De lof der zotheid
(1952)–Desiderius Erasmus– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XXIX
| |
[pagina 55]
| |
tot zijn leering enkele spitsvondige uitdrukkingen. De dwaas weet zich, zoo ik mij niet vergis, het ware verstand van zaken eigen te maken door op alles los te gaan en zijn persoon aan alles te wagen. Dit schijnt Homerus reeds gezien te hebben, al was hij blind, wanneer hij zegt: De dwaas komt eerst na de daad tot inzicht. (De dwaas wordt eerst door schade wijs). Want er zijn twee hoofdbezwaren tegen het verwerven van kennis, de schaamte, die den geest in een nevel hult, en de vrees, die door op gevaar te wijzen afraadt de hand aan het werk te slaan. Maar de Zotheid weet ons prachtig hiervan te bevrijden. Weinig menschen begrijpen, hoeveel andere voordeelen het nog oplevert, nooit eenig schaamtegevoel te kennen en alles aan te durven. Indien men de wijsheid liever in dien zin opvat, dat zij bestaat in een goed oordeel, hoort dan, bid ik u, hoe ver zij daarvan af zijn die op haar bezit zich verheffen. Vooreerst is het aan geen twijfel onderhevig, dat alle menschelijke zaken altijd, evenals de Silenussen van AlcibiadesGa naar eindnoot127), twee maar al te verschillende aangezichten bezitten. Wat uitwendig de dood schijnt, is, als ge 't meer van binnen bekijkt, het leven: daarentegen wat het leven, de dood: het schoone is leelijk: het rijke straatarm: het beruchte roemvol: het geleerde ongeleerd: het sterke zwak: het edele gemeen: het vroolijke droevig: voorspoed tegenspoed: vriendschap vijandschap: het heilzame schadelijk: in 't kort ge zult alles eensklaps omgekeerd vinden, als ge een Silenus opent. Mocht dit soms iemand al te wijsgeerig uitgedrukt schijnen, dan wil ik wat plomper zeggen, wat ik bedoel. Wie erkent niet, dat een koning in 't bezit is van schatten en van heerschappij? En toch, bezit hij geen geestesgoederen, heeft hij nooit genoeg, natuurlijk is hij dan doodarm. Verder, is hij met veel gebreken behept, dan leeft hij in een schandelijke slavernij. Op dezelfde wijze zou men dit ook | |
[pagina 56]
| |
van alle overigen wijsgeerig kunnen betoogen; ik meen echter met dit enkele voorbeeld te kunnen volstaan. Maar waartoe dit alles? zal iemand zeggen. Hoort, waar wij heen willen. Als iemand den acteurs, als zij op het tooneel bezig zijn te spelen, de maskers trachtte af te rukken en den toeschouwers hun ware en natuurlijke gezichten te laten
| |
[pagina 57]
| |
sleepen, maar veeleer een gemeene slaaf, omdat hij uit vrijen wil zich aan zoo'n tal van zulke afschuwelijke meesters onderwerpt: en hij daarentegen een ander, die treurt over den dood zijns vaders raadt liever te lachen, omdat deze nu eerst begonnen is te leven, daar toch dit leven verder niets anders is dan een soort van dood: hij voorts een derden, die op zijn stamboom stoft, een gemeenen bastaard noemt, omdat er een wijde klove gaapt tusschen hem en de deugd, de eenige bron van adel, en hij op dezelfde wijze maar al doorging - eilieve, zou hij 't wel verder brengen dan algemeen voor waanzinnig en razend door te gaan? Gelijk er niets dwazer is dan een averechtsche wijsheid, zoo is er niets onverstandiger dan verkeerd toegepast verstand. Immers hij handelt verkeerd, die zich niet schikt naar de omstandigheden, waarin hij verkeert, en met zijn tijd niet wil medegaan en niet althans zich die bekende tafelwet herinnert: Drinkt of ga heen, maar verlangt, dat het tooneelstuk geen tooneelstuk meer zal zijn. Integendeel ligt het op den weg van een waarlijk verstandig man, als menschenkind niet al te wijs te willen zijn en met de geheele menschenwereld of gaarne een oog toe te drukken of uit beleefdheid den verkeerden weg te gaan. Maar, werpt men mij tegen, dat is juist als een dwaas gehandeld. Dat zal ik allerminst ontkennen, mits men op zijn beurt maar toegeve, dat hierin de opvoering van 's levens tooneelstuk bestaat. |
|