De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdL 20Voorburg 19 Maart 1928
Beste vanEyck Dat was een feest, je brief. Ik maakte hem met kloppend hart open, en was toen echt gelukkig met je oordeel. Jij met [v]Schendel en Verwey zijn de eenigen aan wier critiek me veel gelegen is. vSchendel is het tenopzichte van Ik en mijn Speelman met je eens, hij zegt ‘je hebt met dat boek een hoogte bereikt, die bij ons zeldzaam is’. Verwey vindt het ‘als kunstwerk voortreffelijk’, maar hij ziet er een bezwaar in dat intriges en motieven niet nieuw zijn. Uyldert heeft | |
[pagina 130]
| |
hem dat in een critiek nagezegdGa naar voetnoot311 en oa. beweerd, dat een comediestuk van Ma[r]ivauxGa naar voetnoot312 juist deze zelfde intrige had. Nu heb ik nooit iets van Marivaux gelezen, maar al had ik, wat maakt dat uit? Ik kan voor deze opmerking niet voelen. Iets dergelijks zou je ook tegen Shakespeare, Boccacio, Le SageGa naar voetnoot313 en Stevenson bv. aan kunnen voeren. Trouwens zouden er überhaupt geheel nieuwe motieven bestaan? Die lichtheid van toon en aanslag, waarover je spreekt, ja, die voel ik wel dat ik met mijn verhaal veroverd heb. Typisch wat je schrijft over wat ‘haast als een verontschuldiging klonk’, nl. dat je niets meer moest verwachten dan een luchthartige geschiedenis. Een verontschuldiging, eigenlijk zou ik die aan ieder boek dat ik uitgeef wel als voorrede vooraf willen laten gaan. Ik laboureer [lees: laboreer] nl. aan een groot gemis aan zelfvertrouwen. Ik denk weleens zou ik dit als nawee van mijn veelgeplaagde kindertijd over hebben gehouden, of zou die tijd juist aan die karaktereigenschap te danken zijn geweest. Wissel werking misschien, maar het is lastig en dikwijls ontmoedigend. Of het boek goed verkocht wordt, weet i[k] niet. vSchendel baseert op zijn goede verwachting daaromtrent een aansporing om weer in Italië te komen, ‘je nieuwe boek zal je genoeg penningen aanbrengen’ verzekert hij, maar ik blijf voorlopig sceptisch. Mocht me ooit het wonder van een tweede drukGa naar voetnoot314 tebeurt vallen dan zal ik zeker dat ‘duizenden’ in ‘honderden’ veranderen. Je hebt gelijk, het is een lapsus, eigenlijk dacht ik niet zozeer aan het getal als aan de beteekenis van ‘zeer veel’, maar het kan toch verwarring geven. Na mijn Speelman heb ik alleen nog een serie van een twintigtal opstellen over auto[bi]ografien geschreven, die nu in het Vaderland verschijnt, wel een boek bij elkaar, maar toch geen eigenlijk literair werk, zoodat ik niet denk dat ik het uitgeef.Ga naar voetnoot315 Ook nog een paar kleinere stukjes. Na de Speelman heb ik lichamelijk | |
[pagina 131]
| |
en geestelijk een vrij zwaar jaar gehad, met veel zoeken en duisternis. Wat voor mij meteen beteekent dat het literair onvruchtbaar was. Ik geloof dat leed voor mij toch te veel werktuig en middel alleen is, om mij tot een verheerlijking ervan te kunnen brengen. Vreugd is voor mij veel reëeler, al moet ik dan ook meer tijdperken van leed dan van vreugd doormaken. Veel las ik in Johannes van het Kruis.Ga naar voetnoot316 Je kent hem ook, want in een van je critieken haalde je een stuk van een gedicht van hem aan, in het Spaansch. Die taal ken ik niet, maar in een Roomschen boekwinkel ben ik eens een volledige Duitsche vertaling van 1858 machtig geworden.Ga naar voetnoot317 Ik vind hem wel een van de mystici die ons bewuste menschen het naast staan. Wat een psycholoog is hij, en wat een prachtig licht ook laat hij op de bijbelplaatsen vallen, die hij aanhaalt. Wat hij van ‘de donkere nacht der ziel’ zegt, dat kan ik meevoelen. Het leed dus al[lee]n een dichter brengen tot God, en nooit een maar doelloos en noodlottig geslagen zijn. Ik kan me begrijpen dat menschen als Marsman bv, die in de eerste plaats het leed reeel vinden, een afkeer van mijn werk moeten hebben. Maar wel doet het me altijd wonderlijk aan, als ik voor gesteld wordt (za. indertijd ook door Hopman bij zijn beoordeeling van de Mythe) als iemand die een vroolijk deuntje fluitend langs 'sheeren wegen wandelt en daarom zoo in zijn schik is omdat hij nooit iets van de ellende des levens heeft geweten. Marsman zal als echt kind van deze verwarden tijd nog heel wat wegen te gaan hebben, en daarom is het goed dat een ervan hem in jouw buurt gebracht heeft. Ik hoop dat hij de waarde van deze pleisterplaats goed begrijpen zal. Waarom die onvruchtbaarheid, waar je over klaagt? Hoe is het met je stuk over RH? Is dat niet afgekomen? Schiet ook het stuk dat je over mij wilde schrijven erbij in? Kun je zelf een reden aanwijzen voor je inproductief-zijn? Is het toch je maatschappelijk werk misschien? Het is mogelijk dat er tijden [zij]n zoo onschoon en onharmonisch, dat een kunstenaar, om zich te bezinnen, er zich van afwenden moet, zooals bv Suso[,]+ Tauler en Eckhart dat in de woelige 14e eeuw doen moesten en een Stefan George in deze jaren. Misschien moet al het overige voor concentratie geofferd worden. Ik weet het niet, maar | |
[pagina 132]
| |
het is niet buitengesloten. Ik lees nog zoo dikwijls in je ‘Voorbereiding’, rustige en zuivere verzen, die zoo veel beloven [v]oor een Vervulling. Iemand als jij is zoo noodig. Wie en wat hebben we? vSchendel vroeg me nog of ik hem eén goed boek uit de laatste jaren, in welke literatuur dan ook, kon aanwijzen. Hij wist er geen. Ik evenmin (proza bedoelde hij). vSchs eigen werk is lang niet meer wat het geweest is, maar behoort toch tot het weinige leesbare wat uitkomt. Prettig dat je vrouw plezier in mijn boek heeft gehad. Over het algemeen oordeelen vrouwen fijner dan mannen, trouwens wàt doen ze niet beter? In alle lagen van de maatschappij is doorloopend de vrouw de meerdere van den man tegenwoordig. Ik geloof dan ook vast dat de drijfkracht tot iets beters van vrouwen zal komen, en dat het patriarchaat zijn langsten tijd heeft gehad. Deze week zal ik waarschijnlijk Jacques Bloem weer eens hier zien, wat in een heelen tijd niet is gebeurd. Hij schijnt uit Rotterdam weg te gaan.Ga naar voetnoot318 Je bericht over Traherne deed me veel plezier. Ik ga het direct bestellen. Bij je citaat had ik aan ‘Een Afscheid’ gedacht maar niet aan het roepen dat er vlak bij staat. Wacht niet te lang met een brief, en noem er dan ook nog eens een mooi boek in, met de Traherne heb je me een weldaad voor mijn leven bewezen. Hartelijk met je vrouw van ons beiden gegroet.
je AartvdL |
|