Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 220] [p. 220] Achtste Gedicht Wit schrift. Begin van dag. (De zon gaat op!) Rekening onbeschreven. Bladzij éen. Spreek niet van huiswaart keren vóor de top Van de allerlaatste top: eerst dan ga 'k heen. Hel overglansd het zachte lovergroen, Geur, lauw, van vogelzingen wijd en zijd, Vergoeding voor dat bitter gisteren, toen Mijn grootheid nog de kroon droeg van de nijd. Nimmer als in dit nieuwe morgenuur: Mijn hart herboren, hamerend opwaarts streeft Mijn stap, tussen de dubbele rotsenmuur, De straat langs, die het lijf hervonden heeft. Waar mij mijn aandrang heendrijft volg ik hem, Herwaarts en derwaarts, heer van de eenzaamheid. In de gewelfde stilte hoor 'k mijn stem, Vast overtuigd en zonder zwijgbeleid. Eindelijk, en voor altoos, eenzaam thans, Licht, luchtig, in mijn mond een sigaret, Ver van wat werkelijk is en allemans, Ga 'k daarheen, waar mij niets meer raakt noch let. Ik word tot alles wat mijn oog ontmoet, De schaduw op de muur, de stralenval, Adem de zon in en omhels zijn gloed, Niet vrezend dat hij mij verteren zal. Min van en voor mijn eigen zelf is dit. Ik liefkoos lip met lip, gloeiende druk Ik de ene hand in de andere, ik bezit Mij zelf geheel, in onverdicht geluk. [pagina 221] [p. 221] Wij zijn geen paar meer. Ik ben enkel de een', Die door zijn eigen liefde is voortgebracht; Ik ben die, geen ontberend, zoekt naar geen, Nauwelijks verzadigd van háar wilde kracht. Van diep uit droom die mij bevrijdt, rondom Nergens een einder, die mijn blikken stuit: Boven deze aarde, nú mijn eigendom, Want die mijn voorhoofd gans in zich besluit. Kussen van licht en lucht aan mijn gelaat, Brandende van bedwongen wilsbejag, Geven de vagebond door elk gesmaad De laatste toets van vorstelijk gezag. - Maar als, aan 't einde van de dag, mijn voet Weer door de kille, strakke straatgroef gaat, Is wie in 't schemer-lila huiswaart spoedt, De stakker waar geen sterveling acht op slaat. Giovanni Papini Vorige Volgende