De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdE 1127 April '27.
Beste van der Leeuw, De vijfde April kreeg ik, met de zelfde post, Verwey's nieuwe bundel en de jouwe. Dat er sinds dien 22 dagen verloopen zijn, wordt door die gelijktijdigheid verklaard. Ik heb nu de eene, dan de andere gelezen, daarna de eene herlezen, en vervolgens de andere. Tenslotte heb ik Verwey geschreven. Daarna heb ik de jouwe nog eens herlezen, en ziehier nu eindelijk mijn brief. Ik dank je hartelijk voor het geschenk, niet het minst ook voor de vriendelijke en bijzonder gewaardeerde opdracht.Ga naar voetnoot276 Ik ben er erg blij mee. Dat ik het boekje met bewondering gelezen heb, behoef ik je waarschijnlijk nauwelijks te zeggen. Ik heb nog geen tijd gehad, ook je vorige gedichten nog eens te herlezen, en de bundels onderling te vergelijken en heb mij dus tot Het Aardsche Paradijs bepaald. Wat is dat, in zijn geheel, een mooi boekje, en hoeveel magnifieke gedichten staan er in! Wanneer je je mijn eigen laatste herinnert, kun je begrijpen, dat menig gedicht mij laat voelen, dat ik daar nog niet aan toe ben: mijn bewondering kan daardoor alleen groeien. Neem b.v. De Bader. Ik vind dat een van je allermooiste gedichten. | |
[pagina 114]
| |
Handschrift van ‘Het lichaam’. Van der
Leeuw wijzigde de titel in ‘De bader’ voor de
bundeling in ‘Het aardsche paradijs’ (1927)
| |
[pagina 115]
| |
[pagina 116]
| |
Hoe dikwijls heb ik dat gelezen. De eerste afdeeling b.v. En in die eerste afdeeling de derde strofe, met de vierde daarna. Zulke gedichten geven een andere dichter moed en hoop behalve de ontroering van hun schoonheid zelf. Wat doet het er toe, of daartegenover ook bij jou andere gedichten staan van minder innerlijke zekerheid? Zijn de laatste gedichten ook de laatst geschrevenen, of niet? Met blijdschap vond ik De Knaap terug, die jij indertijd in een brief overschreef. En vond daarna Heimwee, met zijn laatste regels, en De Verwachte. Ik heb voortdurend de drang gehad, de laatste tijd, om nog van 't jaar over je poezie te schrijven. Ik zou dat, als Holst en de Haan af zijn, nu het liefste doen. Het zal toch wel weer een jaar of vier, vijf duren, voor je weer een nieuwe bundel uitgeeft, en vóór die tijd hoop ik dat mijn boek af is. Publiceer je inmiddels, dan krijg ik wel overdrukken van je. Ik wou alleen over je als dichter schrijven, maar daarvoor natuurlijk ten volle met je prozawerk rekening houden, en daar alles uit putten, wat er voor mij uit te putten valt. Ik hoop dat het er van 't jaar toe komt. Het zal mij goed doen, eens poezie van een heel ander karakter te behandelen dan die over-gecompliceerde van Roland Holst of de Haan. Je laatste bundel, onder deze titel, is daarvoor een uitnemende aanleiding. Schiet je op met je roman, en heb je al idee, wanneer die klaar zal zijn, en verschijnen? Ik ben er erg benieuwd naar, meer over dat boek te hooren. Ikzelf heb alleen een gesprekgedicht van 9 kleine verzen van 2 strofen geschreven, dat ik Nazang noem, wanneer ik nooit schrijf wat ik hoop dat ik schrijven zal, en dat ik Voorzang noem, als ik dat wel doe. Dat is alles. Verder ben ik met Roland Holst bezig. Ik ben de laatste tijd veel uitgegaan, zoo met de car, naar buiten, en heb niet veel gewerkt. Na Hudson heb ik een paar achttiende eeuwsche romans gelezen, en daarna ben ik een tijdje bezig geweest met de 17e eeuwsche mysticus of religiosicus Vaughan.Ga naar voetnoot277 Ken je hem? Laat mij dat eens horen! Ik wou maar dat ik Traherne's proza nu eens voor mij zelf kon te pakken krijgen. 't Is zoo vervelend op bibliotheken aangewezen te zijn met een boek als dat. Heb jij de laatste tijd nog iets gelezen, dat je bijzonder getroffen heeft? Hier heb ik de brief afgebroken, gister. Wij hebben een 20-jarige logée, en daar het een prachtige dag was, zijn wij met de car Surrey in gegaan. Ik heb 175 K.M. gereden, door de heerlijkste landschappen, en na de thee zijn wij de Box Hill opgeklommen, bij Dorking, en daar hebben wij een heele tijd rondgewandeld en gezeten. Je weet niet, hoe buitengewoon het Engelsche landschap is. Er is weinig schooners dan dat. De athmosfeer verhoogt bovendien zijn schoonheid, en als er, zooals gister, bij 't dalen der zon groote wolken door de lucht drijven, en al de boomschaduwen en wolkschaduwen lang over het groen liggen, is het onvergetelijk. Vandaag moet ik van de indrukken en de ver- | |
[pagina 117]
| |
moeienissen nog bekomen. Ik heb de heele middag door constant het gevoel van dankbaarheid gehad. Ik wou je ook nog vertellen, dat ik weer een uitnoodiging van van Lochem [lees: Loghum] gekregen heb voor Nieuwe Geluiden. Ik wou wel graag weten, wat hij jou gevraagd heeft. Zooals je weet heeft Coster in De Stem in een halve bladzij vol feitelijke onjuistheden mijn boekje neergesabeld.Ga naar voetnoot278 Het gedicht waar N.G. mee begint, en waarvan hij in de inleiding betoogt, dat 't geen hymne is en zijn kan, noemt hij in dat stukje ‘de groote hymne’.Ga naar voetnoot279 Om Voorbereiding te kunnen treffen beweert hij o.a. dat de stoïcijnen gevat waren als zij 't over 't leven hadden, en dat het niets is, maar dat zij mat waren, wanneer zij over God spraken. Zoo gaat het dan ook met mij. Alleen schijnt hij niet te zien, dat reeds uit de slotregels van de ‘groote stoische hymne’ zelf als uit ‘Sterren en bloesems’ (ook al in N.G.!) eén ding bleek: de onjuistheid ook van zijn bewering dat dit stoisch werk is. Meer zulke dwaasheden. Ik vertel je dit hierom: hij zat er nu klaarblijkelijk mee, wat hij voor N.G. met mij doen moest. Zijn uitvinding is deze: (De Epiloog zal er uit moeten, want iedere dichter mag maar 6 gedichten ten hoogste hebben, en Epiloog kan men, zoo men wil, 6 gedichten noemen.) De drie van Inkeer wil hij houden. Hij laat mij nu door van Lochem vragen, welke drie gedichten ik behalve die 3 v. Inkeer wil doen opnemen. D.w.z. ik onderstel, dat ik-zelf gedichten uit Voorbereiding mag kiezen. Wat een zonderlinge methode, niet? Eigenlijk is de ‘hymne-geen-hymne’ van 1917, en N.G. moet met 1918 beginnen, van wege de vrede. Voor de ‘Honderd Gedichten’, de bloemlezing van vóór 1918, heeft hij mij echter tot nu toe niets gevraagd. Van jou?Ga naar voetnoot280 Hij schijnt die hymne-geen-hymne met alle geweld als begin van N.G. te willen houden. Moet ik daar nu mee accoord gaan, of zal ik de zaak als | |
[pagina 118]
| |
intrinsiek-onbelangrijk laten waaien? Ik geef dan eenvoudig 2 ged. uit Voorb. en De Tuinman en de Dood op.Ga naar voetnoot281 Schrijf daar eens gauw over, wil je? Wees van ons beiden met je familie hartelijk gegroet en laat mij van je hooren.
je toeg. PN van Eyck |
|