Verzameld werk. Deel 2(1958)–P.N. van Eyck– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 128] [p. 128] Boeddha-beeld Daar staat het, grijs, in 't korrelige steen: Hij, bijna ‘vrij’, aan drift en wil ontstegen. Tot afscheid van wat stil wordt weggezwegen Iets als een glimlach om zijn lippen heen. En onbewust haast, de ogen toe. Want niet, Nu hij geheel in zich rust, zijn de leden Tot schut der ziel voor de aarde toegegleden, Doch als broos teken dat hij niet meer ziet. - Maar mij, die nimmer zijn kon wat ik ben, Gisteren nog moe van 't blind door wonderen lopen, Nu plotseling ziende, is 't al zo licht en open, Dat ik mij zelf tenauwernood herken. Een blij bewoner van dit wijd domein, - Nog onbegrijpelijk ruist het door mijn zinnen! Ik voel mijn hart een nieuwe droom beginnen: God wil, in mij, als mens gelukkig zijn. Vorige Volgende