Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] Tot de Maan O minnelijke maan, mij komt te binnen, Dat ik, een jaar geleden, vol van kommer, Op deze heuvel kwam om u te aanschouwen: En gij, gelijk ge nu doet, hing toen boven Dit bosje, dat gij hel maakt van uw schijnsel. Maar nevelig en trillend van de tranen, Die mij tot aan de wimpers rezen, doemden Uw trekken voor mijn ogen, daar mijn leven Zwaar was; en is, en niet van vorm verandert, O mijn geliefde maan. En toch gerieft mij De heugenis, en nogmaals na te tellen De leeftijd van mijn leed. O hoe gevallig Is 't, in de jeugd, als nog de hoop een lange, En de herinnering een korte weg heeft, De dingen van 't verleden te gedenken, Hoe droevig ook, en schoon de ellende voortduurt. 1819 Vorige Volgende