De Americaensche zee-roovers
(1931)–Alexander Olivier Exquemelin– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Piratica America of den Americaenschen zee-roover
| |
[pagina 4]
| |
Op den tweeden May, vertrocken wy uyt Hable de Grace.
Twee scheepen waren gedestineert na Senegal, en vijf naer de Caribische Eylanden, ende wy na het Eylandt Tortuga. Daer quamen noch omtrent twintigh Terraneufs vaerders by ons, met eenige Hollandtsche scheepen, die deGa naar margenoot+ wil naer Rochelle, Nantes en St. Maerten, hadden, soo dat wy een Vloot uytmaekten van in de dertigh Scheepen, en maeckte met een ons klaer om te vechten, alsoo wy bevreest waren, dat | |
[pagina 5]
| |
vier Engelsche Fregatten (elck van sestigh stucken Canon) by het Eylandt Ornay, op ons kruysten. Na dat onse Commandeur, de Ridder de Sourdis, sijn orders gegeven had, gingen wy onder zeyl met een goede windt, en mistigh weder, dat ons gunstigh was, om van d'Engelschen niet gesien te worden, zeylende dicht onder de Fransche wal, om de vyandt te mijden; ende wy rescontreerden een Vlaems schip van Ostende, die klaegde aen onsen Commandeur, dat hy 's morgens van een Fransche Zee-roover geplondert was geweest. Het OorloghGa naar margenoot+ schip maeckte terstont jacht daer op, maer konde hem niet bezeylen. De Fransche boeren waren de heele kust langs in alarm, alsoo sy meenden dat wy Engelsche waren, die landen wilden. Wy toonden onse vlaggen, maer sy vertrouden haer daer niet op. Daer na zijn wy ten ancker gekomen op de Reede van Conquet in Britannie, (by het Eylandt Hysant) om aldaar verversingh en soet water in te neemen. Hebbende ons van alle noodtsaeckelijckheyt voorsien, vervolghden wy onse cours, om door het Ras van Fonteneau te passeeren, alsoo wy de Sorlinges niet dorstenGa naar margenoot+ naerd'ren, om d'Engelsche kruyssers. Dit Ras is een seer stercke stroom, die door menighte van klippen passeert, ende wordt genoemt Ras, het is gelegen in de mondt van de bocht van Vranckrijck, op de hooghte van acht en veertigh graden en tien minuten, noorder breedte; 't is een seer gevaerlijcke passagie, alsoo de klippen, eenige nevens, en sommige boven 't water haer vertoonen; daerom alle die op ons schip waren, die daer noyt gepasseert hadden, wierden gedoopt op dese volgende manier. De hoogh Bootsman van het schip verkleedt hem met een langeGa naar margenoot+ rock, en een vremde muts op sijn hooft, met een houte swaerd in sijn rechter, en een pot met swartsel in sijn lickerhandt, sijn aensicht met swartsel vermomt, heeft een krans om den hals van blocken, ende ander scheepstuygh; alle die noyt daer gepasseert zijn, moeten voor hem knielen, ende hy maeckt een kruys voor haer voorhooft, ende geeft haer een slagh in de neck met sijn houte swaert, ende daer na werden sy met water begooten van andere die daer toe gestelt zijn, ende moeten nog boven dien een fles wijn of brandewijn by de groote mast brengen, doch die | |
[pagina 6]
| |
niet en heeft is vrij. Het schip als het noyt daer is gepasseert, moet oock betalen, als dit alles gedaen is, so haelt men het geen by de mast gevonden wordt, van wijn en brandewijn, en dat werd dan by de back omgedeelt. ... alwaer wy een zeer swaere storm kreegen.
Ga naar margenoot+ De Hollanders werden oock voor die Klippen gedoopt, en oock voor de klippen die Barlingos genaemt zijn, die dicht | |
[pagina 7]
| |
aen de Kust van Portugael leggen, op de hoogte van negen en dartigh graden veertigh minuten noorder breedte; het zijn seer periculeuse klippen, want sy konnen by nacht niet wel gezien worden, om het hooge landt. De manier van doopen by de Hollanders is heel anders als van de Fransen; want als yemandt gedoopt wordt, soo moet hy drie mael van de groote Ree in 't water vallen, als een misdadiger, en soo sy hem op het schip wat gunstigh zijn, laten hem sleepen tot achter het Schip, 't is een groote Eer voor sijn Hoogheydt noch eens te vallen, of ter eeren van de Capiteyn; D'eerste die valt, krijght een Canon schoot ter eeren, met het wayen van de vlagge, die niet vallen willen, zijn gehouden, volgens hun wetten, twaelf stuyvers te geven, ende als 't een Officier is, soo moet hy een halve Rijcksdaelder geven; zijder eenige passagiers, die moeten zoo veel geven als 't hen belieft; en als het schip daer noyt gepasseert is, soo moet de Schipper een Oxhooft wijn geven, of anders souden sy 't Galjoen van 't Schip afsagen, sonder dat de Schipper of Capiteyn eenige pretensie daer van soude konnen maeken; en alles wat daer af komt, wordt in handen van de hoogh Bootsman gegeven, tot dat sy in een haven komen, dan word'er wijn voor gekoft, ende aen 't heele scheeps volck by de back omgedeelt. Niemand van beyde natien kan reeden geven waerom sy het selve doen, als dat sy seggen dat het een oudt gebruyck is van Zee-lieden. Sommige seggen dat Keyser Karel de vijfde dit sooGa naar margenoot+ geordineert heeft, maer 't en wordt in sijne Wet-boek niet gevonden. Dit heb ick hier so ter loops geschreeven, om dat 't te pas quam van de Ceremonien der Zee-lieden, nu sullen wy onse voyagie vord'ren. Doen wy 't Ras gepasseert waren, kregen wij een favorableGa naar margenoot+ windt, tot de Caep Finis Terre, alwaer wy een zeer swaere storm kreegen, en raeckten van malkander; dese storm duerde acht dagen; het was elendigh op ons Schip te zien hoe de menschen wierden van stuurboort aen backboort door de Zee gespoelt, ende hadden de moedt niet om op te staen, zoo zee-sieck waren zy; de Matroosen moesten over hun treeden om haer werck te doen. Daer na kregen wy bequaem weder, en volghden onse cours, soo | |
[pagina 8]
| |
dat wy quamen onder de Circkel genaemt Tropicus Cancri: dit is een Cirkel van de Sterrekijckers geimagineert, de welcke is als een bepalingh van de Son na 't noorden, ende leydt op de hooghte van drie en twintigh graden en dartigh minuten benoorden de Linie. Wy wierden daer wijder gedoopt op de manier als ick bovenGa naar margenoot+ verhaelt heb, want de Fransse doopen altijdt onder de Linie en onder de Tropicus Capricorni bezuyden de Linie: wy hadden een voorspoedige windt, die ons seer noodigh was, alsoo wy gebreck van water hadden, werdende gerantsoeneert op twee mutsjens daeghs. Wy kregen (omtrent de hooghte van de Barbados) een Engelsch Koninghs schip in 't gesicht, dat jacht op ons hadt, met vier en twintigh stucken; doen hy geen voordeel en sagh, liep hy van ons af, doch wy volghden hem, en schooten op hem met onse acht ponders, maer hy was beter bezeylt als wy, waer door wy hem moesten verlaten. Daer na hernamen wy onse kours, ende kregen het Eylandt Martenique in 't gesicht; wy deeden al watGa naar margenoot+ wy konden om op de Reede van St. Pieter te komen, maer wierden door de sware stroom belet; daer na wilden wy naer Guarde Lupe, maer door de stroom konden wy die oock niet krijgen; soo setten wy ons naer het Eylandt Tortuga, alwaer wy gedestineert waren. Wy zijn langhs de Kust van het Eylandt Punta Rica gepasseert, het welck een seer schoon ende vermakelijck Eylandt is, bedeckt met schoone boomen, tot aen den top van de bergen. Daer nu kregen wy het Eyland Espaniola in 't gesicht, van het welcke wy hier na een beschrijvinge sullen maeken. Wij zeylden langhs deGa naar margenoot+ Kust, tot dat wy eyndelijck aen het Eylandt Tortuga, den sevenden July des selven jaers quamen, sonder de geheele Reys een man verlooren te hebben; de goederen van de Compagnie wierden daer gelost, ende het schip wierdt naer Cal de Sac gestiert, om aldaer de passagiers te brengen die daer wesen moesten. |
|