ‘Tussenzang’ en ‘Nazang’ retrospectieve beschouwingen bevatten, kan het boek hoe dan ook bezwaarlijk in de ‘eerste periode’ een plaats vinden. Aanwijzingen over de plaats die het dan in de ‘tweede periode’ zou hebben gekregen, zijn inmiddels niet bekend, zodat de chronologie de doorslag moet geven.
| |
Uit wereld-in-het-klein
In 1945 verscheen bij A.A.M. Stols, Den Haag, in 500 ex. de bundel Meesters, zeven gedichten. Achterin stond een reeks ‘Aantekeningen’, welke de lezer ook hier onmiddellijk na ‘Meesters’ aan treft, op de volgende inleidende alinea na, die gedeeltelijk is achterhaald:
‘De zeven gedichten van “Meesters”, verbeeldingen, achtereenvolgens, van Boeddha, Lau-Tze, Platoon, Christus, Hadewijch, San Juan de la Cruz en Spinoza, vormen de eerste groep van de vier-ledige afdeling “Wereld-in-het-Klein”;, waar de zeer vermeerderde herdruk van de bundel “Herwaarts” mee besluit. Waarom ik behoefte voelde hen eerst nog afzonderlijk uit te geven, maakt het inleidend gedichtje duidelijk.’
Zulk een afdeling heeft de in 1949 verschenen nieuwe uitgave van ‘Herwaarts’ niet. In de nagelaten papieren doet ‘Wereld-in-het-Klein’ zich voor als een boek, waarvan de inhoud voor een deel is vastgesteld en waarvan reeds vrij omvangrijke fragmenten geschreven zijn. Een autobiografie in blank verse, waarvan eveneens uitvoerige fragmenten bestaan, zou wellicht in ‘Wereld-in-het-Klein’ een plaats hebben gevonden.
Behalve ‘Meesters’ dat als eerste afdeling is op te vatten, be- | |
| |
horen tot ‘Wereld-in-het-Klein’ de hier als ‘Verspreide en nagelaten Gedichten’ bijeengebrachte teksten, die door de nabestaanden van de dichter voor publikatie werden vrijgegeven.
Een der op ‘Meesters’ volgende, aan andere grote of bewonderde figuren te wijden, overigens nog vrijwel geheel te schrijven afdelingen bevat De ware Tijd. Het middenstuk van dit gedicht is de hier afgedrukte vertaling van een fragment uit Valéry's ‘Lust, la Demoiselle de Cristal’, een der twee ‘ébauches’ die samen als ‘Mon Faust’ zijn uitgegeven. Deze vertaling kwam, onmiddellijk in verzen, tussen 28 augustus en 5 september 1945 tot stand te Zürich; daar maakte de dichter juist met dit fragment, uit het 5e toneel van het 2e bedrijf, kennis in het te Geneve uitgegeven tijdschrift ‘Labyrinthe, journal mensuel des lettres et des arts’ (V, 25 février 1945). Blijkens de inhoudsopgave in een werkexemplaar van ‘Benaderingen’, waar de titel ‘La Demoiselle de Cristal’ als nr IV is ingevoegd, heeft de dichter er een tijd lang aan gedacht het fragment in het verband van zijn ‘Vertaalde Gedichten’ op te nemen. Voor een van de getypte redacties is ook een voorpagina klaargemaakt, die erop wijst dat de bedoeling heeft bestaan het afzonderlijk uit te geven. In ‘Wereld-in-het-Klein’ wordt de vertaling voorafgegaan en gevolgd door persoonlijke gedeelten, in dezelfde versmaat geschreven maar niet geheel definitief, waarin de schrijver van het fragment wordt opgeroepen op een ogenblik dat hij zijn manuscript herleest. Een tekst van de vertaling verscheen postuum in ‘Maupertuus, Tijdschrift voor Letterkunde’, 1e Jg. (1958) nr 1, onder de titel ‘Paul Valéry, Mon Faust, Acte II, Scène V, La Demoiselle de Cristal, vertaald door P.N. van Eyck’.
Niet eerder in druk verschenen zijn de gedichten The Great Commandment, De Brief, Dankbaarheid, Ontweken Dwang, De Scheidslijn, Vae Solt, Onrustige Nachtwaak 1 en 2. The Great Commandment is een vertaling van het gedicht met dezelfde titel uit ‘Perpetual Treason’, de tweede bundel van Robert van Eyck, en vormt de aanloop tot een groter gedicht, Verstomd. De Brief is opgedragen aan de andere zoon van de dichter, Aldo. Beide gedichten behoren tot een zelfde afdeling. Tot een volgende behoren Dankbaarheid, Ontweken Dwang, De Scheidslijn, Vae Soli, Onrustige Nachtwaak 1 en 2. Het gedicht dat hier onder de titel Ontweken Dwang staat, heeft als ondertitel ‘1: Langzame Groei’. Daar geen ‘2’ voorhanden is mag De Scheidslijn, dat er onmiddellijk op volgt, maar niet afzon- | |
| |
derlijk in de inhoudsopgave is vermeld, wellicht als ‘Ontweken Dwang 2’ worden opgevat.
De gedichten Het Ik, De Dichter, De Bal, Ik zág Hem, Bij Spinoza's Portret, Glinstering na de Regen en Anima Poetae vormen samen een afdeling. Zij zijn de laatste die P.N. van Eyck voor publikatie heeft afgestaan, nl. aan het tijdschrift ‘Maatstaf’, waarin zij in juni 1953 verschenen. De vierregelige strofe, die onder de titel Na zijn Dood postuum in het speciaal Nijhoff-nummer van ‘Maatstaf’ (jan. 195 8) verscheen, is de eerste van een onafgewerkt, tweeledig gedicht Zijn Moeder.
|
|