De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdE 1315 Maart '28
Beste van der Leeuw, Daar ben ik eindelijk. Het is lang geleden, sinds ik je de ontvangst van Ik en mijn Speelman meldde en je voor dat kostelijke geschenk bedankte. Gelukkig heb ik je toen, als ik mij wel herinner, een lange brief geschreven, anders zou ik mij nu in de grond schamen. Ik wist toen nog niet, hoe kostelijk je geschenk was. Ik heb het sinds dien tweemaal gelezen, beide keeren aan één stuk, en er erg van genoten en het, op vele plaatsen, zéer bewonderd. Hartelijk gelukgewenscht. In je laatste brief toonde je je ongerust, dat ik er te veel van verwachten zou. ‘Het is werkelijk, wat de titel aangeeft: een luchthartige geschiedenis’, schreef je. Het klonk haast als een verontschuldiging. Inderdaad, de geschiedenis is niet on-luchthartig, maar daar is nog niet alles mee gezegd? Is ook het boek lucht- | |
[pagina 128]
| |
hartig? Het is een heele boel meer, en dat die heele boel meer in de mooiste stukken zijn grootere zwaarte zóó zooder zelf-verlies licht en bekoorlijk in mij leven doet, dat heb je je door je luchthartige geschiedenis mogelijk gemaakt, maar maakt je bijtitel toch tegelijkertijd eenigszins misleidend. Waarvan je lezers intusschen het voordeel genieten. Talrijk zijn de dingen, die je al vertellende even aanraakt, even in een voorstelling oproept, zonder te insisteeren, maar je doet het altijd zoo, dat men voelt, hoe zeer zij je ter harte gaan en hoe zeer zij te zamen nu op deze, bekoorlijke, vaak verrukkelijke manier je innerlijk leven uitdrukken. Wie je kent, vindt telkens wat te herkennen, en in dat herkende ziet hij je hier en daar ook in verhouding tot verschijnselen in je tijd en je tijdgenoten. Denk maar eens aan de bruiloftspreek! Ik heb gezien, dat de kritiek je zeer gunstig is.Ga naar voetnoot305 Het heeft op zich zelf niet veel te beteekenen, maar ik hoop dat het een der middelen zal blijken, waardoor je werk nu de volle erkentenis van je beteekenis krijgt. Er is in Ik en mijn Speelman een lichtheid van toon, van aanslag, die het, ook afgezien van het verhaal als zoodanig, van veel in je vorig werk onderscheidt, die mij zeer zeker een groote aanwinst lijkt, en je ook in werk van weer meer bewuste zwaarte bij zal blijven. Ook mijn vrouw vond het prachtig en heeft het voor de bibl. der Lond. Vrouwenvereen. aangekocht. Ik heb het ook nog iemand cadeau gedaan, en hoop, dat dit met velen het geval geweest zal zijn. Heb je nog gehoord of het nu goed verkocht is? Mocht dit niet zoo zijn, dan word ik over de toestand in ons land nog somberder dan ik al ben. Vergun mij eèn kleine detail-opmerking. Op blz. 10 spreek je van ‘gelijk er al duizenden’. De Vicomte is pas 20. Wanneer je in het woordje ‘gelijk’ het soort leven bedoelt, dat hij in die tijd leidde,Ga naar voetnoot306 zou je er misschien beter honderden van kunnen maken. Reeds 2000 immers maakt al 6 jaar. Over mij zelf heb ik maar heel weinig te vertellen. Wat mijn productie betreft, ik hoop dat ik als vijgeboom nog niet zóo ver gekomen ben, dat ik gevoegelijk binnen kort uitgehakt kan of zelfs moet worden, maar onvruchtbaar ben ik in de hoogste mate. Wat de lectuur betreft, heb ik mij een tijd lang vrij uitgebreid in Napoleon verdiept, en via het tragische, benevens een opvoering van Macbeth in moderne aankleeding, daarna in Shakespeare, die ik, of liever die mij, nog altijd te pakken heeft. Uit Nederland hoor ik niets, in sommige opzichten door mijn eigen schuld, omdat ik niet schrijf. Niet door mijn eigen schuld wat Verwey betreft, die ik 4 maanden geleden de herdruk van Inkeer stuurde, zonder dat hij mij zelfs van de ontvangst verwittigde. Daar Verwey een prompt schrijver is, kan ik de reden niet bevroeden. Je weet misschien niet dat, bij dezelfde uigever, een verbeterde herdruk van Traherne's Centuries verschenen is (7/6)Ga naar voetnoot307 Het | |
[pagina 129]
| |
heeft lang geduurd. Het verscheen eind vorig jaar en het zal je interesseeren. Van Marsman heb ik onlangs een vrij lange brief ontvangen. Hij was ziek geweest, zeer onzeker over zich zelf, en tegemoet komend in deze brief, en ik heb hem dus uitvoerig geantwoord. Mijn briefje over zijn kritiek op jou had hij alleronredelijkst gevonden, en ik heb hem nu uitgelegd, waarom dat oordeel totaliter fout is, en zijn kritiekje állerzwakst was. Het merkwaardige is, dat hij zich nu, volgens zijn zeggen, tot mijn ‘aesthetiek’ aangetrokken voelt. Ik heb hem gewaarschuwd, voor het geval het hem alleen om een nieuwe werkmogelijkheid te doen is.Ga naar voetnoot308 Voor voortijdig en oninzichtig onderschrijven van mijn gedachten voel ik niets. Hij beloofde mij een uitvoerig antwoord en ik ben erg benieuwd, wat hij schrijven zal. Hij is bezig met een kritiek over Inkeer:Ga naar voetnoot309 in zijn brief vroeg hij, hoe hij, als lid van een latere generatie, voor mijn verzen eigenlijk voelen kan. Het zal dus instructief zijn, te zien, wat hij van die kritiek maakt. En nu moet ik eindigen. Ik hoop dat je gezondheid, en die van je vrouw, niets te wenschen laat, en dat ik spoedig nog eens wat van je hoor. Ben je ergens mee bezig? Schrijf mij precies wat. Je doet mij daar altijd veel genoegen mee. Ons beider hartelijke groeten, ook aan je vrouw,
geheel je Van Eyck
Het ‘citaat’ uit je verzen kwam uit Roepen over het Water!Ga naar voetnoot310 |
|