De Americaensche zee-roovers
(1931)–Alexander Olivier Exquemelin– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| |
InleidingHet boek, dat hier voor het eerst sinds 1709 herdrukt wordt, is de Hollandsche ‘oer-tekst’ van het over de geheele wereld vermaarde werk, door Exquemelin over de bedrijven der vrijbuiters in de West-Indische wateren geschreven, een tot op heden nog veel gelezen, in de Fransche, Engelsche, Duitsche en Spaansche vertalingen nog steeds herdrukt avonturen-boek, dat in de latere jaren de stof heeft geleverd voor tallooze piraten- en avonturen-romans. De populariteit van dit boek maakte het des te opvallender, dat van de oorspronkelijke, door een Hollander in het Hollandsch geschreven uitgave, nog steeds geen nieuwe herdruk bestond, te meer waar die oorspronkelijke eerste uitgave vrijwel onvindbaar is geworden en slechts enkele bibliotheken ten onzent er een exemplaar van bezitten. Onder den titel ‘De Americaensche Zeeroovers, behelsende een pertinente en waerachtige Beschrijving van alle de voornaemste Roveryen en onmenschelijcke wreedheden, die de Engelse en Franse rovers tegens de Spanjaerden in America gepleeght hebben, beschreven door A.O. Exquemelin’, verscheen de oorspronkelijke eerste uitgave in 1678 bij Jan ten Hoorn, boekverkooper te Amsterdam, ‘over 't Oude Heeren Logement’. In zijn boek beschreef de schrijver zijn eigen lotgevallen onder de zeerooversGa naar voetnoot(1). Naar men uit zijn verhaal kon opmaken was hij in 1666 als werkkracht ‘verkocht’ door de Fransche West-Indische compagnie aan een planter op Tortuga: vervolgens werd hij overgedaan aan een wondheelmeester (chirurgijn) bij de boekaniers, als wiens helper hij vele van hun tochten meemaakte, totdat hij in 1672, na zijn losprijs te hebben opgebracht, uit de West terugkeerde. Echter maakte de schrijver zich in zijn te boek gestelde avonturen nergens nader bekend noch noemde hij zijn ware naam en sinds dien is het de vraag gebleven: Wie was A.O. Exquemelin? Reeds de vroegste vertalers van zijn boek erkennen zoowel | |
[pagina VIII]
| |
omtrent zijn naam als zijn afkomst in het duister te tasten. Aangezien in een tijd, dat er nog geen Berner Conventie bestond, boeken vrijelijk konden worden vertaald en ‘verbeterd’, hadden zij het ook niet noodig gehad zich nader met uitgever of auteur in verbinding te stellen. De Engelsche vertaler verklaart in zijn voorrede ‘The translator to the reader’, dat hij niet weet wie ‘John Esquemeling (zooals hy hem noemt), the first author of the story’ was. Hij houdt hem voor een Hollander of tenminste een VlamingGa naar voetnoot(1), ‘hoewel de Spaansche uitgave hem tot een onderdaan van het Fransche koninkrijk maakt’; maar het feit, dat zijn boek in het Hollandsch verscheen overtuigt hem van zijn Hollandsche afkomst. De Fransche vertaler, een zekere de Frontignières, vermeldt zelfs niet eens, dat men met een vertaling te doen heeft: hij spreekt van een manuscript (van een zekeren A.O. Oexmelin), dat men hem gebracht heeft en dat hem hoogst interessant leek, doch voor den lezer moeilijk te begrijpen, weshalve hij het omgewerkt heeft, daarbij tevens de duistere plaatsen toelichtend en de slechte uitdrukkingen verbeterend. Ook gaf de Frontignières toevoegingen, het historische gedeelte betreffend. De tekst werd bij nieuwe drukken nog meer uitgebreid (zooals trouwens ook bij de volgende Engelsche edities) en behandelde figuren uit veel lateren tijd dan die Exquemelin beschrijft: de Fransche ‘Oexmelin’ vindt op zijn naam een boek staan, dat hij nooit geschreven heeft. Toegegeven moet worden, dat Exquemelin of zijn uitgever zelf aan dit verstoppertje-spelen wat betreft zijn ware naam heeft meegedaan: althans, de Spaansche uitgave, waarvan vaststaat, dat zij niet bij L. Struickman te Colonia Agrippina (Keulen), zooals vermeld, maar bij den zelfden Jan ten Hoorn te Amsterdam, die ook de eerste Hollandsche editie uitgaf, verscheen, noemt als schrijver van het boek een zekeren Don Antonio | |
[pagina IX]
| |
Freyre! En in de eerste Duitsche vertaling, een jaar na de verschijning van het Hollandsche origineel, heet Exquemelin A.O. Nürnberg... Inderdaad, een aardiger puzzle over een schrijversnaam kan hij, die naar een oplossing zoekt, zich moeilijk denken. Op het oogenblik is de meening vrij algemeen, dat Exquemelin een pseudoniem zou zijn van dienzelfden Hendrik Smeeks, die in 1708 bij den zoon van Jan ten Hoorn, Nicolaas, (die ook den tweeden en derden druk van het Amerikaansche zeerooversboek bezorgde) een boekje uitgaf, getiteld ‘De beschrijvinge van het Magtig koningrijk Krinke Kesmes’, een boekje, dat behalve dat het een voorlooper lijkt van Daniel Defoe's ‘Robinson Crusoe’ en waarschijnlijk ook bekend is geweest aan den Engelschen schrijver, die vertrouwd was met de Hollandsche taal - in zijn nalatenschap werd o.a. een Hollandsch woordenboek gevonden - voor ons speciaal zijn belang heeft om het feit, dat Smeeks er zijn eigen avonturen in vertelt van vóór 1666. Volgens het meegedeelde in ‘Krinke Kesmes’ kwam hij als 12-jarige jongen, ‘die lezen kon en schrijven’, in 1657 (hijzelf geeft op 1655, doch dat is, naar uit de documenten blijkt, een vergissing) in dienst van de Oost-Indische Compagnie te Batavia aan, vanwaar hij in 1658 uitvoer met de ‘Waekende Boey’ om het goud-schip ‘De Gulden Draeck’ dat op de Westkust van Australië schipbreuk had geleden, te zoeken. Aldaar aan land gekomen, dwaalde hij af en vond bij terugkeer zijn schip reeds vertrokken. In ‘Krinke Kesmes’ beschrijft hij zijn Robinson Crusoe-avonturen, die in de werkelijkheid maar enkele dagen geduurd hebben. Ten slotte behouden op Java teruggekeerd, verliet hij, vermoedelijk in 1665, Indië, daar hij contractueel verplicht was 2 × 4 jaren bij de Oost-Indische Compagnie ‘voor de mast’ te dienen. Wat er voorviel tusschen 1665 en 1673, het jaar dat hij als hulp-heelmeester op 's lands vloot kwam en o.a. op het oorlogschip ‘Het wapen van Essen’ en het schip ‘De Prins te paard’ voer, is onbekend. Een der argumenten vóór Smeeks 's auteurschap van ‘De Americaensche zeeroovers’ betreft het feit, dat Smeeks' onbekende jaren juist die zijn, welke hij in de West bij de boekaniers zou hebben voorgebracht, en die een hiaat vullen in zijn levensgeschiedenis, waarvan wij het verdere verloop nauwkeurig kennen, | |
[pagina X]
| |
daar Smeeks zich, na zijn dienst op de vloot (tot 1678), in 1680 te Zwolle vestigde als chirurgijn, waar hij tot zijn dood, in 1721, bleef en zich als lidmaat van de Hervormde Kerk liet inschrijven. Het argument, dat de naam van Smeeks als student in de medicijnen aan geen enkele universiteit voorkomt, zoodat ook dit er voor pleit, dat hij, gelijk in het boek van Exquemelin beschreven staat, zijn handwerk als chirurgijn's helper bij de boekaniers heeft geleerd, is minder overtuigend: Prof. Valkhoff heeft in een artikel in het Haagsch Maandblad er op gewezen, dat de chirurgijn zijn opleiding niet aan een universiteit kreeg, maar als barbier en heelmeester in een chirurgijns-winkel en aldaar een chirurgijns-examen aflei, waarna hij in de chirurgijnsgilde werd opgenomenGa naar voetnoot(1). Hoe het ook zij, of Exquemelin Smeeks is geweest of niet, hij heeft ons in ieder geval een belangrijk werk overgeleverd, dat, hoewel toen ter tijd al niet eenig in zijn soort - de Fransche missionarissen Lepers en Labat schreven begin 18e eeuw ieder in hun boeken, betreffende de Fransche eilanden in de West, over het bedrijf der boekaniers - zeker het oudste en het uitvoerigste is. In 1700 verscheen van ‘De Americaensche zeeroovers’ bij Nicolaas ten Hoorn, den zoon van Jan ten Hoorn, te Amsterdam een nieuwe uitgave, die omgedoopt werd tot ‘Historie der Boecaniers of Vrybuiters van America’. zonder schrijversnaam. In de inleiding vermeldt de uitgever Nicolaas ten Hoorn, dat het eerste deel de reisbeschrijving bevat van Joan Esquemeling (zoo wordt Exquemelin nu genoemd) en de twee volgende deelen | |
[pagina XI]
| |
de reisbeschrijvingen zijn van den Engelschen boekanier Bazil Ringrose, loopend van 1680-1684 en de daden van de kapiteins Sharp, Coxon en Sawkins vermeldend, en die van Raveneau de Lussan, een Fransch vaandrig, die tusschen 1684 en 1689 met de vrijbuiters de ‘Zuydzee’ bevoer. Het geheel wordt besloten met de lotgevallen van Kapitein Montauban op de kust van Guinea, in 1695. Het verhaal van Ringrose was in 1684 verschenen als tweede deel van de nieuwe Engelsche editie van Exquemelin, bij Thomas Malthus, nadat een vonnis van den Engelschen rechtbank den uitgever William Crooke, die de eerste Engelsche vertaling naar den oorspronkelijken Hollandschen, voor den inmiddels in den adelstand verheven boekanier Henry Morgan weinig vleienden tekst in het licht gaf, had veroordeeld tot 200 pond en herroeping. In 1699 werd het, nu omgewerkte, boek nogmaals herdrukt. Dat Nicolaas ten Hoorn in 1700 deze nieuwe, uitgebreide Engelsche editie moet hebben gebruikt, is te concludeeren uit het feit, dat hij behalve de Engelsche schrijfwijze van de naam van den auteur: John Esquemeling, ook een aldaar voorkomende uitbreiding van het door Exquemelin geschreven gedeelte heeft overgenomen. Bovendien is de tekst van dat gedeelte stylistisch op vele plaatsen niet gelijkluidend met de uitgave van 1678. In 1709 werd het geheele werk - en nu voor het laatst - nogmaals herdrukt. Exquemelin's boek werd vrij spoedig na het verschijnen in andere talen vertaald. In 1679 kwam reeds een Duitsche vertaling uit, ‘Americanische Seeraüber von A.O. Nürnberg’, in 1681 ‘Piratas de la America’ van A. Freyre, in 1684 de eerste Engelsche vertaling ‘Bucaneers of America by John Esquemeling’, in 1686 de eerste Fransche vertaling ‘Histoire des avanturiers, des flibustiers et des boucaniers d'Amérique par Alexandre Olivier Oexmelin’, bewerkt door de Frontignières. En sindsdien verschenen vrij geregeld nieuwe herdrukken, vooral Fransche, o.a., in 1744 de z.g. Trévoux-editie in 4 deelen (waarin ook Johnson's ‘Pirates anglais’ werd opgenomen). De laatste herdruk van de Fransche bewerking is die van de Editions de la Sirène, in 1920.
CONSTANT VAN WESSEM |
|