De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdE 1212 Nov. 27
Beste van der Leeuw, Dat was, van morgen, een verrassing! Ik had het boek zeker niet vóór lente 1928 verwacht, en daar ligt het nu voor mij! Hartelijk dank voor boek, en opdracht, waar je mij een heel groot genoegen mee gedaan hebt en ik je erg erkentelijk voor ben. Ik hoop het zoo spoedig mogelijk te lezen, en zal je er dan verder over schrijven. Helaas zal ik er waarschijnlijk niet dadelijk mee kunnen beginnen, want ik zit nog tot over mijn ooren in mijn studie over R.H., en als ik, ‘waarschijnlijk’ schrijvend, aan de mogelijkheid van avondlectuur denk, is dat ‘waarschijnlijk’ een ongerechtvaardigd optimisme, omdat ik 's avonds in den regel niet capabel ben, om iets vernuftigs te doen, laat staan iets vernuftigs met de aandacht te lezen die het verdient. Maar spoedig zal het voorbij zijn, hoop ik, en dan ga ik eerst weer eens een paar weken lekker vrij wandelen en lezen. Ik hoop, dat je inmiddels veel plezier van je boek beleven zult, en, wat je dichterlijke voldoening betreft, van de weinige menschen wier oordeel wat waard is, en, wat je geldelijke voldoening betreft, van de vele menschen wier oordeel gedrukt wordt, - een dikke garve loftuitingen ontvangen zult. Die studie van mij, zul je zeggen, wordt een legende. ‘Und möchte sie! - zou ik | |
[pagina 123]
| |
Hölderlin bijna nazeggen.Ga naar voetnoot287 Een legende, goed, maar een van... 175 bladzijden, dacht ik,Ga naar voetnoot288 pas geleden, in een brief aan Verwey - tijdschriftbladzijden wel te verstaan, - en op mijn mededeeling, dat Uyldert R.H. zooveel moeite en tijd niet waard acht, antwoordde hij kryptisch: dat er als de hemel en de aarde om ‘een mosterdzaadje’ gaan bewegen, een boom van nog wel meer dan 175 bladen voor den dag komt. Eilieve, mijn boom zal zeker ten minste 200 bladen gaan tellen, en nog vrees ik, dat ik optimistisch ben. Ik werk aan de zooveelste herschrijving - naar ik verwacht op een na de laatste -Ga naar voetnoot289 en al die herschrijvingen worden grooter dan hun voorgangster, en je zult je wel kunnen begrijpen dat ik, waanneer ik nu weer de neiging krijg een dichter iets na te zeggen, die dichter Leopold en zijn ‘wat of het eind mag wezen?’Ga naar voetnoot290 is. Zeker is dat ik mij zelf soms verbaas met mijn geduld. Misschien ben ik enkel tot een ‘eindeloos’ geduld bekwaam, omdat het mijn ijdelheid behaagt uit ‘la génie est une longue patience’Ga naar voetnoot291 af te leiden, dat wie niet een lang, maar een eindeloos geduld heeft, geen genie maar een genialissimus is! Wel wordt de kans hoe langer hoe geringer, dat, al mocht dat waar zijn, éen levend mensch de lezing dezer studie voldoende te boven komt, om het te kunnen erkennen. I wonder! Er zal moed toe moeten behooren om, enkel ten einde R.H. beter te leeren begrijpen, en dus waardeeren, ruim 200 groote bladzijden van mijn met taaie mannenmoed in elkaar gemaliesmede beschouwingen te lezen. Ik hoor je roepen: ‘Stuur mij, als 't in boekvorm mocht uitkomen, alsjeblieft geen presentexemplaar, want dat zou op mij een ongewenschte verplichting leggen!’ Ik vrees, dat je daar niet aan zult ontkomen, waarde vriend, maar ik geef al mijn vrienden ten minste een jáar om mij over de stand van hun lezing te rapporteeren. Wil je het dan afzonderlijk uitgeven, vraag je. Ja, - ik heb besloten deze zware steen in de Nederl. literatuur te slingeren. Het is wel niet het vuur, dat, zooals Platoon in de Philebos zegt, door de een of andere Prometheus uit de hemel naar de aarde gebracht werd -Ga naar voetnoot292 de | |
[pagina 124]
| |
stelling n.l. dat het eene het vele is, en het vele het ene!! - en het zal dus wel niet dezelfde verwarring, wekken, maar één plons zal het geven, al zal het om ten vierden male een dichter te citeeren, dan wel ‘vox, et praeterea nihil’Ga naar voetnoot293 zijn! Laat ik er verder niet over spreken, het is welletjes - waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Ik zal blij zijn, warmeer ik - en ik citeer dit, om het laatst gemelde spreekwoord te bewijzen - in staat zal zijn de dichter Aart van der Leeuw zijn ‘-Voorbij!’Ga naar voetnoot294 na te zingen. En nu ben ik benieuwd of jij mij kunt aanwijzen uit welk zijner vele werken dit citaat gekozen is. Ik heb het je zelfs gemakkelijker gemaakt, dan noodig was. En jij, want jij mag nu waarachtig wel eens zelf aan de beurt komen - hoe gaat het, en hoe gaat het je vrouw? Ik hoop gezond. Laat mij dat hooren. Heb je, behalve je proza nog gedichten geschreven? Wat lees je? Ben je nog wel eens met Traherne bezig, en heb je hem al teruggestuurd, en ga je je vertaling van hem nog uitgeven? Heb je nog andere plannen? Wat een idiote coincidentie, dat een zelfde nummer van het gewijde avondblad der N.R.C. zulk een kritiek op Verwey en zulk een op jou bracht. En aan het slot leek de eerste haast een bedoelde weerlegging van een uitspraak aan het slot der tweede.Ga naar voetnoot295 Ik heb, na | |
[pagina 125]
| |
lezing van Marsman's kritiek, deze heer een kort, maar fiksch briefje geschreven, daarbij opmerkend dat een stroopers-lichtbak en geweer wel de slechtste gereedschappen zijn, dieGa naar voetnoot296 men zich voor een kritikus denken kan, en van de onderstelling uitgaand, dat hij in zijn haast om over het boekje te schrijven, aan het lezen klaarblijkelijk niet toegekomen was, maar hij heeft daarop niet geantwoord.Ga naar voetnoot297 Wat HopmanGa naar voetnoot298 betreft, het is zeer zeker een voldoening, dat aan de NRC. nu een fatsoenlijke geest heerscht, en dat iemand er de leiding heeft, die eenige notie bezit van Verwey's beteekenis, maar erg bevredigend is het nog niet. En van de latere Ned. letteren, in 't bijzonder,Ga naar voetnoot299 poezie weet hij klaarblijkelijk niets. Ik merkte dat een paar jaar geleden al in De Gids, toen hij na lezing van jouw De Mythe van een Jeugd onderstelde dat je een beginner was, hetgeen pleitte noch voor zijn kennis en belezenheid, noch voor zijn leesgaaf.Ga naar voetnoot300 Maar daarover genoeg. Ik verwacht - als ik je goed ken, op uitnemende gronden - dat ik nu weer eens spoedig wat van je hoor. Je zult mij daar altijd heel blij mee maken, en ik wou dat het mogelijk was, brieven te krijgen ook zonder dat zij altijd dadelijk beantwoord worden. In correspondentie zaken is het echter altijd een kwestie van quid pro quo. Wees er zeker van dat ik er naar verlang je boek te lezen en dat zoo gauw mogelijk doen zal. Een tijd geleden heb ik plotseling een paar avonden lang De Legende van de Ruimte herlezen. Wat | |
[pagina 126]
| |
een prachtige gedichten zijn daarin, en wat een leeuwen merg.Ga naar voetnoot301 Hart. gr. v.h.t.h.
je van Eyck |
|