Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] Tot Silvia Silvia, weet ook gij nog Die dagen van uw sterfelijke leven, Toen de schoonheid u lichtte In de ogen die de mijne lachend meden, En blij te moe ge en vol gedachten opsteegt Langs jonkheids drempeltreden? De stille kamers klonken, En in het rond de wegen, Van uw voortdurend zingen, Als ge in uw vrouwelijke werkzaamheden Verdiept zat, gans tevreden Met wat gij liefelijks beidde in uw gepeize. Zoet geurde de Mei: en op déze wijze Tradt gij de toekomst tegen. Soms liet ik mijn doorzwoegde Boeken en schriften, en het toegewijde Studeren, waar 'k mijn kindsheid En 't beste van mij zelf mee sleet, terzijde, En van 't balkon der ouderlijke woning, Hoorde ik gretig luisterend naar uw zingen, En naar der vlugge vingeren Drukke bewegen over 't moeizaam weefsel, Zag naar de blanke hemel, Tuinen en gouden dreven, En hier de zee van verre, en daar de bergen. Geen taal die uit kan spreken Wat dan mijn ziel deed beven. Wat heerlijke gedachten, Wat hoop, mijn Silvia, in 't hart welk dringen! Hoe leerden alle dingen Ons 't leven, 't lot vertrouwen! [pagina 208] [p. 208] Gedenk ik nu die zoete hoopvervoering, Een bittere, ontroostbre ontroering Komt mij het hart benauwen, En weder om mijn weedom moet ik klagen. Natuur, natuur, beschaamt gij thans ons vragen, Waarom dan tóen 't beloven? Waarom zó wreed uw kinderen Misleid in hun geloven? Gij, voor de winter 't groen had doen verwelken, Gesloopt, geslagen door verborgen ziekte, Bezweekt, mijn broze kind. En nimmer zaagt gij Het bloeien uwer jaren. Nooit mocht u 't hart verweken De zoete lof, nu voor die donkere lokken, Dan voor die ogen vol van schuw beminnen, Noch konden ooit, als 't feest was, uw vriendinnen Met u van liefde spreken. En ook míjn zoete hopen Bezweek alras: mijn jaren óok ontzeiden De blinde noodlotsmachten De jeugd. Helaas, hoe zijt ge, Hoe zijt ge mij verscheiden, Lieve gezelle mijner eerste jonkheid, Mijn hoop zo heet doorleden! Die wereld, dít? Geneugten, Werk, liefde, lotgevallen: al die wensen, Die ons zo vaak tezamen dromen deden, Dít? Deze nood-druft heel het lot der mensen? Bij 't dagen van de waarheid, Armste, toen faalde u 't herte: De kille dood, een naakte grafstee wees mij Uw vinger in de verte. 1828 Vorige Volgende