De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XXXVI
| |
[pagina 71]
| |
schater en pret. Let verder op deze lang niet te versmaden gave der zotten, dat zij alleen naïef zijn en de waarheid spreken. En bestaat er wel iets lofwaardigers dan de waarheid? Want alhoewel een door Alcibiades bij Plato gebezigd spreekwoordGa naar eindnoot156) de waarheid toeschrijft aan den wijn en den kinderlijken leeftijd, komt mij toch in 't bijzonder al die lof toe, zelfs volgens Euripides'Ga naar eindnoot157) getuigenis, van wien dit beroemde gezegde omtrent ons bestaat: dwaasheên immers zegt een dwaas. De gelaatstrekken van een zot verraden wat er in zijn binnenste omgaat, en hij flapt het er alles uit. De wijzen daarentegen bezitten, volgens een opmerking van denzelfden Euripides, twee tongen; met een van deze spreken zij de waarheid, met de andere zeggen zij wat hun in zekere omstandigheden geschikt voorkomt. Zij kunnen daarom ook wit zwart maken, met denzelfden mond blazend iets even goed koud als warm laten wordenGa naar eindnoot158) en de zaken in hun spreken geheel anders voorstellen dan zij in hun binnenste er over denken. Voorts zijn, naar het mij voorkomt, de vorsten, bij al hun geluk, evenwel in dit opzicht hoogst ongelukkig, dat zij niemand hebben die hun de waarheid zegt, en wel genoodzaakt zijn vleiers als hun vrienden te beschouwen. Maar, zegt misschien iemand, de ooren der vorsten hebben een afschuw van de waarheid en juist hierom ontvluchten zij die wijzen, omdat zij vreezen, dat er soms een man zal opstaan, vrijmoedig genoeg om hun woorden te durven zeggen, meer waar dan aangenaam. Het is er inderdaad zoo mee gesteld: de koningen haten de waarheid. Maar juist dit is zoo vreemd bij mijn dwazen, dat men niet slechts waarheden, maar zelfs klinkklare smaadwoorden met genoegen van hen aanhoort, zoodat hetzelfde gezegde, dat, indien het uit den mond van een wijze kwam, hem het hoofd zou kosten, wanneer het van een zot komt een ongeloofelijk genot verschaft. Want de waarheid heeft een | |
[pagina 72]
| |
zekere natuurlijke kracht om te behagen, als er namelijk niets kwetsends bijkomt, maar dit voorrecht hebben de
|
|