Verzameld werk. Deel 2
(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Ik benaant.Ik ben: maar wat, wie die het vraagt, of weet?
Verloren heugenis, ként geen vriend mij meer.
Ik ben de alleen-verbruiker van mijn leed.
't Verrijst, 't verdwijnt, een dwaalziek schaduw-heir,
In liefde en dood's vergetelheid teloor.
En toch, ik ben, en leef met schimmen door,
In 't niets geslingerd van rumoer en smaad,
De branding in van schijngedroom bij dag,
Waar noch gevoel van zijn, noch vreugd bestaat,
Maar schipbreuk leed ál wat ik 't liefste zag;
En zelfs het dierbaarst - wat ik 't allerbest
Liefhad - vreemd is, ja, vreemder dan de rest.
Ik haak naar landen waar geen man ooit liep,
Geen vrouw ooit heeft geglimlacht of geschreid:
Om daar met God te wonen, die mij schiep,
Te slapen, zacht, als in mijn kindertijd:
Waar 'k neerlig, niet gestoord, niet storend zelf,
Onder mij 't gras - omhoog het lucht-gewelf.
John Clare |
|