De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdL 18Voorburg 2 Mei 1927
Beste vEyck Prettig je brief en vol goede tijdingen, nl. dat mijn bundel je voldaan heeft, en dat je plan om eens uitvoerig over mijn dichtwerk te schrijven er rijper door is geworden. Ook Verwey was gelukkig goed te spreken over het Aardsche Paradijs, hij vond dit mijn beste boekje inzooverre dat ‘het gevoel, aan de oppervlakte zichtbaar gemaakt in een oneindi[ge] afwisseling van vertakt bloeisel dieper dan in vorige boeken zijn continuïteit en eenheid heeft’. Ik was ook dezer dagen bij hem in Noordwijk, en hij heeft toen alle verzen uit het bundeltje een voor een met me nagegaan, wat verhelderend en leerzaam was. De eerste en laatste afdeeling vond hij de beste, die van ‘Moeiten’ de onroerendste. Verscheiden gedichten las ik hem ook voor o.a. De Herdersstaf, Het Pad, In Mei, Het Lied, Het Graf van den God, Bij Muziek, Morgen, die hij ook tot de beste vond te behooren. De Bader I en II noemde hij er niet bij. Ieder voor zichzelf zal toch altijd wel weer een andere voorkeur hebben. Wat mij betreft ik heb wel voorkeur voor de Bader. Naar tijdsorde staan de verzen niet gerangschikt bv. Heimwee is het eerst gemaa[kt]e, Het Pad, In Mei, De oude Tuin behooren tot de laatste. Neem me niet kwalijk dat ik hier een beetje uitvoerig over schrijf, maar ik doe dat, omdat je er zelf binnenkort iets van wilt zeggen. Dít geeft me bizonder veel plezier dat mijn poezie je in tegenstelling met de gecompliceerde van RH en de Haan je als vooral eenvoudig aandoet. Niets liever hoor ik ervan zeggen dan juist dit. Traherne schrijft ergens: Om voldaan te zijn in God is het allermoeielijkste in de gansche wereld, en toch het gemakkelijkste en eenvoudigste. De verrukking die ik over zijn Centuries heb gevoeld is nog niet verminderd, Integendeel. Ik heb nog steeds Jacques Bloem's exemplaar onder mijn vleugelen, maar om tegen het weer afstand doen een beetje gedekt te wezen, heb ik het allermooiste eruit vertaald, ongeveer een vierde deel. Jammer dat jij het boek niet bezit. Was je Jacques maar voor geweest. Van jou had ik het zeker niet onopengesneden te leen gekregen. | |
[pagina 119]
| |
Wat mijn roman betreft, die is af, alleen nog verbeteren en overschrijven. Het is een humoristische avonturenroman omstreeks 1700 in Frankrijk spelende. Wel loopt hij per slot van rekening over dat wat mij het diepst ter harte gaat en wat je een stellen van het Nieuwe Jerusalem tegenover Babylon zoudt kunnen noemen.Ga naar voetnoot282 Maar ik scherts er hier mee en ik heb het zoo licht wegend mogelijk gemaakt. Ik geloof dat ik juist dit tijdperk voor de handelingsomlijsting uit heb gekozen, omdat zich toen het [Ba]bylonische, zoo in één punt, nl den koning, geconcentreerd had als nooit tevoren en nooit meer later, en ik me op die manier makkelijk af kon maken van iets dat me teveel tegenstaat, om er een belangrijk deel van een boek aan te kunnen wijden. Ademen kan ik nu eenmaal pas goed in een wereld, die ik volgens mijn eigen [dr]oomen heb herschapen. Toen ik bij Verwey was kwam hij juist van Uyldert waar hij een paar dagen had gelogeerd. Hij vertelde dat Uyldert een vernietigende critiek over Coster's proza in twee vervolgen in het Handelsblad heeft geschreven.Ga naar voetnoot283 Na het verschijnen van het eerste deel kreeg hij een woedende brief vol straattaal van Coster; als eenig antwoord verscheen daarop het tweede stuk dat nog veel afkammender was. Wel curieus. Ook jou schreef Coster op zoo'n manier, toen je je even tegen hem keerde.Ga naar voetnoot284 Misschien voelt hij in het diepst van zijn wezen zijn werkelijke onbeduidendheid, en is hij daarom zoo buiten zichzelf als iemand ermee voor den dag komt. Ik hoorde niets in verband met Nieuwe Geluiden, wat òf beteekent dat hij dezelfde verzen weer in een nieuwe druk opneemt, of dat hij mij als toch eigenlijk ondeugdelijk zal laten vallen. Dit laatste zou wel het beste wezen, want ik voel mijn werk toch heelemaal geen ‘ingang’ op wat Coster erop volgen laat. Tusschen mij en de naoorlogsche jongeren is geen verband. Trouwens ik vind dat jij en Gossaert evenmin in dien ingang hooren. Altijd plezierig om iets over je lectuur te hooren. Van Hudson ken ik alleen het verhaal van dat meisje in het bosch, waarvan dat Londensche beeld gemaakt is.Ga naar voetnoot285 Heel mooi, maar toch iets van dat sprankelende missend dat bv. boeken | |
[pagina 120]
| |
Uit de bundel ‘Het aardsche paradijs’
(1927) door Aart van der Leeuw
| |
[pagina 121]
| |
[pagina 122]
| |
van StevensonGa naar voetnoot286 zoo genotvol doet zijn. Is er nog ander [w]erk aanbevelenswaard van hem? Van Vaughan ken ik alleen een paar gedichten. Toevallig liet Verwey hem mij ook zien in Noordwijk. Ik zal hem van de KB. eens nemen. Heerlijk dat je zoo van de natuur hebt genoten. Hier is het nu ook prachtig. Alle bollenvelden in bloei[,]+ appelen[,]+ kersen en peren wit. Maar [he]t is te koud en te winderig om er ten volle van te kunnen genieten. Van beuken en eiken houdt de kou het blad nog in de knop. Ja ik ken dat zoo, het gevoel van dankbaarheid na groote tochten, hoe moe je ook bent. Ik heb wel een zekere voorstelling van het Engelsche landschapsmooi, maar ik denk wel dat die veel minder met de werkelijkheid zal kloppen dan bv. mijn Italiaansche, die vrijwel uitkwam. Maar hoe schilderachtiger en hoe meer door licht en schaduw gezegend een streek is, hoe moeielijker die in de gedachten is te benaderen. Hoe eerder ik weer wat van je te lezen krijg hoe beter, hetzij poezie of proza. Als je er tijd voor kunt vinden hoor ik zeker wel weer eens wat. Hartelijke met je vrouw gegroet ook door de mijne
je AartvdL |
|