Hoofdstuk IV
Waarom zij voor de vuist spreekt.
Het zou mij spijten, als gij dacht, dat ik dit verzonnen heb om met mijn vernuft te pronken, zooals het gros der redenaars dit pleegt te doen. Want wanneer zij, zooals U bekend is, met een rede voor den dag komen, waaraan zij dertig jaar lang bloedig gearbeid hebben en die soms nog het werk van anderen is, dan zweren zij desniettemin bij hoog en laag, dat zij haar in drie dagen uit de losse hand op het papier geworpen of ook een ander in de pen gegeven hebben. Mijn lust en leven was het voorts altijd alles te zeggen, wat mij maar voor den mond kwam. Maar niemand verwachte nu van mij, dat ik in den trant van die gewone leeraars in de redekunst door een bepaling tracht duidelijk te maken, wie ik zelf ben, en nog veel minder, dat ik mij verder met verdeelingen zal ophouden. Want het zou even weinig goeds voorspellen, wilde men haar, wier goddelijke macht zich zoo ver uitstrekt, binnen zekere grenzen beperken, als wanneer men háár in deelen splitste, die door de geheele wereld zoo eenstemmig vereerd wordt. En wat nut zou het dan ook hebben door een bepaling U