Lingua, dat is de tonge: leerende hoe de mensche zijn tonghe bedwinghen sal, twelck een cleyn lidt is, maer het can veel quaets ende goets doen
(1597)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtvrij
[Folio 32v]
| |
Het tweede boec vander tongen, waer inne ons by exempelen bewesen wort, wat grooter profijt dat het swijghen, oft het sober ende manierlijck gebruyck der tongen inne heeft.Laet ons nv overmercken ende besien hoe grooten profijt ende vruchten inne heeft het stille swijgen ende het sober ende manierlijck gebruyck der tonghen. Al ist nochtans dat de menighe somtijdts in dese sake ende in dit stuck misdoen. Want het ghebeurt somtijts dat beter ghesproken ware dan geswegen. Het is veel menschen schande gesproken ende verweten, dat sy haer tonge voor eenen yegelijcken veyl hadden ende te hueren, ten anderen wort den sommighen oock schande na ghegeven, dat sy om loon ende om tgelts wille swegen, vanden welcken men seyt dat sy den Ga naar margenoot+crop vol hebben, gelijckmen seyde van Demosthenes dat hy dit geslachte inde kele hadde, want als hy eens gehuert was om te swijgen ende sijn goet duncken niet te kennen te gheven, heeft hy sijn kele met eenen doeck omwonden, ende is so onder tvolck gecomen ende inden raet gegaen, wtgevende dat hy die quinantie inde kele hadde, maer sommige van den borgeren sijn boeverie gewaer wordende, riepen: Het ghelt steeckt hem inde kele, dat heeft hem sijn sprake benomen, het wort ooc voor een spreecwoort gemeynlijck geseyt, dat die stadt Amyclay genoemt door haer stille swijgen, bedorven is. Maer ick meyne wel datter seer luttel menschen zijn, die niet wel metter waerheyt en souden mogen seggen het gene dat Symonides sprack, Het is my dickwils berouwen dat ick gesproken hadde, maer noyt | |
[Folio 33r]
| |
dat ic geswegen hebbe. Al ist sake nochtans dat Valerius Maximus die eere ende glorie van deser sententien ende antwoorden toe gevende ende toeschrijvende is Venocrati den Philosooph. Nv oock het gene dat met swijgen misdaen ende misbruyckt is, machmen met een redene ende relaes wederom verbeteren, Maer een woort dat eens wten monde gelaten is, vliecht wech, dwelc men niet en can wederroepen. Het alderbeste in allen dingen ende saken (gelijc dat veel spreecwoorden getuygen) is maniere ende maticheyt, maer bysonder int spreken. Ende gelijc onder twee persoonen die beyde vander deucht zijn dolende, de sulcke min gestraft wort die wat te seer milde is, dan den anderen die te seer gierich is. So ter contrarien, veel min misbeurt ende misdoet hy die te veel swijcht, dan een die onmanierlick ende sonder mate is clappende. Want tgebrec van te veel swijgens, en is niet alleen vryelicker ende sonder sorge oft achterdencken, maer ooc eerlicker. Voorwaer daer en mach ooc geen saliger ende geluckiger dinc zijn, dan een rijpe ende corte redene met wijsheyt ende verstant wtgesproken. Daerom wert ooc eens rijpelic van een man geseyt, dat wy menschen hebben tot onse meesters om te leeren spreken, maer die Goden om te leeren swijgen. Selden gaven hier voormaels die afgoden antwoorde, begrijpende die selve met luttel woorden, ende om dese sake worden sy so grootelic geacht ende van sulcker weerden gehouden, so datmen plach te gelooven dattet der afgoden stemmen ende woorden waren. Den desen zijn seer gelijc die woorden vanden ouden wijsen Philosophen, ghelijcker veel zijn die Pithagoras worden toegeschreven, ende oock veel van Socrates, ende van ander wijse mannen. Maer wat isser wonderlicker om hooren, dan die corte subtijle spreeckwoorden van soo veel ver- | |
[Folio 33v]
| |
maerde Princen, Heeren ende geleerde mannen? Wat grooter overvloedicheyt ende vruchtbaerheyt des sins zijn sy besluytende met corte ende luttel woorden? Die eeuwe vanden ouderen was wel te voeden met luttel statuyten ende wetten, ende de selve wetten begrepen (gelijck die oraculen ende antwoorden der afgoden deden) met luttel woorden veel verstants ende sins. Ga naar margenoot+Sodanige waren Solonis ordinantien ende statuyten by die van Athenen, ende die rechten van Lyturgus byden Lacedemoniers, ende die Romeynen hadden genoech in alle geschillen ende saken met die twelf tafelen oft articulen, ende om alle valscheyt ende bedroch in alle conventien ende contracten wt te sluyten, so hadden sy genoech aen een clauselken, dwelck was dit. Met den goeden ende rechtveerdigen behoortmen wel ende rechtveerdichlick te hanteren. Ga naar margenoot+Plato seyde dat die Coningen zijn der Goden kinderen, ende een Prince en is anders niet anders dan een levende wet, hier omme behoort aldermeest den Coningen een redene met corte woorden begrepen, maer vol ende crachtich van sinne, gelijck als zijn die responsen ende antwoorden der Goden, ende die oude rechten ende statuyten. Ende voorwaer alle andere vrye consten met der menschen manieren zijn ongelijck geworden ende afgeweken verre van die oude slechte ende simpel maniere, aengesien dat sy nv gemaect worden so overvloedich, maer niet so oprecht ende suyver als sy voortijts waren. Want die clappernie om een redene met veel woorden te wtene, heeft die welsprekenheyt ende eloquentie bedorven ende geheel ontsuyvert. Ga naar margenoot+Wat isser hedensdaechs lastiger ende pijnlicker dan onse musijcke, conterfeytende met diversche stemmen tgeschrey ende getier van menigerhande vogelen? Wat soude nv seggen Emerepes, die was een overste toesiender ende rechter byden Lacedemoniers, de | |
[Folio 34r]
| |
welcke Phrinidis des musiciens twee snaren vande [n]eghene afsneet, seggende. En bederft noch en corrumpeert die musijcke niet, waert sake dat hy nv hoorde inde kercken, hoe alderhande orgelen conterfeyten trompetten, tromhorens, snickhorens, luyten, holpijpen, doove pijpen, trommelen, stemmen ende voysen van menschen ende vogelen? Sulcks eylaes als onse musijcke is, sodanich is ooc de devotie, sulcx is ons leven, sulcx oock die stichtenisse. Die oude slechticheyt ende oprechte simpelheyt nv nieuwers te vinden en is, dagelicx meer ende meer uermenichfuldicht die costelicheyt ende die overtollighe wellusticheyt. Daerom so lange als die manieren vanden menschen oprecht ende slecht waren, so was die sprake oock slechter, corter, ende niet seer curieus, dwelck hy lichtelick can bevroeden, die de oude meesters ende schrijvers nv by de nieuwe brengt ende daer mede confereert, gelijck Hypocratem met Galeno, Socratem met Chrysippe. Maer hedensdaechs is alle wijsheyt verandert, ende ghecomen tot ydele ende twistige Sophisterije, ende heeft daerom verloren haren naem, ende is ghecomen in versmaetheyt ende inden haet, ende en wort nauwelicx niet gheoeffent, dan van sommige ongeleerde ende onverstandighe mannen. Hier en tusschen en wil ick niet roeren noch comen tot onse geschreven wetten ende rechten, die met veel te veel woorden wtgheleyt ende gheleert worden. Daerom dan so wie begeert door sijn redene ende relaes gepresen te worden ende gehoor crijgen, dit verliest hy ende en can geensins genieten die sonder ophouden is snappende ende ratelende. Want hier in ist oock warachtich tghene dat Iuvenalis gheschreven heeft. Alle wellusticheden worden ende zijn behaechlicken diemen selden is hanterende ende | |
[Folio 34v]
| |
gebruyckende. Ga naar margenoot+Hierom die Coningen en weten nauwelicx wat verheuginge ende vermakinge yemant schept wt gesteenten, peerlen, purpuren, wt goede spijsen, ende welsmakende wijnen, dat sy dagelijcx hier mede zijn behangen ende daer inne verkeeren. Maer waert sake dat sy door eenich ongeluc quamen dat sy hongher oft dorst moesten lijden, dan souden sy eerst bekennen van hoe grooter vermakinge ende welluste sy haer leefdage lanc berooft zijn, overmits dat den genen die grooten dorst heeft eenen teuge waters soeter smaect, dan eenigen costelijcken soeten wijn, ende drooch broot gaet dan te boven inden smaeck alle pasteyen, vladen, ende andere lackernijen. In sulcker voeghen is oock veel aengenamer ende behaechlicker haerlieder redene die selden ende met luttel woorden spreken. Ende wilt men datter eenich profijt oft oorboor afcome, geen profijt en can gecomen van een redene ten zy datse ghehoort worde, maer die ydele beuselerye maeckt dat haer niemant en can oft ooc en wilt aenhooren. Ende ist sake dat sy by avontuere eenich ghehoor crijcht, nochtans en can sy niemanden yet wijs ghemaken oft ghepersuaderen, wantmen haer gheen gheloove en geeft. Want niemant en soude den sulcken geerne gheloove geven, die overmidts sijn gebrec mondich is ter talen, ende niet door sijn vernuftheyt oft verstant, op dien dat ick oock niet openbaer nv en segghe, dat een die veel claps heeft gemeynlick gehouden ende geacht wort voor hals sot. Hier door coemt datmen ghemeynlick seydt Ydele vaten gheven altijt het meeste gheluyt. Maer het swijgen, al ist dat altijt niet en coemt door die wijsheyt, heeft nochtans een maniere ende specie van rijpicheden ende wijsheden. Daerom wert eens seer aerdich ghesproken van een Philosooph | |
[Folio 35r]
| |
sot eenen die over tafel stille sweech. Ga naar margenoot+Zijdy wijs, so doedy een sot stuc? ende zijdy een sot, so doedy wijsselic. Ende ooc op een ander wert aldus gespot: hadde dese connen geswijgen, het soude een Philosooph ende wijs man geschenen hebben. Want niemant en can qualijcker geswijgen dan een sot. Daerom als Demaratus Coninc van Lacedemonien in den raet sittende niet en sprack, gevraecht wert oft hy door sotheyt sweech, oft om dat hy niet en wiste wat seggen. Voorwaer (antwoorde hy) een sot en can niet geswijgen. Ga naar margenoot+Desgelijcx seytmen oock van Bias, de welcke als hy eens over een maeltijt stille sweech, ende daerom seer beschimpt wert van eenen clappaert, ende van hem geacht wert voor een die niet veel en wiste, of die onheusch was, dies hem Bias antwoorde. Hoe ist mogelic (seggende) dat een die van natueren sot is, soude als hy wijn drinct ende goede cier maect connen geswijgen? Rijpelick voorwaer heeft hy hemselven verantwoort, bewijsende dat hy sot was die hem was beschimpende. Ga naar margenoot+Het is oock aerdich het gene datmen van Zeno den Philosooph seyt. Binnen Athenen als eens een persoon tot sijnen huyse des Conincks orateurs oft legaten woude eerlijc onthalen ende tracteren, om dat hy wel wiste dat sy groot behagen ende genoechte hadden in wijse geleerde ende rijpe redenen, daerom om te vrolicker over maeltijt te zijne, so heeft hy daer ooc sommige Philosophen by genoot, de welcke als sy onderling by behoorten waren coutende, ende elck bysonder sijn redene by bracht, alleen Zeno sweech stille ende en seyde niet. Waer af haer des Conincx Orateurs verwonderende, als sy hem heusschelic ende vriendelick aengesproken hadden, ende hem den wijn toegebracht, so vraechden sy ten laetsten. Wat sullen wy Zeno van u den Coninck voor een bootschap we- | |
[Folio 35v]
| |
derom seggen? Daer op hy heeft geantwoort. Anders niet, dan segt dat binnen Athenen een out man is, die over maeltijt den wijn drinckende geswijgen can. Ga naar margenoot+Met dry stercke argumenten heeft hy vermeerdert, sijn wonderlic ende volherdich stilswijgen, dat hy een out man was, om dat den ouderdom ghemeynlick metter clappernyen behangen ende gequelt is, voornamelick over tafel ende daermen den wijn drinct, daer den wijn ende het exempel vanden anderen die daer sitten sonder mate en clappen, lichtelic yemanden tot spreken zijn verweckende, ten laetsten binnen Athenen diemen altijt na gaf dat haer inwoonders altijt seer clappachtich ende wtmondich waren. Ga naar margenoot+Daerom seer aerdich heeft Archidamidas versproken ende verantwoort Hecateum den Rethor oft Poët, den welcken Hecateo als eens eenen clappaert schande sprac, dat hy over haer maeltijt toegelaten zijnde te comen niet gesproken en hadde, dies Archidamidas hem verantwoordende, seyde: Het schijnt dat ghy niet en weet, dat dit ooc der constigen welsprekenheyt aengaet ende daer een deel af is, den rechten tijt om te spreken, te kennen, ende te aenmercken. Want al even groote conste ist bequamelic swijgen ende bequamelick spreken. Ga naar margenoot+Gelijc Alcibiades in Platonis convivio of maeltijt seydt, dat het vluchten inden strijt, dicwils so grooten deucht is, als het vromelick vechten ende strijden. Die sangers die niet en connen swijgen oft pause houden alst van noode is (dies sy dicwils eens anders thoon bederven) die geven metten wercke te kennen, dat sy die conste der musijcken niet vast en zijn, ende daer luttel verstants af hebben, ende dat sy haer stemmen nader consten niet en weten te ghebruycken. So oock die met rijpen rade can gheswijgen, die gheeft te kennen so dickwils hy spreeckt, dat hy met rijpen rade can spre- | |
[Folio 36r]
| |
ken. Ende alsulcken redene is dan vruchtbaer ende profijtelick, niet die te hoope wt vloeyet, maer die soetkens met verstande wort wtghesproken. De meesters der natueren (diemen Phisicos noemt) leeren ons, dat ghemeynlick dusdanige persoonen onvruchtbaer zijn, die haer natuerlick zaet niet en connen gehouden, maer ontloopt haer dickwils, welcke sieckte vanden Medecijns ghenoemt wort Gonorrhea. Also ooc onvruchtbaer ende onprofijtelick is hun redene, die van quader ghewoonten clappen, ende en connen (al wilden sy selve oock) niet geswijgen. De geleerde mannen hebben dickwils ghemerckt ende gade geslagen, dat de kinderen die laet beghinnen te spreken, vaster ende perfecter in haer tonge worden, ende ter contrarien die vroech beginnen te clappen, veel teerder zijn van tongen. Soo oock de cruyden die haestelick wter aerden spruyten, hebben min vromicheydts ende crachten, ende de boomen die terstondt hooghe opschieten ende opwassen oock onstercker zijn. Horatius was van natueren stil, maer de selve spreeckt noch daghelicks met ons. Filistus een onbeschaemt ende wel-ghebeckt mensche plach altijdt Vergilium te berispen, welcke als hy tot sulcker onbeschaemtheydt ghecomen was, dat hy eens in de teghenwoordicheydt vanden Keyser Augustus, Virgilio verweet, dat hy gheen tonghe inden mondt en hadde. Ga naar margenoot+Doen heeft Virgilius die een zedich ende wel-ghemaniert Poët was, ende altijt hem patientich verdraghen hadde, den onbeleefden ratelaer ende clappaert doen swijghen, segghende dat hy soude noch met sulcken trompette ende geluyt, als hy wilde, wel spreken, diemen wijdt ende verre soude moghen hooren. Ende terstont hem omkeerende tot den Keyser | |
[Folio 36v]
| |
Augustus sprac aldus: O Keyser Auguste wist dese wanneer dat het tijt om spreken waer, hy soude selden spreken. Want men behoort altijt te swijgen, ten waer dat het swijgen u eenichsins mochte hinderen, oft dat u redene yemanden anders mocht profijtelic ende oorboor wesen. Ga naar margenoot+Den ongeschicten Poët Peta swijcht nv, Carbilius swijcht, Petilius swijcht, Avitus swijcht, ja sy swijgen alle die voortijts Virgilium begeerden te verbijten ende te beschimpen, maer Virgilius spreect noch alleene. Haren ongeduerigen clap is lange verdwenen, Virgilius tonge en sal nemmermeer swijgen. Hierom een redene die met luttel woorden veel sins begrijpt, is seer gelijckende een cleyn drooch saeyken, dwelc niet seer geacht en wort, maer in de aerde verborghen zijnde, doet opwassen eenen grooten boom. Ende ooc de gene die lof ende eere door haer welspreken begeeren te verwerven, die vercrijgen alleen door haer corte ende subtijle redenen lof ende prijs vander gemeynten. Gelijck in een schietspel daermen om prijs schiet, sulcken Schutter niet ghepresen en wort die alder meest pijlen wt schiet, maer die (al ist ooc maer metten eersten pijle) int witte, ende alder naest der pinnen schiet. Oock en plachmense hier voormaels niet cleyn te achten, die met de wercken gelijc met stomme teeckenen ende bewijsingen liever dan met woorden, den volcke haer goetduncken ende ghevoelen te kennen gaven. Ga naar margenoot+Heracletus als hy in eenen oploop oft beroerte van sijn medeborgeren gebeden wert, dat hy tvolc tot eendrachticheyt vermanen wilde, is gecomen op een puye oft stellagie, ende heeft eenen kop genomen ende dien met water gevult, ende daer inne meel stroyende heeftet metten vinger onderroert ende tsamen gemengt, ende heeftet gedroncken ende is so wech gegaen, door dat stuc ende met dat werck | |
[Folio 37r]
| |
bewijsende, dat gemeynlic alle beroerten haren oorspronc nemen wt welluste ende overvloedige begeerlicheden der weelden ende overdaet, ende dat sy haestelick eendrachtelic leven ende met malcanderen overcomen, die met soberheyt ende maticheyt te vreden waren, niet meer begheerende dan die natuere en eyscht ende behoeft. Ga naar margenoot+Met dier gelijcke corte maniere heeft Schilarus Coninc van Scithien zijn sonen (die haerder tachtentich waren alsomen seyt) de eendrachticheyt gecommandeert ende aengespresen: Als hem nv den doot nakende was, heeft hy doen brengen een bussel pijlen tsamen geboden, ende bevolen den stercxsten jongelingen, dat so wie de macht hadde die bussel pijlen also sy tsamen ghebonden waren, in stucken breken soude, ende als een yegelick d'een voor d'ander na dat gheproeft hadde, ende geheel vermoeyt zijnde ende wanhopende niet meer en wouden te vergeefs proeven, so heeft de vader elcken pijle bysonder wtgetrocken, ende also de selve sonder eenigen arbeyt gebroken. Hy en hadde met geender redenen (hoe lanc ende breet sy ooc geweest hadde) sijnen jongeren merckelicker ende beter connen wijs gemaken en bedieden, dat haer macht onverwinnelic soude wesen, waert sake dat sy haer eendrachtelick tsamen hielden. Maer waert sake dat sy haer door twist ende tweedracht van malcanderen scheyden, dat sy dan lichtelick souden mogen verwonnen worden. Ga naar margenoot+Ende ooc wanneer ende in wat manieren soude Sertorius met eenige voordachtighe redene oft relaes den ongeschicten ende ongemanierden hoop vanden Lusitanen (diemen nv noemt Portugaloysen) hebben connen ghepersuaderen, dat sy niet metten geheelen hoop tegen de Romeynen en souden slaen, dwelc hy hun nochtans met een slechte gelijckenisse ende exempel heeft bewesen ende wijs ge- | |
[Folio 37v]
| |
maect? Hy dede brengen twee peerden, d'een was vroom ende sterc, d'ander mager ende teer, aent vroom sterc peert stelde hy eenen jongen stercken man, ende aen d'ander eenen ongevalligen ouden man, ende hy heeft bevolen dat elck den steert vanden peerde wttrecken soude daer hy aengestelt was. Dwelck als de jonge man, den geheelen steert vanden peerde te samen grijpende, te vergeefs dede, dies hy heel vermoeyet wert, maer de oude man alleynskens een hayr oft twee wttreckende, heeft lichtelick sonder arbeyt den heelen steert wtgepluct, ende wtgetrocken. Ga naar margenoot+Noch oock ten anderen Licurgus, die heeft voor den volcke twee honden ghebracht, deen was van vermaerde ende wtnemende goede hasewinden comen, maer daer toe gewent ende opgevoet om thuys inde asschen luyde ende ledich te liggen, den anderen was van slechte ende ongeachte honden comen, maer altijt gewent ter jacht te gaen, daer heeft Lycurgus wt een kot doen loopen een wilt dier, ende oock den honden cost voor doen worpen, de hont die vanden cloecken hasewint comen was, (meer volgende sijn gewoonte dan sijn natuere) liep na den cost, de andere gelijc hy gewoon ende opgehouden was, versmadende de spijse, schoot het wilt toe ende vernieldet. Soude hy met veelderhande woorden hebben den volcke merckelicker connen bewijsen, hoe grooten dinck dat het is de jongeren tot deuchden te institueren ende wennen? Ga naar margenoot+Met dusdanige gelijckenisse antwoorde eens Tarquinius, sijnen sone Tarquinio Sexto, de welcke met eenen bode dede vragen sijnen vader, wat hy metten volcke der stadt van Gabien doen wilde, ende hoe hy daermede leven soude, die hy in sijn ghewelt hadde. De vader Tarquinius en heeft hem geen antwoorde ghegeven, maer heeft den bode, den welcken hy cleyne | |
[Folio 38r]
| |
geloove gaf ende niet wel en betroude, achter inden hof gheleyt, ende in sijne teghenwoordicheyt (hem gelatende oft hy daer niet meer om en peysde) heeft hy met een stocxken, dwelck hy inde hant hadde de opperste ende hoochste soppen, van d'olsaet cruyt afgesmeten, de bode wederom comende als hy gebootschapt hadde den sone het ghene dat hy ghesien hadde, waer door die sone (d'welck een loos jonghelinck was) heeft verstaen den sin ende meyninghe van sijnen vader, te weten dat hy de hoofden ende opperste vanden Gabien soude wtbannen oft doen onthalsen. Ga naar margenoot+Cleanthes gevraecht zijnde, wat onderscheyt datter was tusschen die conste van Dialectica ende Rethorica, heeft ghethoont sijn vuyste ende terstont de selve hant open zijnde voort ghesteken. Met hoe grooten omhangselen ende menichfuldicheyt der woorden soude een ander dat hebben moeten wtleggen? Maer niemant en haddet nochtans corter ende volmaeckter moghen wten ende verclaren. Ga naar margenoot+Door dese verstandighe cortheydt der woorden hebben die van Lacedemonien altijt grooten lof ende prijs behaelt, ghelijck ick voor begonst hebbe te verhalen. Want Archidamus als hy vernomen hadde, dat de inwoonders van Elea bystant ende hylpe doen wouden die van Archadien, heeft hun met eenen brief anders niet gheschreven, dan aldus. Archidamus schrijft tot dien van Elea. In vrede ende gherust te blijven is seer goedt. Ga naar margenoot+Maer het ghene dat ick nv verhalen sal is noch veel corter. Want doen Philippus den Lacedemoniers ghevraecht hadde, oft sy hem wouden inde stadt ontfanghen ende laten comen, oft neen: sy en hebben anders niet overgeschreven in een pampier, dan een sillabe met grootachtighe letteren, | |
[Folio 38v]
| |
te weten, ouk, dat is, neen. De selve noch (doen Philippus tot haer ghesonden hadde eenen brief vol dreygementen, onder de welcke ooc aldus stont geschreven: Ist sake dat ic d'landt van Lacedemonien eens afloope, ende tot mijn gesegge oft wille crijge, so sal ick u lieden geheel verdestrueren ende raseren) hebben hem met een cort woordeken antwoorde gegeven: ika, dat is, ist sake. Tot den selven Philippo als hy haer noch straffelicker dreygende was, en hebben sy oock anders niet wederom geschreven dan aldus: Dionysius is in Corintho, daer mede gevende te verstaen, dat hy hem selven wel mocht wachten, dat dewijle hy andere landen wilt beschadigen ende afloopen, hy selve wt sijn rijck niet en worde verdreven, dwelck Dionysio gebeurt was die van een Tyran ende Coninck geworden was een Schoolmeester. De selve van Lacedemonien hebben noch eens gesonden tot den Coninc Demetrium eenen Legaet oft Ambassadeur, om welcke sake als die Coninc seer gestoort was, verhalende dicwils dat sy maer eenen Legaet oft Ambassadeur, om welcke sake als die Coninc seer gestoort was, verhalende dicwils dat sy maer eenen Legaet gesonden en hadde, dies de Orateur oft Legaet der Lacedemoniers niet verzaecht zijnde, heeft geantwoort: Eenen hebben sy gesonden tot eenen. Menecrates die den toenaem hadde Iuppiter, als hy tot Agesilaum eenen brief schrijvende genomen hadde eenen hoochmoedigen titule, aldus sijnen brief beginnende: Ick Menecrates Iupiter doe Agesilaum seer groeten. Waer op Agesilaus in deser manieren heeft wederom geschreven. Ick Coninck Agesilaus wensche Menecrato gesontheyt, also maer een woordeken veranderende, hem sijn dwaesheyt verwijtende, die hem selven den toenaem van Iuppiter den afgod toeschreef ende toe-gaf, dewijle hy anders niet en was dan een mensche ende by avontueren erger dan ander menschen. | |
[Folio 39r]
| |
Voorwaer ooc heeft in oorlogen, ende periculen des doots altijt meer crachte gehadt, ende meer geacht geweest een cort relaes, dan ghehadt soude hebben een lange redene met veel woorden wtgesproken. Ga naar margenoot+De ruyters van Tarenten, daer wy te voren af vermaent hebben, waren altemael verloren ende hadden om den hals gecomen, vanden welcken was overgedragen dat sy veel oneerbaerheyt ende schamperheyt int goede chiere maken vanden Coninc Pyrrhus geseyt hadden, en hadde het sake geweest dat een van hun met corte woorden aldus de sake gevordert hadde: En hadde (seyde hy) Heer Coninck ons die flessche met den wijn niet begeven, wy souden u noch vermoort ende ghedoot hebben. Ende oock de selve Capiteyn ende Hooftman als hy met sijne ruyteren ende knechten slacht soude leveren, heeft haer dusdanigen vermaninge gedaen: Nv (sprack hy) mijn lieve ghesellen, sterckt u lichamen ende smeyrt de borste, ghelijck oft ghylieden tavont by Proserpinam sout u avontmael houden. Met soo corten woorden heeft hy haerlieden meer moets ende coragie ghegeven, dat sy haer vromelicken souden hebben, dan oft hy een lanc ende voordachtich relaes ghedaen hadde, ende dat met veel woorden. Want de bloote ende simpele waerheyt heeft een natuerlicke cracht, ende in haer selven een bijtende scherpheyt, daermen meer mede doen can, dan met menichte der woorden. Gelijckerwijs een die wel worstelen can, sal lichtelicker ende met minder arbeyt eenen man ter eerden worpen, dan yemant anders die de conste niet en weet, hoe vroom ende sterck hy nochtans zy ende seer tierende oft bulderende is. Ga naar margenoot+Cresus Coninc van Lydien, als hy van Cyro den Coninck van Persio ghevangen was, siende dat het heyr de overhant hebbende herwaert ende derwaert | |
[Folio 39v]
| |
loopende was, heeft Cyrum den Coninck gevraecht, wat sijn ruyters met so grooten rumoer ende gedruys bedreven. Wat souden (seyde Cyrus) sy anders doen, dan dat de gene die victorie gevochten hadden, plagen te doen tegen hun ondersaten? Want sy plunderen ende berooven uwe stadt, totten welcken Cresus heeft geantwoort. Neen Heer Coninc sy berooven u goet, aengesien dat hier nv niet en is dat my toebehoort. So corte redene heeft des Conincx herte soo vermorwet door de waerheyt, dat hy terstont beval dat sy niet meer plunderen en souden, ende hy verboot dat niemant het gene dat hy gerooft ende genomen hadde wech ende wter stadt en soude dragen. Ga naar margenoot+Epaminondas een opperste Hooftman van Thebe, wert aengesproken met sijne medegesellen vanden lijve, om dat hy het Rijcke van Beotien vier maenden tegen haer recht geusurpeert ende by hem gehouden hadde. Dies hy sijne medehulpers was radende ende inneghevende, dat sy op hem alleene de schult souden leggen, ghelijck oft hy daer toe bedwongen hadden geweest. Maer hy heeft voor de rechteren sijn sake met corte woorden volbracht ende voleynt, segghende, dat sijn woorden niet vromer ende beter en consten gewesen, dan sijn cloecke feyten gheweest en waren, alleenlick dat hem dochte dattet behoorlic ware, indien sy hem ter doot verwesen, dat sy zijne misdaet die hy bedreven hadde schrijven souden, ende houden in een steenen calomne die sy souden oprechten, op dat allen den Griecken mocht bekendt worden, dat Epaminondas den inghesetenen van Thebe bedwonghen hadde, de stadt van Lacedemonien te berooven ende te plunderen, die in vijf hondert jaren noyt en hadde beschadicht gheweest, dat sy oock de stadt Mesene ghenaemt, die twee hondert ende dertich jaren vol | |
[Folio 40r]
| |
beroerten gheweest hadde, in vrede ende peys stellen souden, ende oock die van Arcadien onder hun twistich zijnde, tot eendrachticheydt te brenghen, ende de Griecken weder hun vryheyt te verleenen ende vercrijgen. Want dit waren de feyten die Epaminondas te wijle hy het rijck teghen hun statuyten besat, bedreven hadde. Dit cort relaes was soo crachtich, dat de rechters (niet eens hoorende ende vraghende na een yeghelijcx goetduncken) al lachende op stonden, ende wech ghinghen, by haer selven bevroedende dattet een oneerbaer ende onwijsselicke sake soude wesen eenen alsulcken te verwijsen, die soo grooten lof prijs ende eere door sijn vromicheyt verdient hadde. Ga naar margenoot+Diesgelijcx seytmen oock van Scipio die outste, want als Marcus Nevius een meester der gemeynten van Roome, oft (so die sommige seggen) twee andere hebbende beyde den naem Petulius, hadden Scipionem voor de gemeynte geaccuseert, als dat hy de doot schuldich was, ende hem met vele sware ende quade feyten beswaerde. O ghy borgeren van Roome (sprac hy) dat is den dach dat ick die van Carthago ende Hannibalem tonderbracht hebbe triumphelick gecroont zijnde gae na T'capitolium om daer mijn sacrificie ende offerhande te doene. Die van my sijn goetduncken wil seggen oft ic den doot schuldich ben, die mach dat doen. Dit gesproken hebbende, ginc hy na T'capitolium, dat was een groote borcht ende tempel binnen Roomen, daermen veelderhande afgoden vyerende was. Terstont is hem alle het volck nagevolcht, verlatende sijne aenleggers die hem beschuldigen wilden. Also heeft hy met niet te spreken sijn sake perfecter ende veel beter gevordert dan oft hy veel woorden gemaeckt hadde. Dit wort ons oock geleert vanden genen die ons de conste van Rhetorica achterghelaten heb- | |
[Folio 40v]
| |
ben, dat dickwils t'gene datmen met geene argumenten ende subtijle vonden niet en can verschoonen, met een corte boerde van monde wort gheslagen ende gheexcuseert. Het wert Ciceroni verweten ende schimpelic voorgeschoten dat hy om gelts wille eenen misdadigen was beschuddende ende verantwoordende, ende dat hy inden sinne hadde met het selve gelt een huys te coopen, dies hy daer op heeft geantwoort: Ic sal tgene dat ghy my voor een misdaet oplegt kennen, ist sake dat ic een huys coope. Als hy nv de selve huysingen gecocht hadde, ende hem de leughene openbaerlick verweten wert, heeft hy 't met een boerde van monde geslagen, seggende: En weet ghy niet dat een verstandich ende wijs huysman hem veysen sal als hy yet coopen wilt. Sommige hebben sulcken rijpen gelaet ende wesen over hun dat sy alleen door hun ghesichte oft met eenen wenck yemanden genoech sullen te verstaen ende te kennen geven. Na dat Selanus met haecken van een was getrocken, so wasser noch vele byden Keyser Tiberius die ooc in groote vreese ende perijckel des doots stonden. Ende als alle de andere hun selven met diversche argumenten ende practijcken waren verantwoordende, so heeft Crispinus blootelick gekent, dat hy Selano altijt jonstich ende ghedienstich geweest hadde. Ga naar margenoot+Waerom niet (sprack hy) en soude ick hem so goethertich ende jonstich wesen, den welcken ic sach dat ghy heer Keyser so veel toegaeft ende gedoochde? Met so corten ende naeckten waerheyt heeft hy hem selven verontschuldicht, dwelck hy met een lanck ende constich relaes niet gedaen en soude hebben. Ga naar margenoot+Als eens Themistocles totten volcke van Athenen seyde, dat hy eenen goeden raet inden sinne hadde, maer de selve niet wel en mochte voor de gemeynte geopenbaert ende te kennen ge- | |
[Folio 41r]
| |
geven worden, so heeft hem het volck toeghelaten dat hy dien Aristidi heymelic soude inde oore seggen, ende door het goetduncken van hem alleen, sy dien prijsen ende lauderen souden oft verachten ende laten varen. Maer desen raet was, datmen inder Griecken schepen tvyer steken soude ende die verbranden. Desen raet gegeven zijnde ende Aristidi inde oore geseyt, so sprack Aristides totten volcke. Ick en hoorde noyt profijtelicker raet dan die Themistocles gegeven heeft, maer ooc geenen onrechtveerdigeren ende ondeuchdelickeren. Door so luttel woorden wert veracht den raet van sulcken man, die nochtans binnen de stadt so grootelick geacht ende een overhooft der gemeynten was. Ga naar margenoot+Men vertelt oock van eenen zeeroovere die gebracht zijnde voor Alexander Magnus, als hem ghevraecht wert door wat stouticheyt dat hy hadde dorren de Zee onveylich maken. Ick (sprac hy) om dat ic sulcx met een cleyn scheepken doe worde een zeeroover genoemt, ende ghy als ghy tselve doet met menichte van schepen wort voor een Coninc vernaemt. Een zeeroover sprack dit, ende een Tyran hoordet, nochtans met so corten woorden gaf hy hem de waerheyt te verstaen dat hy sulcx bekennende was. Pompeius Magnus hadde voor hem genomen alle die Mamertinen te dooden, om dat sy der partijen van Marius hadden behulpich geweest, ende met Mario aengespannen. Totten welcken is gegaen Stenius een Prince ende overste van dier stadt, van selfs belijdende, dat alle het ghene datter geschiet was, dattet gecomen was door sijn toestoken, innegeven ende opruyen. Want ic (seyde hy) hebbe sulcx mijnen vyanden met schoonen woorden aenghepresen, ende hebbe mijn vrienden daer toe bedwongen om met Mario aen te hangen. Ga naar margenoot+Pompeius hem verwonderende over soo cloecken herte van | |
[Folio 41v]
| |
dien man, die liever hadde die behoudenisse van sijnen borgeren, dan sijn eygen welvaren, heeft hem in gratie genomen, ende daer na voor een getrouwe vrient ghehouden, ende den Mamertinen ter liefden van hem vergeven die misdaet dat sy hem waren afgeweken ende tegen hem opgestaen. Vermocht so veel die corte bloote waerheyt by eenen oproerigen mensche, wat en soude sy niet vermoghen by verstandighe ende deuchdelicke mannen. Ga naar margenoot+Dusdanige cloecheyt ende subtijlheyt van geeste is ooc gevonden by sommige vrouwen. Want Testa de suster van Dionysius des tyrans, die ghehout was met eenen Polixenus genoemt, als sy van haren broeder beschuldicht wert dat sy wel wetende vande vluchte haers mans hem nochtans niet gemelt en hadde, so heeft sy hem simpelic ende cloeckelic geantwoort: Wat meyndy (sprac sy) dat ic een van de alderquaetste ende verworpenste vrouwen ben, dat hadde ic gewaer geworden dat mijn man tselve inden sin hadde gehadt, ic hem soude verlaten hebben, ende niet eewelick gebleven sijn medegesellinne. Door sulcken woorden en heeft sy niet alleen hem de suspicie dat sy daer af gheweten hadde wt den hoofde gestooten, maer oock heeft den lof ende naem van een eerbare ende deuchdelicke vrouwe behaelt. Ga naar margenoot+Emilius Scaurus een man zijnde, ende die van der gemeynten groot geacht was, wert van eenen die Varius genaemt was (maer niet so groot geacht) byden volcke van Roome beschuldicht ende beclapt van verraderije. Dese Scaurus heeft met luttel woorden sijn sake verantwoort: Varius (sprac hy) van Sucrono geboren seyt dat Emilius Scaurus soude de gemeyne welvaert ende de ghemeynte verraden hebben, ende Emilius Scaurus loochent dat ende seyter neen teghen. Wien van beyden gheloofdy? | |
[Folio 42r]
| |
Door dese woorden wert hy vander ghemeynten ende metten vonnisse des rechters vry gewesen ende geabsolveert. Ga naar margenoot+So ooc Iphicrates een vroom hooftman ende Capiteyn, als hy voor den volcke van Athenen beschuldicht wert ende beswaert met verraderije, heeft gevraecht Aristophontem sijnen aenseggere, oft hy selve de ghemeynte verraden soude hebben, waert sake gheweest dat hem yemant gelt ghegeven ende gepresenteert hadde? ende als Aristophontes seyde dat hy dat nemmermeer om eenich goet ter werelt gedaen en soude hebben, daer wy hem Iphicrates de hooftman vraechde. Het gene dat ghy geensins gedaen en sout hebben, meyndy dat ick alsulcx gedaen hadde? Alsulcken corten antwoorde heeft hem die beclapt was, gheabsolveert ende vande beschuldingen ontlast. Ga naar margenoot+Hierom laten hun de Griecken duncken dat Demosthenes was de alder excellentste ende wtnemenste Orateur, maer dat Phocion was om yet wt te spreken alder volmaecste ende crachtichste, nieuwers om (so ic meyne) dan dat Phocion seer luttel ende corte woorden maeckte, maer die nochtans warachtich waren ende totter saken dienende, als Demosthenes veel dingen gheveysde om der ghemeynten te believen. Waer door ist oock ghecomen, dat Demosthenes Phocionem alleen seer ontsach ende vreesde, maer alle andere Orateurs en achte hy niet veel. Hierom als Phocion opstonde om sijn oratie ende relaes te wtene, dan plach Demosthenes sommige van sijnen vrienden inde oore heymelick te segghen: Die bijle van mijnen redenen is hier, te weten om dat die crachtighe ende levende cortheyt der woorden lichtelick vernielende alle constighe wederredenen ende tegenpartijen snijdende was gelijck een bijle. Ende het en is oock niet sonder redene een ghe- | |
[Folio 42v]
| |
meyn seggen, dat die veel claps hebben gemeynlic logenachtich zijn, als nochtans (gelijck Euripides de Tragedie schrijver seyt) de waerheyt slecht ende naeckt is. Maer van dese exempelen ende gelijckenissen vintmen by alle historie schrijvers met sulcker menichte, dat my dunct noodeloos te wesen die altemael te verhalen. Die wy hier verhaelt hebben (laet ic my duncken) sullen genoech wesen om te bewijsen, hoe wel dat betaemt voor alle machtige groote persoonen ende lieden het stille swijgen, oft een corte reden, ende veel meerder rijpicheyts ende crachten dat heeft een corte ende doorboude redene, dan een langhe ratelinghe vanden clappaerden, al waert oock saecke datter anders gheen gebreck aen en ware, dan de onverdraghelicke menichfuldicheyt der woorden. Maer nv oock dese sieckte ende dit gebreck met haer brengt, ende in haer heeft een ontallicke menichte van gebreken, te weten, een onversadige geneychlickheyt van ydele ende onnutte redenen wt te bollen, van vremde saken die niemanden aen en gaen, noch hemselven diese verhaelt, noch ooc den genen diese aenhooren, daer na de sorgelicke dolingen der tongen, welck yemant die altijt clappende is, qualick can gheschouwen, dan oock de openheyt om alle secreten te openbaren dickwils met sijns selfs groot perijckel, somtijts oock tot grooter sorghen ende perijckele vanden genen diet aenhooren, ende dan ooc de ydelheyt ende onnutheyt, die altijt de clappernije vergeselschapt ende een medegesellinne is, dan oock eens anders name ende fame te benemen, met oock overdraginge, ende achterclappingen. Want alle dese ghebreken brengt alleynskens voort die onmanierlickheydt der tonghen, al ist nochtans dat het int beghinsel maer een kinder-spel ende cleyn ghebreck en is, daermen meer om behoort te | |
[Folio 43r]
| |
lachen, dan sulcks te berispen ende straffen. Den principalen lof ende eere van eender redenen is dese, datse is nut ende bequame der saken, tijts, plaetsen, ende persoonen diese hooren. Hoe sal een die niet geswijgen en can dit al te samen connen onderhouden? die niet met voorsichticheyt en spreeckt, maer door sijn ghebreck die woorden wtstoot ende wt bolt? Ga naar margenoot+Die ghenoechlickheyt van eender redenen ende manierlicke boerden by tijden ghesproken, is seer oorboorlijck om de menschelicke eendrachticheyt te verheugen ende te vorderen, ende by vrienden manierlick ende vrijelic te spreken heeft in hem selven een sonderlinge gratie: maer alsmen sulcx ghebruyckt ter plaetsen daert niet en behoort oft niet en dient, dat brengt den menigen in groote verdriet ende pericule. Want men en mach niet over al boerdelic ende cluchtich zijn int spreken, noch ten is oock over al niet geoorlooft. Ga naar margenoot+Het verginck eens wel een jongelinck, die gevraecht zijnde oft sijn moeder somtijts plach te comen in des Keysers sale, want die jongelinck was den Keyser Octave seer gelijck van aensichte: Mijn moeder (sprac hy) en quam daer noyt, maer mijn vader dicwils. Dat was hem geoorlooft by Augustum die een man was van wijsen ende rijpen verstande, ende die in boerdelicke ende subtijle redenen groot behagen hadde. By Caligulam ende Neronem en soude hy sulcks niet sonder sijn groot verdriet geseyt hebben. Ga naar margenoot+Als eens een ghevangen man wert voor den Coninck Anthiochus gheleyt, de gene die hem leydende waren, seyden hem dat hy goeden moet hebben soude, want hy des Conincx gratie wel verwerven, ende sijn saechtmoedicheyt wel bekennen soude, als hy voor des Conincx oogen quame. Daer op sprac de gevangene: Och ghy segt my noch cleynen troost ende hope, geckende metten Coninck, om dat | |
[Folio 43v]
| |
hy maer een ooge en hadde. Dese boerde al was sy in haer selven ghenoechlick, maer om datse op dat pas onbequame was, ende onbehoorlick, heeft hem om den hals gebracht. Want de Coninck om dat woort seer verstoort zijnde, heeft hem aen een galge doen hangen. By den Keyser Adrianum behaelde ooc luttel dancx een merctschudde, de welcke den Keyser int ghemoete quam een Croone der victorien opt hooft hebbende, ende als hy door des Keysers bevel wten wege gestooten wert, so heeft hy van verre met dusdanige woorden geflatteert ende nageroepen. Ghy hebt nv al gedaen dat ghy begeerde, ghy hebbet altemael gewonnen, weest nv God selve. By eenigen anderen persoon soude alsulcken flatteringe geloont geweest worden, maer byden Keyser die de Goden seer ende wter maten was ontsiende, wertse luttel geacht ende versmaet. Maer een oprecht clappaert heeft liever eenen vrient te verliesen ende dien te verwecken, dan sijnen rel te laten. Hy heeft liever om een slechte sake schade ende verdriet te genieten, dan hy sijnen aert niet openbaren en soude. Ga naar margenoot+Als Philippus de vader van Alexander Magnus, sittende was ter plaetsen daermen de slaven vercocht, soo heefter eene vanden genen die daer vercocht werden geroepen: O Philippe Heer Coninc spaert mijnder ende weest mijns genadich, want ick ben u vrient ende namaesschap van ws vaders wegen. Waer op als Philippus antwoordende was, hoe so ghy man? oft wie zijdy dan? Ick salt u segghen (seyde hy) ist sake dat ick u wat naerder mach comen. Hem dat toeghelaten zijnde, heeft heymelick tot Philippus gheseyt. Laet uwen mantel wat sincken, want in deser voeghen sit ghy oneerlick. De Coninck door dese behoorlicke ende manierlicke vermaninghe verheucht zijnde. Ick wil (sprack hy) dat dese man | |
[Folio 44r]
| |
vry blijve, want ick en wiste niet dat hy my soo gonstich ende grooten vrient was. Hierom wijsselick vermaende oock Aristoteles sijnen Discipel Callisthenem, reysende tot Alexandrum Magnum, dat hy metten Coninck selden ende luttel soude spreken oft ghenoechelicke saken verhalen. Maer want hy sulcken vermaninghe luttel ghedachtich was, bracht hy hem-selven in groot verdriet ende ellende. Ga naar margenoot+Ten was oock certeyn ghenen onwijsen vrouwen raet, dien Parysatis de moeder van Cyrus ende Artaxerxis gaf, welcke vrouwe plach te vermanen den ghenen die den Coninck spreken wilden, dat sy souden met vryer herten saechte ende soete woorden ghebruycken. Want so wanneer de sake sulcx wteysche datmen eenen Coninck scherpelick moet vermanen, dan moet de bitterheyt en scherpicheyt der waerheyt met groote soeticheyt der woorden gemengt ende bedect worden. Ten is ooc niet genoech hier te aenmercken de eerweerdicheyt, oft den ouderdom des persoons, maer men moet oock aensien de plaetse, tijt, ende stonde. Platoni dien wtnemenden Philosooph en quam ten besten niet op, sijn groote vryheyt ende stouticheyt by Dionysium den Tyran van Sicilien, noch oock voorwaer Dioni den Philosooph. Ende nochtans gelucktent eens seer wel eender oude vrouwen, de welcke als sy den Coninc Philippum quelde, om dat hy haer sake aenhooren soude, ende Philippus haers geroeps ende getiers moede zijnde, gheantwoort hadde dat hy onledich was, ende op dat pas geen moeyte en hadde. Ga naar margenoot+Daerom (seyde dat vrouken) so en wilt ooc dan geen Coninc wesen. Philippus met sulcken woort geraect ende genoept zijnde, heeft de sake verhoort ende recht daer over gedaen. Desgelijcx schrijftmen ooc vanden Keyser Adrians, die met so veel deuchden begaeft was, | |
[Folio 44v]
| |
dat hy de selve byna met sijn gebreken verduystert ende verdonckert heeft. Diogenes de Philosooph comende inden leger der Macedoniers, so haest als hy voor Philippum gebracht was, so riep Philippus, dit is een bespieder. Waer op die Philosooph antwoorde, dat hebdy wel gheraden. Want voorwaer ick ben hier gecomen om dat ic soude bespieden, ende vernemen oft ghy metter waerheyt oock so onwijs zijt, gelijck den roep van u gaet, dat ghy die u Rijc, vredelic ende gerustelic sout mogen gebruycken, ende besitten, heb liever om den Griecken te beschadigen ende te verwecken, u selven ooc in perijckel des doots te stellen. Maer dat en soude eenen yegelicken niet toegegeven ende geoorlooft zijn, dwelck Diogeni wert toegelaten, ende ooc qualicken soudemen connen vinden, die sulcken manierlickheyt ende eerbaerheyt hebben, gelijck als Philippus hadde. Ia dat meer is, het is dicwils sorgelick eenen slechten mensche van cleynder macht wesende, met woorden te beschimpen. Want het ghebeurt dickmaels die int saechte meynt te bijten, dat hy opt herde sijn tanden is quetsende, ende dat een die qualijcken sprekende is, moet desghelijcx vanden anderen hooren. Daerom ist seer dwaselick ende sottelic gedaen, sulcke met woorden ende boerden te beschimpen, die de macht hebben om metten sweerde te wreken. Polixenus een meester die Dialecticam was leerende, als hy eens tot Dionisium den jongen geseyt hadde, na de maniere gelijck de meesters die Dialecticam leerden, plagen te spreken: Ick sal u (seyde hy) vangen, ende begrijpen, waer op Dionysius antwoorde: Ga naar margenoot+Voorwaer met mijn woorden, maer ick vange ende straffe u met de wercken. Also oock Cleomenes de sone van Anaxandrides, als hem de Griecken leelick ende schamperlic na riepen, dat hy meyneedich | |
[Folio 45r]
| |
ende ondeuchdelick was: Het is in ulieden macht (sprack hy) qualick te spreken, maer t'is in mijnder macht om schampelick te wreken. Voormaels na dat de genoechte der comedien gecomen ende gheworden was, niet dan tot een sotte beschimpinge, doen wert verboden ende met statuyten ende rechten bedwongen, die openheyt ende vryheyt van der ouder comedien, ende die Philosophen Cynici genoemt, werden vanden gemeynen volcke voor honden gehouden, om gheenderhande sake, dan dat sy voorwaer der menschen gebreken te rechte waren straffende, maer te onmanierlick, niet aensiende oft eenich gemerck nemende der persoonen, des tijts, oft der plaetsen. Voorwaer gelijck geen maniere van volcke meer gehaet en wort, dan de ghene die alle dingen ondervragende eens yegelicx ooren verdooven, so ooc veel meer wort hy gehaet ende van yegelicken veracht, die een doorgaet te ende doorboorde tonge heeft, welcke als hy eens yegelicken secreten seer neerstichlic is ondersoeckende, en can die nochtans niet geheelen oft by hem gehouden, al waert datter oock lijven aen hingen, niet alleen van andere persoonen, maer oock van hem selven, die nochtans met cleynen arbeyt soude hebben mogen swijgen, en ware hy met so grooten sieckte ende gebreck bevangen. Ende hierom hebben sulcke grooten lof ende prijs vanden lieden oyt behaelt, die int swijgen ende alle secreten te helen andere persoonen te boven zijn gegaen. Ga naar margenoot+Want wat worter meer gepresen ende voorder verbreyt, dan dat een jonghelinck Papyrius Pretextatus ghenoemt eens voorstelde, die noch door smeecken, noch door dreyghementen van sijnder moeder en conste bedwongen worden, om te seggen oft te openbaren het ghene datter inden raet van Roome gesloten ende gehandelt was. Ende als daerom | |
[Folio 45v]
| |
de moeder begost de roeden ghereedt te maken, so heeft het kint met een beusele die hy voor de handt versierde sijn moeder gepaeyt ende bedrogen. Ende de moeder terstont eenen yegelicken de beusele vertreckende ende int openbaer onder tvolc brengende, heeft inde heele stadt groot ghelach ende bespottinge verwect, ende heeft haer selven met haer clappernye grootelick onteert. Het kint wert door sijn swijgen ende discretie grootelic geacht, ende vercreech groote eere. Ga naar margenoot+Van diergelijcker saken verhaelt Plutarchus een genoechelicke fabule, in een boecxken genoemt, het boecxken der boerden, oft genoechten, seggende: Te Roome wert eens lange ende breet op vele dagen wat neerstichs ende secreets inden raet getracteert, waer af als de gemeynte diversche vermoeden ende suspicie hadde, soo heeft een vrouwe die anders nochtans eerbaer ende deuchdelick was, haren man beginnen met bidden ende smeecken te quellen, dat hy haer wilde het secreet te kennen geven, want sy soudet wel helen, gelovende met weenenden oogen, met oode ende met eysschelicke vervloeckinghen ende verbindinghen, tselve secreet ende by haer te houden. Daer en boven bracht sy oock by de dagelicxsche clachten, te weten, dat een man sijn huysvrouwe niet en betroude: Terstont (om dat hy des wijfs sotternije wat straffen soude) gheliet hem de Romeyn oft hy door d'bidden ende smeecken van sijnder huysvrouwen verwonnen was. Ick hadde (segghende) vastelick voor my ghenomen t'selve te swijgen, maer ick worde verlast ende verwonnen. Daerom hoort, maer ghy moetet helen. Een wonderlicke beteeckenisse ende visioen is ons vanden priesteren ende geleerden gebootschapt. Een quackel dragende op haer hooft eenen gouden helm, ende voerende een lancie is gesien over de stadt vliegende, ende | |
[Folio 46r]
| |
op dese sake let den raet ende is seer beladen, aengesien dat alle waerseggers ende geleerde twijfelen oft dat teecken, wat goets oft wat quaets is bediedende. Maer wacht ghy u doch wel dat ghyt niemanden te kennen en geeft oft voort en segt. Dit geseyt hebbende, ginck de Romeyn na de merct. Ende de vrouwe, ghelijck oft haer den arbeyt om baren op den hals gecomen was, vindende een van haren dienstmaechden die haer alder eerste ontmoete, heeft in haer tegenwoordicheyt beginnen op haer borste te smijten, het hayre wten hoofde te trecken, subijtelic roepende: wee my o mijn man, wee onse stadt, och wat grooten jammer ende verdriet is ons nakende? hier door hare dienstmaecht van selfs verweckende om dat sy vragen soude wat quaet en teghenspoet datter schuylende was. De dienstmaecht heeftet gevraecht, ende de vrouwe heeft haer van tbeginsel alle de sake vertelt, ende heefter oock by gehangen het woort dwelc alle clappeyen gewoonlic zijn by een redene te hangen (te weten) wacht u wel dat niemant van u en wete, maer houwet by u. Terstont dese dienst maecht haer vrouwe slachtende, vindende ooc een van hare mede-dienstmaechden heeft haer vertrocken de beusele vande quackele. Dese heeftet wederom over gebreyt tegen hare vryere, die by gevalle daer ontrent was: ende also binnen corten tijt is dese fabule, van eenen totten anderen springende, gecomen op de merct met sulcker rassicheyt ende haesten dat sy daer geringer quam dan de man diese selve versiert hadde. Want als hem een van sijn kennisse int gemoete quam: coemdy nv eerstmael (vraechde hy) van huys na de merct-waert? Nv terstont, antwoorde de Romeyn. Hebdy onderwegen niet nieus gehoort. Neen antwoorde hy, maer isser ooc yet nieus? Een quackel (sprack hy) is gesien, vliegende met een lancie ende | |
[Folio 46v]
| |
met eenen gouden helm, ende om dese sake wort den raet vergadert. De raetsheere in hem selven lachende, seyde, wel aen mijn wijf, hoe wel hebdy u dingen gedaen ende beneersticht, dat het secreet dwelc ick u bevolen hadde te helen, my op de merct verrascht heeft ende daer eer is dan ick ben. Hier na is hy terstont gegaen byden heeren, ende haer die fabule ende versierde beusele verhalende, heeft de stadt ende den raet in ruste gestelt, die te voren seer beanxt ende bevreest waren. Daer na als hy thuys gecomen was, begonst hy sijn wijs seer te straffen, seggende. O ghy goede vrouwe ghy hebt my bedorven, ende door u ben ick verloren. Want den gheheelen raet heeft vernomen dat dit secreet eerst wt onsen huyse int openbaer onder die gemeynte gecomen is. Ende daerom moet ick om u onghesnoerde tonge groote schande ende verdriet lijden, ende mijn leefdaghe ballinc wesen. Die vrouwe seer verbaest ende verslagen zijnde, hevet eerst geloochent, ende terstont sprack sy: Ende hebdy tselve niet onder u drie hondert gehoort, die met u inden raet sitten? Wat wildy (sprac die man) ghy vuyle clappeye my van drie hondert seggen? Doen ghy my met smeecken ende bidden gequelt hadt ende niet op en hielt, dat ick u t'secreet te kennen soude geven, so hebbe ick voor die hant versiert tgene dat ic geseyt ende verclaert hebbe, te weten, om dat ick beproeven ende ondersoecken soude, oft ghy wel u tonge cont bedwingen ende geswijgen. Voorwaer wijsselick heeft hy daer in gheleeft, dat hy door een sake die van geender weerden en was, ondersocht heeft die ghetrouwicheyt sijnder huysvrouwen: anders niet dan gelijck de gene doen die nieuwe vaetkens ondersoecken ende beproeven willen oft sy dichte zijn, de welcke sy met water vullen, ende niet met wijn oft olye, om dat sy't met cley- | |
[Folio 47r]
| |
nen coste souden proeven. Ga naar margenoot+Hadde Fulvius oock alsulcke voorsichticheyt ghebruyckt, hy en soude hem selven met sijnder huysvrouwen in sulcken verdriet ende bederffenisse niet gebracht hebben. Dese Fulvius was seer familiaer ende gemeynsaem met den Keyser Augustus. Welcken Augustum (nv out van dagen zijnde) als Fulvius hadde eens hooren versuchten ende beclagen dat sijn successie des Rijcx soude verlaten worden ende te niete comen, aengesien dat hy (geen oor achterlatende, ende twee van sijnen neven seer jonck ghestorven zijnde, daer en boven oock Posthumo, die sijn naeste oor was, door valsche beclappinge wt sijn Rijck gebannen zijnde) na sijn doot soude moeten stellen voor een successoor ende besittere sijns Rijcx, den sone van sijnder huysvrouwen, ende als hy daer door tot hem selven comende begonste te overpeysen om sijnen neve Posthumum wederom te roepen ende sijn lant weder te verleenen, om dat hy gheen naerder oor en hadde, dies Fulvius thuys comende hevet sijne huysvrouwe vertelt. Ende sy hevet terstont overghedragen tot Liviam die huysvrouwe van Augustus. Livia heeft dit swaerlic ende grootelic Augusto haren man verweten. Ist sake (seggende) dat ghy dit over lange inden sinne gehadt hebt, waerom en ontbiet ghy uwen neve Posthumum niet? Waerom brengdy my inden haet vanden genen die na u doot het Rijck besitten sullen? Tsanderdaechs als Fulvius hier af niet wetende na sijn oude costuyme gecomen was totten Keyser, ende tot hem seyde: Chere, dat is, weest gegroet. De Keyser antwoordende en heeft niet geseyt: weest ooc, maer int Griecsche Ygieue, dat is, zijt by u selven, oft coemt by u sinnen, hem daer door verwijtende sijne dwaesheyt, ende geen ghesondtheden wenschende. Fulvius merckende | |
[Folio 47v]
| |
door sulcken maniere van groeten des Keysers meyninge, is terstont recht na huys gegaen, ende seyde tot sijn huysvrouwe: De Keyser is gheware geworden, dat ic het secreet dwelc my alleene cont ende kennelijck was, niet geswegen en hebbe. Daeromme hebbe ick voor my genomen, ende vastelijc inden sinne my selven het leven te benemen. Doen antwoorde die vrouwe, ende dat hebdy wel te recht verdient, aengesien dat ghy die ongesnoertheyt van eender vrouwen die met u so menich jaer geleeft ende verkeert heeft, niet ondersocht en hebt, oft ist sake dat ghyse ondersocht ende gekent hebt, u daer af niet en hebt gehoedt. Maer wel aen sprac sy, al sit dat ghy van dese schult de principale oorsake zijt, nochtans sal ick tot een exempel wesen u voorgangster des doots, ende met dese woorden een sweert grijpende, heeft haerselven doorsteken. Grootelijc hevet Fulvius moeten becoopen ende betalen, dat hy niet gedachtich en is geweest het gemeyn spreeckwoort, datmen noch den buyt, noch der vrouwen gelooven en soude, noch oock ghedachtich geweest der vermaerder sententien: Het gene dat ghy wilt verborgen houden, en segt dat niemant voort. Ende noch daer en boven, ist dat wy den ouden proverbien oft spreec-woorden eenige geloove geven. En wilt eeniger vrouwen, al waer sy ooc doot, te veel betrouwen. Maer och oft dit perijckel ende sorgelijcheyt ons vande vrouwen quame. Over al ende altijt comet te passe het woort dat Epicharmus seyde: Betrout niemanden te vele, al ist nochtans dat de vrouwen met dit ghebreck aldermeest besmet zijn. Ga naar margenoot+Cato de oude plach te seggen tot sijn vrienden, dat hem maer dry dingen, die hy binnen sijn leven gedaen hadde, en berouden: Het eerste was, hadde hy yet secreets eender vrouwen betrout ende te | |
[Folio 48r]
| |
kennen gegeven. Het tweede, waert sake dat, daer hy te voete hadde connen gheraken, derwaerts te schepe gevaren was. Het derde, waert dat hy eenigen dach, sonder profijt te doen, hadde laten voorby gaen. Voorwaer salich ende geluckich was Cato, wantmen hedensdaechs sommige vint, den welcken dickwils leet is, dat sy haer naeste vrienden eenich secreet ontdect hebben, luttel denckende het gene dat ons Chilo wijsselijc vermaent, seggende: Ghy sult uwen vrient so achten, gelijc oft hy namaels noch uwe vyant soude worden. Cicero en prijst dese sententie niet, maer de selve en voer niet wel dat hy sijnen broeder te vele betroude. Want men vint sommige vrienden, de welcke al ist dat sy niet ontrou en zijn, nochtans en is in hen geen wijsheyt oft eenige stantvasticheyt der herten, ende het voornemen der herten wort verwonnen door tgebrec der natueren: gelijc Terentius sodanigen by brengt in sijn comedie Ecyra, eenen genoemt Parmeno, die geen quaet oft ontrou dienaer en was, anders dan dat hy alle dingen begeerde te weten, nochtans niet gehelen en conste het gene dat hy ghehoort hadde, want eens als hy hem weygerde te seggen tgene dat hem van eender dienstmaerten gevraecht wert, so moeste hy van haer hooren: Och Parmeno, en wilt u soo niet veynsen, recht oft ghy niet greytigher ende vyerigher en waert om my te vertellen het ghene daer ick nae vraghe, dan ick om het selve te weten. Ende voorwaer hy bekende sijn ghebreck, nochtans niet te min begheerde hy op haer dat sy swijghen wilde, segghende: Ist saecke dat ghy my ghelooft dat ghy swijghen sult, ick salt verhalen. Maer gheen mensche en vindtmen die soo seer secreet, oft in sijn woorden soo voorsichtich is, hy en heeft nochtans wel eenen vrient, | |
[Folio 48v]
| |
dien hy so vele soude dorren betrouwen, als hem betrout is geweest. Ende dan heeft de selve oock eenen vrient, ende de derde oock eenen anderen, daerom so haest als een woort wt eens mans mont comt, dan cant haestelijck onder veel persoonen verbreyt worden. Want al het gene dat maer een en is, dat is simpel, eensaem, ende eenvoudich, ende het en gaet sijn schreven niet te buyten, daerom wordet ooc genoemt int Griecx Monas, dat is, een. maer tgetal van twee, is het beginsel van een ontallijcke menichfuldicheyt. So haest als ghy een op een dickmaels multipliceert ende vermenichfuldicht, dan vindy terstont een getal sonder eynde. So ist oock met eenich secreet, so lange alst by eenen persoon blijft, diet eerstmael ende alleen weet, so lange blijvet verholen. Maer als hemselven verbreyt tot eenen anderen, ende dat het twee persoonen weten, dan wordet een gemeyn mare ende seer verbreydt. Want dan en ist in u macht niet te wederroepen het ghene dat ghy wten monde hebt laten vliegen, oft te bedwingen, welck herwaerts ende derwaerts overvliecht na sijn eygen beliefte. Hierom noemt Homerus somtijdts die woorden gevedert ende vliegende te zijn. Eenen pijl heeft ooc vederen, ende also lange als een schutter dien in de hant heeft, so can hy hem wel bedwingen, die den pijl eens wtgheschoten heeft, en can hem niet wederom doen keeren, maer den pijl sijn snelle vederen roerende vliecht herwaert ende derwaert. Oock eenen pijl die wtgeschoten wort, en verspreyet hem selven niet, ende als hy seer schadelijck ende hinderlijck is, so en doot hy maer een oft twee persoonen. Maer een woort, dwelck eens wten monde is laten gaen, alsmen behoorde geswegen te hebben, brengt dickwils heele lantschappen in groot verdriet. Ende een vogelken dat ontvlogen is, doolt also door de locht | |
[Folio 49r]
| |
dat alleene blijft, maer een woordt spruyt wte, het wort vermenichfuldicht, verbreydt, ende t'crijcht door t'vliegen alleynskens meerder cracht, gelijck Virgilius seyt: Een schip dat eens wter havene in de zee geseylt is, dat wort noch (alsmen den ancker wtworpt) bedwonghen, dat het niet voort en can zeylen, ende t'can ooc wel wederom inde havene comen. Maer ghy en vint gheen sake ter werelt, om een woort dwelck ghy yemanden betrout hebt te bedwingen, oft wederom te doen keeren van daert gecomen is. Ende ooc een vliegende pijl, en valt op den genen niet dien geschoten heeft, maer hy is veel meer eenen anderen hinderlijck ende schadelijck. Een woort dat wten monde is, dat en is onwijselijck niemanden hinderlijcker, dan den genen diet eerst wt den monde heeft laten gaen. Als dese dinghen also dan warachtich zijn, hoe derf yemant eenen anderen straffen dat hy niet geswegen en heeft, als hy hem selven niet getrou geweest en is int swijgen? Soudemen niet met rechte tegen sodanigen bekijvere mogen seggen. Wat wildy my straffen ghy ontschamel gast? Waert sake dattet verholen moeste blijven het ghene dat ghy my betrout hebt, waeromme hebdijt my overgeblasen? Meyndy dat yemant vreemts u ghetrouwer wesen sal, dan ghy u selven zijt, hebbe ick yet misdaen, dat hebbe ick misbruyckt door u eyghen exempel, ende dat is u eygen schult? Wat isser sotter dinck, dan als ghy u selven zijt onghetrou geworden, dat ghy dan meynt dat een ander u getrou sal wesen? Maer hier op mocht ghy by avontueren antwoorden: Ick hadde u dat secreet te kennen gegeven gelijck als mijnen vrient, maer ghy mocht wel dencken, dat uwen vrient, oock noch andere vrienden hadde. Ende eerstmael so moeste ghy u selven | |
[Folio 49v]
| |
een goet vrient wesen. Ist dat hy van uwer natueren is, die ghy u secreet betrout, so brengt ghy u selven te recht int verdriet ende perijckel. Maer ist dat hy beter is dan ghy, dat is, ist sake dat hy 't by hem hout ende can tsecreet helen, so hebdy meer gelucx dan ghy weert zijt, aengesien dat ghy eenen vrient gevonden hebt, die u getrouwer is dan ghy u selven zijt. Ende voorwaer hy en is oock niet schuldich te swijgen, den welcken ghy u secreet te kennen geeft, niet om dat ghy wel weet dat hy swijgen can, maer om dat ghy selve van natueren clappachtich zijt ende niet geswijgen en cont. Want gelijckmen na Epicharmus redene, eenen verquistere die sijn goet onnuttelijck overbrengt, niet en behoort danck te weten, die yet geeft niet wt goetgonsticheyt, maer wt gebreck der natueren, so en derfmen dien oock niet getrouwe zijn int swijgen, die selve eerstmael tverbondt van swijghen ghebroken heeft, ende en can selve niet swijghen. Over sommige jaren was ic ten avontmael met eenen verstandigen ende oock geleerden man, die op dat pas gecomen was van sijns Conincx wegen als een ambassadeur oft legaet in onsen landen. Ondertusschen isser oock ghecomen een religieus van sinte Dominicus oorden die des Paus van Roomen saken beneerstichde ende beliepe. Dese Dominicaen heeft begeert heymelijcke sprake metten legaet, men gincker alleene ende wten weghe, de Predikaer seyde dattet wat secreets was dat hy hem wilde seggen, dwelck hy hem anders niet en wilde seggen, ten waer hy hem eerst by eede bevestichde, tselve secreet te houden ende te swijgen. D'andere, te weten die legaet, seyde dat hy niet sweeren en wilde, om sulcke dingen die hy niet en begeerden te weten. Ist sake (seyde die legaet) dat ghy my niet en betrout | |
[Folio 50r]
| |
en segghet my niet, maer ist dat ghy my betrout, wat ist van noode te sweeren? Ende al waert dat ick oock mijnen eedt ghedaen hadde, ende dattet mijnen Heere ende Prince aenghinck dwelck ghy my betrout hadt, soo en soude ickt nochtans niet swijghen. Want eenen eedt en wort niet tot sulcker meyninghen van eerbare treffelijcke mannen ghedaen, dat als sy yemanden anders getrouwe souden blijven, om hunnen Prince onghetrou te wesen, den welcken (sprack hy) ick om twee saecken schuldich ben getrou te blijven. Inden eersten, als een die sijn borger ende ondersaet ben, ten anderen als sijn legaet ende Ambassadeur. Ist dat het sulcken sake is die ick soude moghen swijghen sonder mijn eere ende eedt te na te gaen, so geloove ickt u te swijgen, ic en sweere niet, want ic niet gewoon en ben om een cleyn sake te sweeren, ende ooc ben ic sulcx die wel swijgen can. Maer sout ooc een ander sake zijn die ghy my so niet en betrout, hout die verholentheyt by u. Door dese redene de Prediker verwonnen zijnde, heeft hy geopenbaert sijn beusele, die noch den Prince noch ooc den legaet aen en ginck. Het is my ooc dicwils gebeurt, also ick van den genen, die my een secreet te kennen hadde gegeven, neerstelijck ende seer vermaent, gebeden, ende besworen zijnde om t'selve niemanden voorts te seggen, bysonder tot eenen sekeren persoon, dat ick terstont tselve ghehoort hebbe van diversche persoonen, ja oock vanden selven lieden die my by name genoemt waren, daer ickt voor verberghen soude. Dies ick my verwonderde hoe sy aen de wete quamen, ende gheliet my oft icks niet ghelooft en hadde, ende vraechde doen wie sulcks eerstmael wtgegeven hadde: Ende sy noemden my den genen (ende sy maecktent warachtich dat sy't vanden | |
[Folio 50v]
| |
selven gehoort hadden) diet my betrout ende vertelt hadde. Ende dusdanige lichtveerdige clappernije, aende welcke gheen groote macht en hangt, wort seer bespot ende men lachter mede. Maer sulcx ende diergelijck vermaent ons, dat wy niet lichtelijc yemanden yet betrouwen en souden, dwelck tot onse bederffenisse ende grooten verdriete soude worden geopenbaert ende wtghesproken. Want voorwaer die met deser sieckten gequelt is, die en siet niet met allen aen, maer soude oock somtijdts hem in groote saken misgaen, ende dat tot uwen grooten achterdeele ende schade, waert dat hy eenige oorsake daer toe crege. Voorwaer het wert eertijts beyde grootelijc beschimpt. Want niemanden ter werelt geensins yet te betrouwen, is groote wreetheyt ende sulcks behoort eenen tyran toe. Eenen yegelijcken te betrouwen is groote dwaesheyt ende lichtveerdicheyt, maer het is altijt beter (gelijc ic geseyt hebbe) den wech te nemen daer alderminste perijckel gelegen is, ende daermen mach verbeteren het gene datmen eenichsins misbruyckt heeft. Voorwaer die haer selven kennen, dat sy met dese sieckte besmet zijn, dese behooren hen af te trecken van gemeyne raden, ende alle saken die Princen ende Heeren aengaen, ende van alle gemeynschappen der grooter meesteren, op dat sy niet alleen hen selven, maer ooc meer andere niet hinderlijck en worden, als sy niet en connen helen, het gene dat behoorde geswegen te zijne, ende dat hun dan gebeure, dwelc den slangen geschiet, de welcke (somen seyt) als sy haer jongen ter werelt brengen, selve bersten, ende met dien wtstorten fenijnige gedierten die den menschen ende andere gedierten schadelijc ende hinderlijc zijn: oft dwelc plach te geschieden yemanden die den wolf metten ooren meynde te houden, oft gelijc den kinderen die serpenten ende slangen inden | |
[Folio 51r]
| |
schoot dragen, de welcke als syse niet langer en connen gehouden, worden sy ten laetsten daer van vernielt, ende brengen eenen yegelijcken in perijckel, die daer ontrent met hen is verkeerende. Ga naar margenoot+Hieron die na Gelonem binnen de stadt Syracusa groote tyrannie bedreef, seyde dat de sulcke hem niet moeyelijck oft quellijck en waren, die by hem vryelijck ende met vryer herten dorsten spreken, maer de gene die eenige van sijn secrete sake int openbaer brachten, sulcke (seyde hy) waren altijt schadelijc den genen daer sy eens anders mans secreten tegen verhaelden ende melden, aengesien dat wy niet alleen en haten de gene die ons secreet (dwelc wy wouden verborgen houden) wtbrengen, maer ooc die alsulcke die gehoort hebben het gene dat wy niet en wilden haer te kennen gheven. Daerom liet hy hem duncken dat hy meer haets vercreech ende verworve vanden borgers door de gene die heymelijcken ander lieden secreten overbrochten, dan door de gene die altijt vrymoedich, ende wt ongeveynsder herten hem waren berispende. Maer veel meerder perijckel ist, als wy van machtighe ende treffelijcke persoonen eenich secreet hooren dan dat wy hen yet secretelijcx overdraghen. Ga naar margenoot+Lysimachus de Coninc beminde seer Philippidem den Comedie-schrijver om sijn wtnemende verstant, ende den selven houdende onder sijn alder getroutste vrienden, toonde hem altijt groote goetgunsticheyt ende vrientschap. Tegen den welcken, als de Coninck somtijts segghende was: Waer mede soude ick, o Philippides, u moghen begiften ende deelachtich maken, dies Philippides wijsselijck antwoorde, seggende: Met al het gene heer Coninc dat u belieft, alleenlijck ist dat niet eenich van uwe secreten en is. | |
[Folio 51v]
| |
Ga naar margenoot+Ende voorwaer gelijck inde oorloge door tswijghen dicwils groote victorie comt, so brengt oock dicwils de ongemaniertheyt der tongen groot verdriet by, ende menighen in laste. Het woort dwelck Cecilius Metellus sprack, wort grootelijc vanden geleerden gepresen, welcken Metellum als eens een van sijnen joncxsten hooftlieden vraechde, hoe hy inden sinne hadde den strijt toe te leggen, heeft rijpelijc geantwoort: Waert sake dat ick wiste dat dit cleet oft desen rot wiste den raet die ic inden sinne hebbe, terstont soude ick dien wt schieten ende worpen hem int vyer. Ga naar margenoot+Antogonus de Coninc, die geheeten wert de groote, als hem sijn sone vraechde, wanneer dat hy tegen de vyanden slaen soude? Hoe (sprac hy) hebdy sorge dat ghy alleene de trompette niet hooren en sult? By avontueren hy hadde moghen sonder eenich achterdencken hem sulcx betrouwen, den welcken hy namaels moeste ooc sijn rijc over laten, maer hy woude den jongelinck leeren, hoe nootsakelijck dat het is voor een Capiteyn stille te swijgen inde oorloghe. Ga naar margenoot+Eumenes heeft oock eens schalckelijck geswegen, want als hem eens heymdelijck gewaerschout was, dat Craterus een Capiteyn der vyanden, tegen hem te velde quam, en heeft dat niemant van sijnen volcke te kennen ghegeven, maer geliet hem ende versierde dat het Neoptolemus was die tegen hun quam: Want desen Neoptolemum waren de Ruyters cleyn achtende ende versmadende, gelijck als eenen tragen ende blooden hooftman, maer voor de vromicheyt ende cloecheyt van Craterus waren sy hen seer ontsiende ende bevreesende. Waer door ooc die Ruyters strijt leverende ende te velde comende, en hebben niet eer geweten dat het Craterus de hooftman geweest was, voor dat sy hem onvoorsiens ende niet wetende doot geslagen hadden. So | |
[Folio 52r]
| |
grooten victorie is alleenlijck comen door het stilswijgen vanden oppersten Capiteyn ende hooftman. Ende een yegelijck verwonderde hem seer vande groote schalcheyt van Eumenes, want de victorie heeft selve betoont ende wtgegeven, dat om sulcke bedroch niemant op hem en mochte gestoort zijn, oft hem van dies weghen schande na spreken. Ende al hadde yemant hem selven daerom willen stooren, so wast nochtans beter dat dese Eumenes berispt wert, om dat hy so schalck was, ende niemanden en betroude, ende also de overhant creech, dan oft hy den slach verloren hebbende, wel te recht van een yegelijck soude hebben gestraft geweest, om dat hy niet en hadde connen geswijgen sijn secreten. Daerom en isser geen volck onbequamer ter oorlogen, van de gene die veel claps hebben. Want sy met hun schimpich verwijt (ja al eer sy victorie ghevochten hebben triumpherende) de vyanden dagelijcx tergen, ende verwecken tot meerder quaet, oft geven hun te kennen alle secreten, waerschuwen de vyanden dat sy hen wachten souden, ende zijn de selve behulpelijck, als syse meynen te beschadigen. Daer voor ghebeuret oock, dat sy onwetende de victorie beletten, of oock maken datter somtijts veel meer bloets ghestort wort. Ga naar margenoot+Agathocles de Coninc die van eens potbackers sone Coninc van Sicilien geworden was, dwelck hy selve ooc niet en loochende, so dat hy over tafel onder sijn vergulden ende costelijcke coppen ende schalen plach te setten, ooc sommige bekers ende drinckpotten van aerde gebacken, met sulcken argumenten ende exempel de jonge mannen verweckende tot alle vromicheyt ende deucht. Ick (segghende) die eertijts sulcken plach te backen (wijsende op die steenen bekers) make nv door mijn neersticheyt ende | |
[Folio 52v]
| |
vromicheyt alsulcken gouden coppen. Dese Agathocles, als hy die stadt Syracusas beleghert hadde, hebben hem sommige van de mueren met schimpige woorden na geroepen, ende spraken: O ghy potbacker, wanneer suldy u knechten hen soudy betalen? De Coninck heeft al lachende daer op geantwoort: Als ic dese stadt gewonnen ende inne genomen hebbe. Waer toe was dusdanich verwijt ende schimpige woorden anders dienende dan om de vyanden te verwecken tot cloecheyt, ende om hen vromelijcker te hebben. Voorwaer Agathocles heeft manierlijc sulcken brootdronckenschap verdragen, daer mede te vreden ende gepaeyet zijnde, dat hy deen schimpich woort met een ander schimpicheyt betalende was. Want de stadt gewonnen zijnde, als sy vercocht werden voor slaven, die hem eertijdts op de mueren so schimpelijck na geroepen hadden: seyde hy tot hen: Ist dat ghy my voortaen meer schampelijck aenroept, ic sals my by uwe heeren ende meesters beclagen. Maer alsulcke schimpige brootdronckenschap soude Neronem oft Hannibalem verwect hebben om die geheele stadt te vernielen. Ga naar margenoot+Dwelc by na gebeurde der stadt van Athenen, op de welcke als Sylla eerst niet seer verstoort en was, so wert hy nochtans om eenige onnutte schimpen die sommige borgers ende clappaerts vande mueren hem na riepen, so seer met gramschap daer teghen ontsteken, dat hy bycans de voorseyde stadt van Athenen, die de vermaertste van geheel Griecken was, inde gront hadde doen raseren ende bederven. Ga naar margenoot+Daerom wert wel te recht gepresen een Hooftman Memnon genoemt, die Darium te hulpe quam, tegen Alexandrum, want als hy hoorde dat een van sijne soudeniers groote schimpighe woorden Alexandro na riep, nam hy een lancie ende doorstac hem seggende: | |
[Folio 53r]
| |
Ick houde u om tegen Alexandrum te vechten, niet om dat ghy qualijck spreken sout. Gelijck oock in Plautus Comedie, eenen kock die veel snaps hadde hooren moeste: V hant hebben wy hier gehuert, niet u tonge. Ende dicwils hebben sy menige schimpige woorden moeten hooren, die alleenlijc metter tongen vechten willen. Ghelijck Drances (so ons Virgilius beschrijft) moet hooren: Sal Mars altijt in u clappachtige tonge ende in u rassche voeten wesen? By den selven Virgilium moeten ooc hooren de dertele Rutulen: Wy Troianen, die tweemaels gevangen hebben geweest, seynden den Rutulen dese antwoorde. Want alle verwijt ende schimpicheydt nijpt somtijts meer dan eenighen lof ende prijs. Ga naar margenoot+Epaminondas die een saechtmoedich man was, verdroech seer Chesippum eenen jongen Ruytere, den sone van Chabrias om sijns vaders wille, hoe wel hy sijnen vader van manieren seer ongelijc was. Welcken Chabriam in sijn leven Epaminondas seer bemint hadde. Maer nochtans eens op een tijt en conste by sijnen onmanierlijcken clap niet verdragen. Want als Epaminondas in een belegghe becommert zijnde, ende die jonge man hem met veel vragens seer moeyelijc was ende quellijc, nv vragende, dan radende, als nv sommige dingen ooc willende verbeteren, ende hem houdende gelijc oft hy ooc selve opperste Capiteyn geweest hadde. Ten laetsten Epaminondas gestoort zijnde, seyde: o Chabria Chabria, ick loone nv wel uwe groote vrientschappe, want ic uwen sone so veel verdragen moet. So pijnlijck wast desen vromen man Epaminondas, die des jongen mans sotternye oft brootdronckenschap elders seer saechtmoedichlijc verdragen hadde, dat hy nochtans sijnen onmanierlijcken clap inde oorloghe niet verdragen en conste, alleen daer | |
[Folio 53v]
| |
wt bevroedende dat hy onbequame soude wesen om eenige vromicheyt te thoonen, om dat hy daer sijn tonge gebruyckte ende roerde, daermen meer behoorde handen ende ooren te gebruycken. Diergelijcken onnutten clap der Ruyteren heeft oock eens verstoort eenen anderen vermaerden Capiteyn, tot den welcken als sijn Ruyteren met hoopen liepen ende brochten d'een dusdanigen raet, d'ander wederom eenen anderen, dies de Capiteyn antwoorde: Ick sie hier veel bevelslieden ende gebieders, maer luttel Ruyters. Hy merckte wel dat sy niet cloeck ende stout inden strijt wesen en souden, die haer so vromelijck hadden om raet te geven. Ga naar margenoot+Niet gheerne en soude ick oock willen swijghen van Phocion. Polyeuctus dede eens een lanc relaes ende oratie voor den volcke van Athenen om oorloge aen te nemen tegen Philippus den Coninc. Als nv Phocion sach dat de selve te wijle hy sijn relaes dede, seer sweete, ende dicwils hygende somtijts wat waters in den mont nam om hem te vercoelen, ende sijnen adem die hem beghevende was te verstercken, want het was int midden van den Somers, oock was Polyeuctus een vet ende onvermeugen man: Het is wel redene (sprack Phocion al geckende) ghy borgeren van Athenen, dat wy desen man gelooven die u lieden so vyerich ter oorloghe is radende. Want wat soude hy maken inde oorloge gheladen zijnde met harnasch, pantsier ende helme, als hy nv maer sprekende vander oorlogen so grooten arbeyt doet, dattet te sorghen is dat hy sijnen gheest geven sal? Ga naar margenoot+Het is oock waert om verhalen het gene dat de Historie-schrijvers vertellen van Scipio de jonge. Want als een jonc man ter tijt dat Carthago beleyt was, een pasteye op de gelijckenisse van een stadt gebacken, de welcke hy den naem ghegeven hadde | |
[Folio 54r]
| |
Carthago, sijnen medegesellen voor hadde geset om die over maeltijt te verscheuren, soo waermede hy schimpelijck bewijsen wilde, dat sy de stadt noch verderven souden. Dies hem Scipio de opperste Capiteyn sijn peert voor een emende af heeft doen nemen, ende als de jonghe man vraechde om wat oorsake hy sijn peert verbeurt hadde, om dat ghy (sprac Scipio) eer Carthaginem berooft ende vernielt hebt, dan ick doe. Nv ter tijdt ist bycans een gewoonte, als de Princen tegen malcanderen oorloghe voeren, d'een den anderen te verstooren ende beschimpen met achterclap, overdraghen, conterfeytingen ende schilderyen, oft met leelijcke titulen ende namen te gheven, ende met schimpighe batementen ende waghenspelen te spelen. Ga naar margenoot+Wy hebben ghesien binnen onsen tijden een felle oorloge tusschen den Paus Iulius de tweede van dien name, ende tusschen Lodovicus Coninc van Vrancrijck, den twelfsten van dien name. Om gheenderhande sake en waren sy op malcanderen meer vergramt, dan om sommige woorden ende schimpen van beyde partyen overghedraghen wesende, die wel met eeren hadden moghen geswegen blijven. Want de Coninc (gelijc hy een krijchsman vry van herten was) hadde geseyt, dat de Paus een dronckaert was, dwelck een yegelijck binnen Roomen wel kennelijck was. De Paus hier door verstoort zijnde, heeft voor een antwoorde gegeven: Dat hy doen droncken was als hy de Franchoysen in Italien ontboot, ende dat hi hem noch eens wilde droncken drincken, ende dan alle de Franchoysen wederom wt Italien jagen, daer na soude hy soberlijck leven ende niet meer droncken drincken. Door dusdanige woorden zijn sy beyde van herten so vergramt geweest, dat de heele werelt beroert was door tgeschil van dese twee | |
[Folio 54v]
| |
Princen, die tot hunnen dagen comen waren. Bycans op den selven tijden, als Henricus Coninc van Engelant de achtste van dien name, hadde aengenomen ende gelooft den Paus van Roomen bystant ende hulpe te doen tegen de Franchoysen so hebben sy binnen Parijs Comedien nader ouder costuymen ghespeelt, waer door sy seer verweckt hebben den moet ende cloeckheyt vanden Enghelschen om de oorloge te haestigher te aenveerden, ende hebben den ouden haet ende nijt, die door lancheyt van tijde wat ghestilt ende versaecht was, wederom vernieut. Ga naar margenoot+Ten verginc ooc dien van Doornick ten besten niet dat sommighe clappaerts den Keyser Maximiliaen met veel leelijcke woorden beschimpten ende bespotten, die my niet kenlijck en zijn. Ic woonde ooc doen ter tijt in Engelant, als daer een Italiaen groot van verstande, maer tot sijnen ongelucke, als een Legaet gecomen was wt den Naem van Paus Iulius, om den Coninck van Engelant tot oorloge te verwecken tegen de Franchoysen. Dese Legaet als hy sijn relaes inden raet des Conincx behoorlijck volbracht hadde, ende alsoo hem wt des Conincx naem antwoorde gegeven was, dat des Conincx herte seer gheneycht was om des Paus eere ende weerdicheyt te beschermen, maer overmits datter Rijck van Engelant lange tijt ende veel jaren in peyse geseten hadde, so dat sy der oorlogen geheel ongewoon waren geworden, ende daer en boven dat sy souden te doen hebben met eenen seer machtigen Coninck, ende hierom en mochtmen niet haestelijck te wercke gheleggen ende volbrengen het gene dat de Paus begheerde, maer behoefde tijt, om tot soo grooten oorloge gereetschap te maken. De Legaet, eylaes meer onbedachtelijc dan wt eenich archeyt (aenghesien het van geenen noode en was yet daer | |
[Folio 55r]
| |
by te seggen) heeft hier terstont op geantwoort, dat hy tselve den Paus Iulio eerst vermaent hadde. Dat woort gehoort zijnde ende ghevaet, heeft den oversten ende Heeren quaet vermoeden gemaeckt, als dat hy al wast dat hy hem wtgaf voor een Legaet des Paus, nochtans den Franchoysen een luttel jonstich was. Daer na als hy gewacht zijnde, bevonden wert, dat hy by nachte metten Legaet van Vranckrijck veel spraken hadde, is hy inde gevanckenisse geset, ende alle sijne goeden zijn gheconfiscqueert gheweest, die oock voorwaer sijn lijf niet en soude behouden hebben, hadde hy in Iulius handen weder ghecomen. Soo cleynen misval der tonghen heeft ghemaeckt, dat de Coninck (die by avontueren by lanckheydt van tijden de oorloghe meder gheleydt ende gheslist soude hebben) hem ter oorloghen terstont veerdich maeckte. Ga naar margenoot+Onder alle onbehoorlijcke ende quade daden en wert geen hooger opgenomen ende meer veracht dan verraderije. Ende nochtans hier door isser veel met grooter schanden, tot hoogen staet ende voorspoet ghecomen. Want Euthicrates heeft met de balcken wt Macedonien een schoon huysinge opgerecht ende getimmert. Philocrates heeft hier door vercregen een groote somme gelts, de welcke aengesien datse qualijck vercreghen was hy heeft onnuttelijc met hoereringe ende wellusticheyt verstroyt ende verteert. Euphorbo ende Philargo door de welcke Eretria verraden ende overgelevert wert, heeft de Coninc lant ende sant verleent. Ende meer andere, die met verraderye grooten rijcdom hebben vercregen, al en hebben sy geenen grooten lof oft naem behaelt. Desgelijcx doet een clappaert, want sonder eenigen danc oft loon waerschout hy sijnen vyant met sijn clappernie, ende hy verweckt hem, by verraet sijn | |
[Folio 55v]
| |
eygen lant, sijn huysvrouwe, ende kinderen, ende ten laetsten hemselven oock, daer en tusschen is hy so wel inden haet vande vyanden als van sijn eygen volck, overmits hy sulcks niet en doet met redene ende ingeven sijns verstants, maer door sijn groote onwetenheyt. Want een die door redene ende voordachticheyt tot eenich quaet feyt verleyt wort, die mach van sijn quaet voornemen noch afgetrocken worden, het zy door vreese van tormenten ende pijnen, oft met belofte van gewin. Maer op eenen clappaert ist verloren dat ghy u verlaet, ende hem yet toebetrout. Voorwaer Nestor (so Homerus beschrijft) en was op Aiax (die onmanierlijck quaet van spreken was) om sulcx sijn quaet spreken niet gestoort, want al hadde hy het gebreck der tongen, nochtans verbeterde hy dat met cloecke ende vrome feyten. Maer een die wter natueren clappachtich is, die sal eens anders deucht daer hi can oft mach beletten, ende hy selve heeft so cleynen deucht oft cloecheyt datter niemant om eenige eerlijcke saken te volbrengen onnutter oft onbequamer en is. Daerom alle die Homerus een Prince van allen Poëten beschrijft ende recommandeert voor vrome ende cloecke mannen, vande selve seyt hy oock dat sy waren seer stil swijgende, ende costen haer tonge seer wel bedwingen. Ga naar margenoot+Vlisses in meniger manieren verweckt ende bestooten zijnde om te seggen wie hy was, nochtans stantvastelijc hem selven loochenende en heeft sulcx niet geseyt. Ende oock dat meer is, hy selve sittende by sijne huysvrouwe, en wert nochtans door haer minnelijck aenschouwen, de welcke hy selve over menige tijt begheert hadde, noch oock door haer weenen ende tranen beweecht ende vermorwet, om te kennen te geven eert hem tijt dochte te zijne, wie hy was. | |
[Folio 56r]
| |
Oock viel hem Vlisses int meeste van alle sijn perijculen soo gheveynst, dat niemandt gheweten en coste wie hy was. Ende by Polyphenum gaf hy hemselven eenen contrarien Naem, ende versierde dat hy Outis hiet, ende van Pallas, die hem in een onbekende ghedaente int ghemoete quam, en woude hy hem niet laten kennen. Soo stille swijghende waren oock sijn ghesellen (soo de Poët schrijft) die henselven liever levende lieten verscheuren ende verslinden, dan dat sy yet wt hunnen monde souden hebben laten gaen, van tghene dat hun bevolen was te swijghen. Diesgelijcx schrijft oock Virgilius dat Eneas was. Hy thoonde (seyt hy) sijn volck een bly gelaet, maer sijnen druck hiel hy int herte verborghen. Insghelijcks als de Barbarissen (so Homerus seydt) slach willen leveren, dan loopen sy te hoope met een groot gheroep ende ghebeyr ten strijde, maer de Griecken stille swijgende, zijn met crachten de vyanden verwachtende. Ist sake datmen in menigherhande pericule is, soo zijn wy in minder vreesen ende worden vanden vyanden meer ontsien, ist dat wy stille zijn ende swijgen. Ende al isser eenighe tijdinge int heyr gecomen, so zijn wy dickwils door onse groote beroemicheyt den vyanden tot wrake verweckende, maer het stille swijghen bewaert ende vermeerdert het ghene datmen vercreghen ende ghewonnen heeft. Also ist oock inden strijt der minnen, ist dat wy Ovidio gelooven willen, die ons twee veerskens beschrijft, aldus luydende in onser talen:
Die swijcht, die heeft sijn schapen opt drooghe,
Maer diemen altoos hoort veel dorperheyt spreken
Van die jonghe meyskens, ist leeghe, ist hooghe,
Hem moet van dien die vreucht ghebreken.
| |
[Folio 56v]
| |
Ga naar margenoot+Socrates liet altijt, int heyr zijnde, sijn ooghen over al gaen, ende was seer scherp toesiende, maer sijn tonghe hieldt hy ghesnoert. Over maeltijden als hy goede chiere maeckte, disputeerde ende argueerde hy gheerne, want hy daer vry ende sonder eenich perijckel was. Ende ist sake datmen soeckt eenich middel om eenigen twist neder te leggen, daer maect het stille swijgen, dat den twist te lichtelijcker can ghesleten worden, te weten, als door den onnutten ende onbequamen clap den haet ende nijdicheyt niet vernieut oft vermeerdert en wort. Maer ist datmen van sinne is sijnen vyant geheel te krencken ende bederven, so wort door de ydele clappernie de vyant ghewaerschout om hemselven te wachten, so dat die stricken ende laghen niet verholen en connen gheblijven. Ende ooc hedensdaechs als tvolc twee persoonen hoort met groot geroep ende getier tege malcanderen gebeyren, dan seggen sy datter geen noot wesen en sal, oft sy en sullen malcanderen niet seer doen, want voorwaer dat laet hem tgevoelen des ghemeynen volcx voorstaen, dat die het meeste woort inde kaken hebben, nemmermeer stoute vechters en zijn. Ga naar margenoot+Den gansen geeftmen na datse veel ghekakels hebben, nochtans wanneer de gansen wt Cilicien treckende, vliegen willen over den berch Taurus genoemt daer veel Arens op woonen ende nestelen, so vullen die gansen haer kele met sant, inden beck houden sy een steenken, ende also stille swijgende vliegen sy des nachts over, als hun nv dunckt dat sy het meeste deel van tgeberchte over zijn, dan laten sy het steenken vallen, ende als sy gheheel vry zijn vanden Arens, so spouwen sy weder het sant wter kelen. Al ist sake dat het gene dwelck Plinius vertelt vanden kranen, Plutarchus het selve den gansen | |
[Folio 57r]
| |
toeschrijft, voorwaer nochtans zijn de cranen wintersche gasten, ende comen tegen den winter, gelijc de Oyevaers teghen den somere over. Maer hoet is, het sy den gansen oft Cranen, het coemt seer alleleens, want hun beyde (de sake waerom, is my onbekent) wort toegeschreven tgebreck der dwaesheyt, daerom waert groote oneere ende schande dat in dese sake sulcke beesten wijser waren ende meer verstants gebruycten dan de menschen. De gesellen die een jonge dochter vryen, hoe sy hun saken stilder ende heymelijcker te werc legghen, hoe sy die eer vercrijghen sullen. Die een schoon wtnemende bruyt ende deerte hebben gecregen, die mogen daermede gerustelijcker ende te vryer leven, als sy daer op haren roem niet en dragen. Want coste de rave stille ende heymelijc haer aes verslinden sy soude dicmaels meer gehouden, ende van de andere raven, die haer tselve wten beck trecken, veel min ghevechts hebben. Ga naar margenoot+Antalcidas een hooftman van Lacedemonien, als hy in Samotrache soude ghewijt worden om den Goden te dienen ende hunnen priester te zijn, so wert hy van eenen priester gemaent dat hy na de oude gewoonte hem soude te kennen geven ende belijden het alder quaetste feyt, dat hy binnen sijnen leven bedreuen hadde. Want het schijnt dat de ongoddelijcke dienaers sulcx daer toe gevonden ende opgebracht hebben, om dat sy te vaster aen hun souden verbonden wesen, de gene die sy hun ongoddelicke verholentheden te kennen gaven, ende dat, om dat sy niet lichtelijc van hun eerste voornemen vallen en souden, oft dat sy hun schromende vande afgrijselijcke ende ontsprekelijcke feyten, niet en souden onder de ghemeynte brengen hun leelijcke secreten ende verholentheden. Ende daerom antwoorde hem die hooftman Antalcidas seer wijsselijc seggende: Wat is dat van noode? | |
[Folio 57v]
| |
Want ist sake dat ic sulcx yet, als ghy begheert te weten oyt misdaen hebbe, dat weten de Goden selve wel. Ga naar margenoot+Al ist dat nochtans sommige dese historie Lysandro toeschrijven, de welcke als hy Samotrache aen de afgoden raet vraechde ende antwoorde van hun begeerde, ende de priester der Goden (gelijc oft het so hadde moeten geschieden na der heylicheyt ende ouder costuymen) hem beval te segghen ende te bekennen, welck het quaetste ende oneerlijcste feyt was, dwelc hy oyt binnen zijn leven bedreven hadde, dies hem daer op Lysander vraechde: Door wiens gebodt ende bevel moet ic dat doen? door u, oft der Goden bevel? Ende als de priester antwoorde, door tghebodt ende bevel der Goden. Gaet ghy dan (sprack Lysander) van hier, ende ist dat my de Goden daer na vraghen, so sal ickt hun segghen. Ga naar margenoot+Ten is by avontueren niet weert voor een exempel te vertellen, het gene datmen beschreven vint van eenen jongen wt Lacedemonien, want het in hemselven niet seer deuchdelijc en is, nochtans ist seer bequaem ende orboorlic verhaelt, op datmen elc zijn tonge leere bedwingen. Desen jongen hadde eenen levenden vosse, die zijn medegesellen gestolen hadden (want dit wert den jongeren van lacedemonien op sekere dagen toegelaten) onder zijne cleederen verborgen. De vos geheel dul zijnde ende rasende, als hy des kints zijde geheel tot de dermen door gebeten hadde, so heeft nochtans de jonghen geswegen tot dat de lieden wech waren gegaen die den vos sochten. Maer als dander kinderen (siende hoe deerlijc hem de vos gebeten hadde) seyden dattet beter geweest hadde dat hy den vos geopenbaert ende te voorschijne gebracht hadde, dan dat hy hemselven so hadde laten verscheuren ende bijten. Neen, sprack de jonge, het waer beter van pijne gestorven, dan door vreese | |
[Folio 58r]
| |
des doots de dieverie te melden. Wat sullen hier op seggen groote geachte ende treffelijcke personen, die dickwils met groote periculen van name ende fame, ja oock van hun leven te verliesen alomme verbreyden, het gene datmen hun betrout ende te kennen ghegeven heeft. Ga naar margenoot+By den volcke van Lacedemonien was een maniere, door de insettingen van Lycurgus, dat een vanden alderoutsten, alsmen gemeyn maeltijden hielt voor de deure staende, tot eenen yegelijcken die binnen gingen (wijsende op de deure) seggen moeste: Door dese deure en mach niet een woort wederom wt gaen. Ende selve verhaelt ooc Horatius, gelijc als een recht des maeltijts ende vrolijcheyts. Onder getrouwe vrienden en coemt niemant die een woort van daer over den dorpel drage. Ende ooc aerdichlijc seyt Martialis, dat hy haer eenen mededronckaert die alle dinc gedachtich is ende in memorie hout. Oft het stout feyt van Gygus hem noch ten besten verginc dat en weet ic niet, die door een wreet ende straf bedrijven totten rijcke becomen was, ende het selve vercregen heeft. Voorwaer Candulus de Coninc wert door de onmanierlijcheyt der onbedwonger tongen van sijn heerlijcheyt, rijc, en leven berooft, die hem by sijnen Ruyteren seer beroemde vande schoonheyt sijnder huysvrouwen, gelijc ons Herodotus (indien hy te gelooven is) beschrijft. De Lacedemoniers en wilden niet gedoogen, dat hun huysvrouwen van eenigen vreemdelingen ende wtlanders gepresen werden, om dat het behoorde dat de vrouwen alleen haren mans bekent souden wesen. Ga naar margenoot+Veel min behooret dat de mans hun beroemen tegen andere persoonen, van die schoonheyt hunder huysvrouwen. Maer veel leelijcker doen de gene, die al het gene dat sy met hun huysvrouwen vrolijc spreken ende couten, het zy inde slaepcamer, | |
[Folio 58v]
| |
oft int bedde, tegen eenen yegelijcken over maeltijden, in herbergen, ende in vreemde geselschappen vertrecken. Ist sake dattet groote oneere is, wt te dragen ende elders te verhalen dat over tafel vermaent wort, hoe veel te meerder schande ende oneere ist, datmen sulcken dingen niet en can gehelen, die inde slaepcamer ende int bedde behoorden verborgen te blijven? Sommige als sy geerne hadden dat sy vrolijc ende genoechlijc schenen te wesen, dan wordense somtijts geacht voor oneerlijcke guyten, so onmanierlijc sijn sy in hun tonghe. Maer wat mach daer leelijcker wesen, dan een geestelijc persoon, die hem met sijnen oneerbaren clap hout, gelijck oft een schadde ware? Och ofter dusdanighe so vele niet en waren. Die alsulcx zijn, en zijn so ic meyne niet weert datmen hun de secreten int belijden der sonden raetswijse betrout. Want hoe sal hy eens anders quaet connen gheswijgen, als hy met dit gebreck besmet sijnde, zijn eygen quaet niet en can geheelen? Oft hoe soude hy connen goeden raet geven om eenen anderen wten perijckele te helpen, die hem selven liever heeft in perijckel ende verdriet te brengen, dan te swijgen? Hier en tusschen comen my inden sinne sulcken clappaerts, die alle dinck ten quaetsten overdraghen, vande welcke ic terstont seggen ende tracteren sal. Yemant van dese sal my by avontueren valschelijc na geven dat ic de biechte verachtende ben. Ic en lastere de behoorlijcke biechte ofte belijdinghe der sonden niet, o ghy valsche beliegher, maer daerom vermane ick dese dinghen, dat niemandt de selve verachten en soude, overmits sy (behalven de abusen) raetsaem, deuchdelijck ende te prijsen is: want niemant en veracht den Medecijn, die den crancken ende siecken raet gheeft ende vermaent, dat hy hem niet betrouwen en soude op eenen ongheleer- | |
[Folio 59r]
| |
den Medecijn, maer soecken eenen geschicten ende onderproefden Medecijn, wilt hy anders ghesont worden. Ga naar margenoot+Ende want hier nv vanden Medecijn vermaen wort ghemaect, so sal ick oock int corte verhalen het ghene dat Hipocrates vanden Medecijnmeesters was eysschende, dat is, dat sy by eede souden belooven alle secreten te helen, want ten can geen oprecht Medecijn ghewesen, die een onghesnoerde tonge heeft, ende die niet swijgen en can. Ende nochtans de Medecijn als hy eens anders ghebreck openbaert, so en onteert ende en beschaemt hy niemanden, dan den crancken dier af sieck leyt. Maer een priester die ander lieden secreten ontdect, brengt dicwils menighen mensche int perijckel des doots ende om den hals. Veel menschen vintmen die hun laten duncken dat het veel minder pijnen is langhe sieck te bedde te ligghen, dan te verdraghen eenen Medecijn die te onmanierlic clapachtich is. Ga naar margenoot+Want men vint sommighe medecijnen, welcke niemant geerne over tafel oft in zijn geselschap en heeft, aenghesien dat sy te veel ende te onmanierlijck vande [k]onste der medecijnen handelen, anders niet inden mont hebbende, ende nieuwers af sprekende dan van [la]mmicheden, popelsien, vallende sieckten, ja oock vertellende over maeltijt de gheheele maniere van anatomien oft om eenen mensche te onleden ende op te snijden, so dat sy dicwils alle lackere en goede spijse den genen verleeden diet moeten aenhooren. Ga naar margenoot+Met wat grooter sorchfuldicheyt vermaent de wijse man, datmen den Coningen geenen wijn geven en soude? En wilt den Coninghen, O Lamuel, en wilt den Coningen geenen wijn geven. Wat perijckel isser inne gelegen, waert dat sy wijn droncken? Want daer dronckenschap de overhant heeft ende regneert, daer en blijft geen secreet verholen. Daer- | |
[Folio 59v]
| |
om en is hy ooc niet bequaem om eenige stadt oft rijck te regeren, die geen secreet verborgen en can. Herodes heeft over maeltijt ende door dronckenschap toegeseyt ende gegeven der danserssen thooft van S. Ian Baptisten. Dwaselijc heeft sijn tonge eenen eedt gesworen, die door dronckenschap geheel ongebreydelt was. Menige Princen ende Regeerders spreken somtijts door dronckenschap woorden wt, die menige in verdriet ende lijden brengen. Plutarchus seyt dat by den Egyptenaren den Priesters ongeoorloft was wijn te drincken. Nv sietmen sommige Priesters als sy vol ende droncken zijn, kinderen doopen, droncken, zijnde, biechte hooren, ende als sy in slape vallende, niet en hooren watter geseydt wort, soo openbaren sy somtijts onwetende door sulcken middel het gene dat sy gehoort hebben. Ga naar margenoot+Ten is niet lange geleden, dat geschiet is het gene dat ic vertellen sal. Een persoon by sulcken dronckaert te biechten comende, als hy ghewaer wert dat de biechtvader wel vast sat en sliep, soo is hy opghestaen, ende is gaen strijcken eer hy voleynt hadde. Als dese wech gegaen was, so isser een ander persoon byden selven biechtvader gecomen: ende als hy wederom int slaep gevallen was, so heeft die persoon die hem biechtende was den Priester gewect, seggende Heere en hoordy niet wat ick segge? De biechtvader slaep-droncken zijnde, meynde dat het noch de selve persoon geweest hadde, die hem aldereerst begonst hadde te biechten, dies hy sprac ende antwoorde. Voorwaer ic hoor seer wel wat ghy segt, ghy hebt geseyt dat ghy ws gebuermans kiste op gebroken hebt, segt voort wat ghy noch misdaen hebt. Dat hadde hy onthouden wt de biechte vanden eersten man, gelijc een vande principale stucken, al wast dat hy nochtans hadde sitten slapen ende droomen. Maer | |
[Folio 60r]
| |
de persoon die voor hem sat, wert heel beschaemt ende gestoort, seggende dat hy noyt yemants kiste opgebroken en hadde. Door sulcken middele ende gevalle wist hy het secreet vanden persoon die eerst ghebiecht hadde. Aldus zijn beyde dese persoonen vanden Priester ghestreken, seer beschaemt ende sonderlinge verbonden zijnde, door die dronckenschap van desen eenen biecht-vadere. Niet sonder redene en wort gepresen die sententie van Publius Mimographus. Die teghen eenen dronckaert kijft, die spreect tegen eenen die niet tegenwoordich en is. Maer veel onwijsselicker doet hy, die eenen dronckaert eenige secreten te kennen geeft. Want hy en doet niet alleen verloren arbeyt, maer brengt ooc hemselven ende alle dier ontrent zijn, in grooten perijckel ende verdriet. Daerom en is hy niet wel bedacht die meynt dat een Priester ende geestelijc persoon hier in hem soude connen bedwingen ende besnoeren, diemen dagelijcx met den beck int nat [si]et, ende den wijn drincken, ende die int gheselschap uytslaet ende wtbolt, tghene dat voor hem selven beter ware geswegen ende verholen gebleven. Nv soude yemant moghen segghen, met dingen daer luttel verlangen aen hangt daer beuselt hy mede, ende int gheselschap is hy vrolijck, maer in saken der kercken aengaende daer is hy manierlijc ende sedich inne. Laet dat een ander op sijn perijckel ende schade ondersoecken, maer ghy die verstant hebt en betrout hem niet, en ghelooft sulcx niet. Het is seer wel gheordineert ende inghestelt vanden ouders ende overste, dat niemant en mach wat heylich Sacrament segenen ende nutten dan als hy nuchteren is, maer my dunct dat veel profijtelijcker soude wesen, waert sake dat het verboden waer, dat niemant het heylige Evangelie en | |
[Folio 60v]
| |
mocht, vercondigen oft biechte hooren dan nuchteren ende niet by drancke wesende. De ghene die metten vallenden siecten gequelt zijn, die en vallen niet daer sy selve willen, maer over al daer hun de siecte aencoemt, ja al stonden sy ooc op een groote hoochte daer sy den hals mochten breken. So ist ooc met de gene die dit gebreck der tongen hebben, die vallen ende beschamen haer selven so wel in groote treffelijcke saken als in cleyne ende ongeachte dingen, ist dat hun de siecte over den hals coemt, ende sy daermede getercht worden, dwelck om een cleyn sake haestelijck gebeurt. Daer en boven waert dat zy dlijf verbeurt hadden, so mellen ende beclappen sy hun selven, gelijck de ratten ende muysen hunselven met bijten ende knagen verraden, ende brenghen hun-selven sonder noot, in groot verdriet ende last. Ga naar margenoot+Want het gene dat den dootslagers die den Poët Ibicum vermoort hadden, eens geschiede, dat wort hedensdaechs met een gemeyn spreecwoort verbreyt ende vermaert. Dese Ibicus, als hy vermoort wert in een wildernisse, heeft de cranen die by ghevalle doen over hem inde locht vloghen tot ghetuyghenisse gheroepen dat hy so deerlijck vermoort wert: eenen langen tijt daer na als de gene die dese moort bedreven hadden, saten in een gemeyne vergaderinge, ende aldaer ooc by gevalle eenen hoop cranen over waren vliegende, dies de moordenaers in henselven lachende, hebben tegen malcanderen heymelijck beginnen te mompelen, seggende: Siet de cranen die Ibicus doot souden wreken. Dat woort wert ghevaet ende ghehoort vanden genen die hun aldernaest waren gheseten, ende men hadde Ibicus nv over langen tijdt gemist, niet wetende waer hy ghebleven was. Alsoomen dan hier door quaet vermoeden creech, so is dit overgedragen, ende | |
[Folio 61r]
| |
den roep is gecomen by den ruyteren ende den wethouderen. De moordenaers werden inde gevanckenisse ende int ijsere ghesmeten, ende corts daer na werden sy ter doot gebracht, om dat sy gemelt waren, niet doort wtbrengen vande cranen, maer door de onmanierlijcke brootdronckenschap hunder eyghender tongen. De oude Philosophen plagen te seggen, dat so wie eenich quaet feyt, oft eenighe moort gedaen hadden, dat die gheplaecht werden vande dry gesusters der rasernien, dat waren dry helsche goddinnen, die alle quaet dat de menschen deden ende wrochten, plagen te wreken, maer dese moordenaers daer ick boven af gheseyt hebbe, werden gheplaecht inde plaetse van desen goddinnen, met de ongesnoertheyt hunder onmanierlijcker tonghen. Ga naar margenoot+Het gene dat ick nv verhalen sal, dat is geschiet te Londen in Enghelant, int selve huys daer ic op dat pas woonachtich was. Een dief was geclommen door die richelen vanden dake in eens borghers huys om wat te bejaghen, maer zijn bejach en beviel hem niet wel, want het gheruchte dat hy maecte, heeft hem verraden ende gemelt, het werter terstont in huys al in roeren, so dat de ghebueren oock van alle canten tsamen in huys liepen. De dief siende tgeruchte ende tgeloop vanden volcke, schickte hem onder den hoop, ghelijck oft hy oock hadde willen den dief helpen soecken, ende heeft hun also bedroghen. Als nv tvolck meynde dat de dief ontloopen was, soo liet elck af van soecken. De dief, want hy te vergeefs meynde te climmen door de vensteren om des volcx vergaderinge, dacht vry ende onverhindert door de deure gaen, hoopende dat hyse aldaer ooc soude bedriegen, gelijc hy hun int soecken vanden Dief bedroghen hadde. Ende soudese bedroghen hebben, en hadde hy soo | |
[Folio 61v]
| |
ongesnoerde tonge niet gehadt, gelijck hy handen hadde niet om bedwinghen, maer die haetachtich waren. Dies hy comende ontrent de deuren heeft daer noch veel volcx vonden staen clappende vanden dief. By den welcken hy selve den dief begost te vloecken ende quaet te wenschen om dat hy zijnen hoet oft bonette verloren hadde. Want den hoet was hem int beginsel des geruchts als hy wilde ontloopen, ontvallen, ende den hoet was tot dien eynde opgeraept, oftmen daer door den dief noch soude mogen bekennen. Dat woort vanden dief gehoort zijnde, hebben de gebueren op hem quaet vermoeden gecregen. De dief wert gevangen, hy beleet zijn dieverijen, ende wert corts daer nae ghehangen. Ga naar margenoot+Ten is dese niet seer ongelijck het ghene dat Plutarchus vertelt: By den Lacedemoniers was een coperen beelt ter eeren van Minerva gemaect, dit beelt was van sommige Kerck-dieven des nachts berooft ende gestolen, ende daer wert des anderdaechs int midden vanden tempel een ydele flessche gevonden. Als de ghemeynte daerom quam over hoop geloopen, so warender vele die ondervraechden wat de flessche daer maecte, oft hoe sy daer gecomen was, waer op een die ooc daer ontrent stont, sprac: Wildijt weten ick salt u-lieden seggen, wat gevoelen dat ick vande flessche hebbe. My dunct dat dese kerc-dieven als sy dit feyt inden sinne hadden te volbrenghen, gedroncken hebben tsap van het fenijnich cruyt Aconitum genoemt (al ist dat Plutarchus van Aconito vermaent, nochtans leeren alle andere schrijvers dat het cruyt Cicuto van sulcker natueren is, wiens cracht ende fenijn met veel wijns verdreven wort, want tegen Aconitum laet ic my duncken dat geen remedie en is) ende hierom hebben die kerck-roovers den wijn mede gebracht, waert sake dat sy het | |
[Folio 62r]
| |
feyt secretelic volbrengen mochten, dat sy dan door de cracht des wijns het fenijn verdrijven souden, ende gesont blijven, maer hadden sy opt feyt bevonden geweest, dat sy als dan met een lichte maniere des doots sonder eenich gevoelen der pijnen, souden ontvlieden ende ontcomen de tormenten der Iustitien. Als hy dit aldus was vertellende, niet gelijc oft hy daer na geslagen ende geraeden hadde, maer so sterckelic al oft hy het feyt ende de sake wel geweten hadde, so heeft hem een ander van verre begonst te vragen. Ou ghy wie zydy? met wien zydt in dese stadt bekent? hoe hebdy dese dingen dus nauwe connen geweten? Wat wil ic doch veel woorden maken? Die ongeluckighe clappaert ende dief is betrapt ende gevangen geweest, ende hy heeft het feyt beleden ende bekent. Maer yemant mocht dese ongesnoertheyt der tongen toeschrijven Gods gehengenisse om zijn quaet feyt te wreken, ick en sal daer tegen oock niet veel segghen, so verre als wy hier inne onder ons overcomen, dat God heeft willen misbruycken het gebrec van desen mensche, om sulcken ongoddelicke daet te wreken. Het gene dat ick nu verhalen sal, en was so grooten feyt niet, nochtans en was de straffe niet veel minder. Ga naar margenoot+Seleucus de Coninc diemen Callimachus noemde, ongeluckelick tegen den Gallen, eens ter oorlooch ende te velde comende, als hy, brekende ende wech worpende zijne Croone, met een peert wt den strijt ontliepe ende de vlucht nam, verselschapt zijnde alleen met twee oft drie van zijnen volcke, ten laetsten door arbeyt ende hongere machteloos wordende, is van nootsake getrocken in een dorp: ende by gevalle byden Meyere van den dorpe gerakende heeft ghebeden datmen hun broot ende water voorsetten soude. Maer de Meyere en heeft hem niet alleene water ende broodt voorgeset, maer | |
[Folio 62v]
| |
heeft ooc mildelijck voorgebracht al het gene datter op een dorphuys te crijgen was. Hier en tusschen de Meyere den Coninck aensiende heeft hem worden kennende, ende is verblijt gheweest dat de fortuyne ende t'geluck den Coninck in zijn arme hutte ende huysken ghestiert hadde, ende niet tot eenen anderen lantman vanden selven dorpe. Welcke blijschap (hadde hy die by hem connen gehouden hem naemaels noch grootelijck soude geloont geweest hebben, om dat hy den Coninc so eerlijc ende minnelijck onthaelden. Maer als hy den Coninck tot opten rechten wech geleyt ende vergeselschapt hadde, om dat hy soude even ghedienstich blijven, als hy den Coninck verlaten soude ende van hem scheyden, sprac hy adieu Coninc Seleuce. De Coninck zijn rechter hant wtreyckende gelijc oft hy hem hadde willen wederom groeten ende cussen, track hem tot hemwaerts, ende met dien gaf hy eenen van zijn geselschap eenen wenc, dat hy hem van achter metten sweerde thooft afslaen soude. Dwelc ooc terstont gebeurde. Maer ten soude geen eynde worden, soude ic verhalen alle die exempelen, die ons bewijsen dat door een clap-achtige tonge, so veel rijcken, so veel lantschappen, so veel menschen inden gront bedorven zijn, so ons leeren alle oude Historien, ende gelijck wy daghelijcx voor ooghen sien gheschieden. Ga naar margenoot+Sylla liggende met grooter macht voor Athenen soude van daer vertrocken hebben, om dat hem Mithridates aen deen zijde quellende was, die geheel Asiam afgeloopen hadde, ende dat op de andere zijde die muyterije van Marius wederom binnen Roomen was opghestaen: maer also sommighe oude mannekens sittende in eenen Barbiers winckel van als clappende, onder meer andere redenen geseyt ende vermaent hadden, dat op een plaetse (die sy noemden | |
[Folio 63r]
| |
Heptachalcum) de stadt qualijc bewaert was, ende dat daerom grootelijc te besorgen ende te beduchten was, dat sy van daer noch soude gewonnen ende ingenomen worden, dies de bespieders die by gevalle inden selven Barbiers winckel ooc saten het gene dat sy daer gehoort hadden aen Sylla overgedragen hebben. Sylla sonder vertrec zijn volc vergaderende, heeft des nachts zijn ruyteren op die zijde inde stadt gebracht, ende de selve met macht overvallen, ende byna inden gront vernielt: ja, heeftse met moorden ende bloetstortingen also vervult, datter een hooghe strate ende wijcke binnen Athenen Cerametum genoemt, overvloeyde van bloede. Also grooten jammer is gecomen door een woort, d'welc wtgesproken wert op een plaetse daert niet en behoorde, door welc woort (haddet heymelic byden wethouderen ende regeerders der stadt geseyt geweest) grootelijcken hadden de gene diet aenghegeven hadden begaeft geweest. Dicwils is oock de gemeyne qualicvaert gevoecht met yemants eygen qualicvaren, so boosen dinc is een ongeregelde ende ongesnoerde tonge. Ga naar margenoot+Roomen hadde onder de tyrannije ende wreetheyt van Nero lange geregeert geweest, ja oock die geheele werelt met haer. Alleenlijc en gebracker maer eenen nacht, op den welcken (alle dingen te voren gereet zijnde) de tyran vermoort soude worden. Ende de gemeynte van Roome soude vry ende van hem verlost geweest hebben, hadde de gene die den tyran aengenomen hadde te vermoorden so vast voor sijn tanden geweest, als hy cloeck ende stout van herten was. Want dese als hy, na t'Palleys gaende, sach dat een persoon geleyt wert, om voor Nero gethoont ende gepresenteert te worden, ende hoorende dat hy seer deerlijc beclaechde zijn misval, hy tot onbehoorlicke barmherticheydt beweecht zijnde, seyde hem hey- | |
[Folio 63v]
| |
melic inde oore: O mijn vrient bidt den Goden, dat desen dach mach overgaen: Want morghen, dat weet ic vaste ende wel, dan suldy u mijnder bedancken. Die misdadige die geleyt wert, heeft het vermoeden dwelck hy door dit woort creech Neroni den Keyser te kennen gegeven, liever hebbende zijn eygen lijf ende welvaren, dan vanden genen diet hem te kennen gegeven hadde, oft oock dan tprofijt ende welvaren der ghemeynten, voornamelick om dat hy onseker was, hoe die muyterye oft conspiratie noch eynden soude. Terstont wert dese vertrooster selve ghevanghen, hy wert met branden ende slagen gepijnicht. Het gene dat hy van selfs nergens mede bedwongen zijnde, hadde slechtelic wtgebolt, dat heeft hy lange ende breet in pijnighen ende tormenten gheloochent, tot dat hy ten laetsten door groote pijnen al de waerheydt heeft beleden ende ghekent. O onsalige, die door zijn tonghe, sonder noot hem selven gebracht heeft in sulcken verdriet ende ellende, ende daermede de ghemeyne vryheyt en liberteyt belet heeft. De ghene die Iulius Cesars doot gesworen hadden, slooten Ciceronem wt desen raet, ende van dit compact ende verbont en mocht hy niet weten, nochtans al was hy een oprecht goet man, alle tyrannye seer hatende, niet dat sy op zijnen moet ende herte niet wel en betrouden, maer sy en dorstent zijnder tonghen niet wel betrouwen. Ende och oft hy Anthonium so cloeckelijck met vechten overvallen hadde, als hy hem metter tonghen sterckelick tot quaet verweckte. Ga naar margenoot+Maer de Philosooph Zeno, om dat hy niet het secreet vander muyteryen en des verbonts, (door groote pijnen ende tormenten verwonnen zijnde) mellen en soude, zijn eygen tonge met zijn tanden af-bijtende, heeftse wtgespogen int aensichte des Tyrants. | |
[Folio 64r]
| |
Ga naar margenoot+Ten was ooc niet onbehoorlick datmen een lichte vrouwe genaemt leeuwinne, groote eere bewees, om dat sy haer tonge so wonderlick wel bedwinghen coste. Dese vrouwe was van lichten aerde, groote gemeynschap hebbende met twee boels genoemt Hermodius, ende Aristogiton. Sy wist ooc van de verraderye ende conjuratie die dese boels op handen hadden. Want sy wel hopende was (gelijc de vrouwen gemeynlick plagen) dwelck oock alle dander hoepten, dat de sake geluckigen voorganc hebben soude.Want sy hadde oock vanden selve sappe gedroncken, ende was ooc ontsteken met hunder minnen, ende daer wt quamt dat sy ooc wel wist van alle hun secreten. Maer want sy het feyt niet en hebben connen volbrengen, om dat de verraderye gemelt was, so dat sy beide ter doot gebracht zijn, de vrouwe als sy ooc gepijnicht wert, en constmen haer met geen tormenten oft pijningen gedwingen, om noch meer medeplegers van deser verraderien te melden. Die van Athenen haer vander stantvasticheyt ende volherdicheyt eender vrouwen seer verwonderende, hebben haer ter eeren gemaect een leeuwinne van copere, maer sonder tonge, ende hebben die geset voor de poorten des Casteels, om dat de leeuwinne beteeckenen soude die onverwinnelicke stercheit der herten, maer dat hy geen tonge en hadde, dat bediede dat sy so stil swijgen coste, als oft sy geen tonghe en hadde. Ga naar margenoot+Maer so dancbaer en is niet geweest het volck van Roomen, al was so wel te verwonderen de volstandicheyt int swijgen van eenen dienst slave, als van een vrouwe. Marcus Antonius de Orateur, wert eens geaccuseert van vrouwen cracht, de aenleggers die eyschten zijnen dienstknecht oft slave, om te doen pijnigen, om datmen seyde dat hy de lanteerne voor zijnen meester ende heer gedragen hadde, als de | |
[Folio 64v]
| |
Heere ginck om het selve overspel te bedrijven. De slave was noch jonck ende opgevaert, ende hy was aldaer selve tegenwoordich, ende sach dat hy om zijnen meester te mellen soude gepijnicht worden. Als sy nv t'huys gecomen waren, ende dat hy zijnen Heere om dese sake seer beladen ende begaen sach, heeft hem den slave van selfs geraden ende inne gegeven dat hy hem den rechteren soude over leveren om gepijnicht te worden, geloovende zijnen Heere by eede, dat niet een woort wt zijnen monde en soude gaen, daer zijne sake soude door verachtert ende beschadicht worden, welcke belofte hy oock volbracht heeft, al wast dat hy met menigerleye ende wreede tormenten gepijnicht wert. Ga naar margenoot+Maer Cajus Plotius Plancus, als hy van zijn vyanden seer gesocht wert om gedoot te worden, ende als zijne slaven ende dienaers lange gepijnicht zijnde, nochtans stantvastelijck loochenden, ende seyden dat sy niet en wisten waer hun Heere verborgen was, so is Plotius van selfs te voorschijne ghecomen, ende heeft hem selven gemelt, liever hebbende vermoort te worden, dan dat alsulcken ghetrouwen dienaers om zijnen wille langhere gepijnicht souden worden. Hy en konste zijne dienaers om haer stille swijghen, gheen meerder eere bewijsen, Agesilaus Coninc van Lacedemonien, als hy sach dat een quaetdoender alle tormenten diemen hem aendede, hertneckichlijck was verdraghende, ende geenssins yet lijden oft van hem selven clappen en wilde. Wat grooter volherdicheyt ende stantvasticheyt (seyde hy) bethoont dese in zijn quaetheyt: hy heeft hem verwondert vande vromicheyt zijnder herten ende dat hy de tonge so wel bedwingen coste, maer hy beclaechde dat sulcke grooten deucht onnuttelijc misbruict wert in een oneerbaer sake, die voorwaer groote eere ende lof weert soude hebben gheweest, | |
[Folio 65r]
| |
hadde sy recht gebruyckt geweest. Ga naar margenoot+Also men eens na eens Barbiers huys vermaende, om Dionysius den tyran vande werelt te helpen, ende als sommige daer sittende seyden, dat hy te seer subtijl ende onverwinnelick was: de Barbier met een onmanierlicke boerde by bracht al lachende: hoe segdy (sprac hy) dat hy onverwinnelick is, als ic somtijts het scheyrmes op sijn kele stelle? Dat woort is overgedragen geweest aen Dionisium, ende die Barbier wert aen eenen tack gheknoopt. Voorwaer oock brengen veel menschen hun selven in groot verdriet ende ellende, om dat sy genegen zijn altijt wat nieus bootschappen ende wat vreemts by te brengen. Ga naar margenoot+Die groote bloetstortinge ende nederlage die de knechten van Athenen geleden hadden in Cicilien, hadde een Barbier alder eerst gehoort van eenen dienaer oft pagie, wiens meester wt den leger ende strijde gevlogen was. Die Barbier voor alle saken sijnen winckel verlatende, sorgende dat hem die eere van die eerste boodtschap verrast soude worden, is met grooter haest ter stadt-waert inne geloopen, ende heeft die geheele stadt met sulcken droeven tijdinge en roeren gestelt. De geheele stadt in roeren wesende, ende tvolc met hoopen vergadert zijnde, heeftmen begonst te ondervragen wie eerstmael dese tijdinge ende nieumare over ghebracht hadde. De Barbier quam te voorschijne, ende wert voor de Heeren geleyt, men beval hem dat hy soude seggen wie hem eerstmael dese nieumare geseyt hadde, hy seyde dat hy den man niet en kende, ja dat hy ooc niet en wiste hoe hy genaemt was. Terstont wert de Barbier op een rat gebonden om gepijnicht te worden, om dat hy so droeven tijdinge den volcke wijs gemaect hadde. Ondertusschen zijnder gecomen die sekere tijdinge brachten vande groote nederlage die haer | |
[Folio 65v]
| |
geschiet was, dies de borgers na huys gingen om een yegelick sijn lijdne ende tegenspoet te beweenen, latende den Barbier op het radt gebonden liggen. Ten laetsten als hy ontrent den nacht vanden Scherprechter ontbonden wert, so vraechde noch de Barbier den Scherprechter, oft hy niet gehoort en hadde van Nicias, ende in wat manieren hy in den slach ghebleven was, want dese Nicias was geweest de opperste hooftman ende Capiteyn van den heyre. So seere was de Barbier met sulcken sieckte gequelt, dat hy gieriger was om eens anders verdriet te weten, dan om sijn eygen ellende te beschreyen, oft om hem selven voortaen te wachten meer in sulcken verdriet oft last te comen. Maer gelijck het dicmaels gebeurt dat de gene die eenige bitter ende stercke medecijne ghedroncken hebben, haer noch den kroes daer sy die wel gedroncken hebben, verleet ende de walge daer van steeckt, also haten wy oock de gene die een quade tijdinghe terstont bootschappen ende verbreyden. Maer wat ist van noode so veel exempelen van dit gebreck wt de oude Historien te verhalen, als alle des menschen leven over al daer mede vervult is, ende dat wy sulcx daghelijcx voor ooghen sien. Ga naar margenoot+Van dier sieckten zijn sy oock ghequelt, de gene die groote genoechte hebben om te verclaren toecomende dingen om dat sy souden schijnen waerseggers, Astrologiens, oft Hantkijckers te wesen. Dese souden somtijts liever sterven, dan hun conste te laten oft te moeten swijgen. Ga naar margenoot+Maer Henricus Coninck van Engelant de sevenste van dien name, hadde liever eenen alsulcken Waersegger confuyselic te beschamen dan te dooden. Dese Waersegger hadde wt de sterren gesien ende te voren geseyt dat de Coninck binnen dien jare sterven soude. Desen roere | |
[Folio 66r]
| |
quam den Coninc ter ooren. De Coninc heeft den Meester ontboden, ende hem met eerlicke woorden aengesproken, hem ghelatende oft hy vander saken niet gheweten en hadde. Onder al vraechde de Coninck hem, oftmen wt de sterren sekerheyt van toecomende dinghen soude connen voorseggen, hy seyde ja. De Coninck vraechde noch, oft hy in sulcke conste vast gheleert was, de Meester seyde oock jae, hopende dat hy daer door vanden Coninck soude ge-eert ende begift worden. Doen seyde de Coninck: segt my dan waer dat ghy dese toecomende Kerstheylich-dagen wesen sult, want het Hoochtijdt van Kersmisse was nakende. De Waersegger stont verbaest, niet wetende wat antwoorden. Als de Meester, door bedwanc vanden Coninc, seyde dat hy dat niet vastelic en conste te voren geseggen oft geweten, so ben ick dan (sprac de Coninc) beter Meester in dier consten dan ghy [zij]t, want ick segge u te voren ende wete dat ghy [da]n sult sitten op den toren. Also wort binnen Lond[e]n genoemt de plaetse daermen die gevangenen set diemen wel bewaert wil hebben, ende met dien wencte de Coninc datmen hem daer soude leyden. Als nv [sijn]en lust om waer-seggen daer sittende vercoelt ende gheblust was, is hy met groot gelach ende bespottinge wtgelaten. Voorwaer het is veel beter [he]mselven van sulcken waerseggingen ende consten vermijden, om dattet te beduchten is, dat ons [sul]cken beleefden Coninck altijdt niet ghebeuren en soude. Ga naar margenoot+Onder desen hoop behooren oock de ghene die het onbequamen raedt te gheven, soo wel ander menschen als hun selven in last ende verdriet brengen. Perillus liet hemselven voorstaen, om dat hy [de practijcke vant metalen peert gevonden hadde, | |
[Folio 66v]
| |
dat hy grooten danck byden tyran Philaris behalen soude, maer tot sijnder schaden ende groot verdriet, leerde hy dat het warachtich is, dwelck Hesiodus geschreven heeft, ende noch hedensdaechs een ghemeyn segghen is: Eenen quaden raedt, is voor den raetsman alder quaetste. Ga naar margenoot+Ick sal u noch verhalen een fabule die ic te Parijs gehoort hebbe, doen ick daer noch woonachtich was, maer of die warachtich is, dat en weet ick niet, voorwaer sy schijnt warachtich te sijne. Daer is op de coren-marct, na mijn best onthouden, een gat van eender stinckender reolen, in welcke reole een persoon van Parijs hemselven dede begraven, om dat hem den quaden raet die hy gegeven hadde, te spade beroude. Hy hadde den Coninck droevich ende benaut gesien, de sake sijnder droeffenissen was dat hy gelts gebrec hadde. Dese raetsman om dat hy den Coninc soude verblijden ende behulpsaem wesen, heeft hem gheraden, dat hy van alle het gene dat de dorplieden ter marct brachten, hoe luttel oft cleyn dattet ware, eenen tol nemen soude, te weten, een cleyn coperen pennincxken, ende dat maer twee jaren geduerende, Alsmen nv sach dat door dese schattinghe, in sulcken stadt die vol volcks is, soo grooten hoop ghelts vergadert wert, sulcx dat Hesiodus sententie wel warachtich scheen, te weten: dat veel cleyne eenen grooten hoop maken, dus en heeftmen dese schattinghe noyt af willen stellen. So dat ooc hier door noch veel meer andere belastingen gevonden zijn. Als de gene die eerstmael desen raet gegeven hadde, nv sach dat hy so grooten macht ende auctoreyt niet en hadde int ontraden, als hy int raden gedaen hadde: om dat hy nv op hem selven wreken soude sijnen onbedachten raet, ende dat hy eenen yegelicken soude waer- | |
[Folio 67r]
| |
schouwen dat sy hun voor sulckenen steen souden wachten, so heeft hy by sijn testament belast datmen hem inde stinckende reole na sijn doodt begraven soude, inde welcke alle vuylicheyt vander heelder marct vergaderen ende tsamen doorloopen, op welcke marckt noch op den dach van heden die schattinghe ghehouden ende gheexecuteert wort. Ga naar margenoot+Het gene dat wy tot noch toe geseyt hebben van de gebreken der tongen, is bycans van sulcker genegentheyt dat het meer der sotternijen, oft rasernijen ende dullicheyt gelijct, dan eenige boosheyt. Zijn nv dese gebreken de menschen so hinderlick, wat sullen wy dan seggen, vande gene die met eenen op[s]etten quaden wille, het alder booste instrument der tongen, altijt roeren ende slingeren, tot gemeyne bederffenissen der menschen? Als de gene die met opsetten wille wtgeven valsche ende versierde Prognosticatien, om dat sy deen lant tegen dander, ende den eenen Coninc tegen den anderen souden tot oorloge verwecken, als sy propheteren het gene dat sy geerne sagen gebeuren, ende als sy nv den eenen Prince, nv den anderen te voren seggen, het sy victorie oft nederlage, die dicwils met voordachten sinne groote leugenen versieren, om sulcke te brengen ende te locken in hun doot ende verdriet dien sy niet jonstich en zijn, ende die ooc met leugenen bedriegen, de onnoosele ende eenvuldige lieden, die ooc met leelicke loftuyterye ende pluymstrijckerye der machtigen Princen sinnen versotten, die met schalcke listen ende practijcken twist ende tweedracht onder den volcke zaeyen, die valsche eden sweeren, die haren naesten valschelic achter rugge beliegen, die met overdraginge doen scheyden alle vrientschappe, contracten van peys, oft ooc houwelicken, die commocien verwecken, die hunnen naesten met schimpige woorden ver- | |
[Folio 67v]
| |
stooren, die ketterye leeren, die alle blasphemie wt spreken teghen God ende sijn heyligen, so dat het nv cleyn schijnt te wesen, dat sy de machtige Princen der werelt niet en sparen ende mijden. Oversiet alle verdriet ende jammer datter inde werelt is, ghy sult bevinden dat een quade boose otnghe de fonteyne ende oorspronck van alle quaedt oyt geweest is. Ende och oft dit gebreck alleenlick maer en regneerde in der Princen hoven, ende niet onder de gene die gehouden ende geacht willen worden voor hoofden der Christenheyt, die gehouden willen zijn voor spieghels ende exempelen der Christleicker oprechticheyt ende Religien. Maer om dat mijn redene niet te lanc en valle, so en sal ic niet seggen vande loftuyters ende pluymstrijckers, welck gheslachte van menschen booser is dan eenich gedierte op aerde, aengesien dat ic op andere plaetsen ghenoech daer van vermaent hebbe, oft oock om dat de ghene die hier af begeeren wat te hooren, die moghen lesen een fraey Boecxken van Plutarchus, d'welck ick int Latijn overgeset hebbe. Maer van de boose leughenachtige tonge ende ydele clappinge sal ick metten cortsten wat vermanen. Het gene dat in eens menschen herte verborgen is, dat en is niemanden kennelic dan alleen God. Maer hier toe is de tonge den menschen verleent, om dat door dese bootschappersse d'een mensche des anders sin ende gedachtenisse kennen soude. Ende het is wel behoorlic dat een beelt gelijc zy, den principalen patroone daert na geconterfeyt is. Goede spiegels representeren ende vertoonen claerlick alsulcken figueren, als haer voor gehouden worden. Maer spieghels die bedriegelick zijn, en ghebruycktmen nieuwers toe, dan om de menschen te doen lachen. | |
[Folio 68r]
| |
Ende de sone Gods die op der eerden gecomen is, om dat wy door hem den wille Gods souden leeren kennen, wilde daerom geheeten worden dwoort des Vaders, ende hy wilde ooc genoemt worden de waerheyt, om dattet so leelic ende ongoddelic is, dat de otnghe van t'herte verschilt, ende met het herte twistich is. Maer o eewighe God, wat cleynder trouwe isser nv ooc onder de Christenen inde tonge gelijckende? Wat vintmen menige menschen die hun [soo] gewent hebben te liegen, dat sy selve niet en weten dat sy leugenen spreken? Het gene datmen inde Comedien, diemen voormaels plach te spelen, den slaven toe schreef, dat is leugenen te vesieren, sulcken gebrec sietmen nv onder hooge ende leege, geestelic ende weerlic regneren, dwelcmen ooc alst in groote Meesters regneert, niet en noemet dan wijsheyt ende voorsichticheyt. Hier en tusschen sal ic my vermijden te seggen, van alsulcke wiens gheheel leven anders niet en is dan een leugene. Want sommige niet alleen dan liegen met woorden, altijt inden mont hebbende de religie ende heylicheyt, de heylige kercke ende Christum, tgeloove ende het Evanglium, maer oock met geveynsden gelate, met wonderlicken habijte, ende cleederen, met spijse, titulen, ende ceremonien veysen sy hun voor de werelt, voorwaer tot grooter bederffenissen der Christelicker religien, die sy voor de menschen geveysdelick belijden. Ga naar margenoot+Sodanige waren voortijts byden Griecken de Philosophen, door hun lange baerden ende mantels wtgevende dat sy wtnemende wijs waren, altoos op de tonge hebbende, de deucht, al dat eerlick ende betamelic was, ende de vryheyt oft liberteyt, hoe wel nochtans sommige van hun besmet waren met menichfuldighe groote ghebreken, niet zijnde dan dienaers des [b]uycx ende der ydelder glorien. Sodanich waren oock | |
[Folio 68v]
| |
byden Ioden de Phariseen, die door hun droef gesichte, ende door ander bedroch begeerden ende sochten vant slecht volcxken den nae ende lof van heylicheyt. Maer om dat beyde dit gelach de deucht maer op de tonge, ende niet inder herten hadden, so moeten sy hooren, dwelc eens een wijs persoon sprac. Want als eens een Hooftman, die meer met cloeckheyt dan met welsprekenheyt begaeft was, de Philosophen in hun schole hadde hooren disputeren op tstuc van deuchdelic ende eerlic te leven, hun disputatie gedaen zijnde, wert hem gevraecht wat hem hier af dochte: waer op hy geantwoort heeft: Hier en gebreect niet, dan dat ghy ooc metten wercken volbrengt ende blijcken laet alle het ghene dat ghy hier geroert ende geleert hebt. Hy gaf hun te verstaen dat sy alle haer leven lanck niet en deden dan vanden deucht disputeren, ende daer na niet en leefden. Maer wat hoorde doch de Phariseus van Christo? Ghy hebt wel geantwoort, doet so ende ghy sult het leven verwerven. Maer och ofter onder de Christenen geen en waren die der Philosophen bedroch ende der Phariseen eergierich ghelaet te boven gingen. De duysternissen zijn verdwenen, het licht is aengecomen, den kinderen des lichts en betaemt geen bedroch. Ga naar margenoot+Op welcke heeft de waerheydt Christus meer geschimpt ende wat geslacht van volcke heeft hy meer gestraft, dan de Hypocriten ende geveysde geesten? Oft wat costmen voormaels yemanden schandelicker naem ghegeven, dan te segghen dat het een ghuychelaer oft fartsen-speelder was? De ordinantien ende wetten der Heydenen verbieden, dat niemant tot andere eere oft hoocheyt comen en mochte, die voor de gemeynte ende op de stellagie hem verthoont hadde, dan hy van conditien ende gewoonte was: ende hedensdaechs besit dit oneerlic | |
[Folio 69r]
| |
geslachte der geveynstheyt alle eeren ende hoochheden der werelt, al omme laten sy blijcken de conste der geveynstheyt, in houwelicken, in bestanden, ende minnelicke vergelijckinghen der Princen, in Coningen ende Keysers Hoven. In Terentius Comedie wert eenen smadelijc versproken ende moeste hooren: en schaemt ghy u der valscheyt ende der leugenen niet? Hy antwoorde neen ick, als my profijt daer door comen mach (want het was een roffiaen diet sprac) ende hem wert daerop geantwoort: O onwaerdige ende stinckende mespoel: Maer hoe veel menschen vintmen die desen Dorionem (want so was hy genaemt) int lieghen ende in ydelheyt te boven gaen, als sy daer door gewin ende profijt mogen genieten, daer en tusschen nochtans haer selven den volcke verthoonende ende wtgevende so wijs als Plato, ende so deuchdelijck als Cato was? Hy wort van de wet gestraft, die een man geboren zijnde, daghelijcx in vrouwen cleederen gaet, ende het wort gehouden voor daghelijcx spel onder eens Philosoophs mantel, Ga naar margenoot+onder een heylich cleet te bedecken een schudde, eenen overdrager, een bedrieger, een boeve, ende bespieder der ghemeynten, ten cortsten, wat niet? want ick schame my, ende het verdriet my alle andere onbehoorlijcheden te vermanen. Die hun voor vrouwen wtgeven, worden om hun valsch habijt beschaemt, ja al waert ooc dat sy anders niet misdaen en hadden. Maer dese verontschuldicht in alderhande boosheyt het bedroch der cleederen. Diemen eens op leughenen bevint, het is wel behoorlick datmen hem geen geloove meer en geue, ende daermen geen geloove en geeft, daer wort verstooten alle ghemeynschap eens menschen leven. Want wie soude met een alsulcken handelen, die hem geender leugenen en schaemt? Oft wie soude | |
[Folio 69v]
| |
sulcke connen beminnen, die geen dinck wter herten en spreeckt oft en meynt? Ende oock niet sonder redene en seytmen ghemeynlick: Wijst my eenen leughenaer, ick sal u eenen dief wijsen. Dit quaet waer te lichter om achten, waert sake dat de logenaers hun selven alleen door hun menichvuldich liegen het gelove benamen, maer sy maken door hun lichtveerdicheyt datmen ooc andere die de waerheyt spreken niet en gelooft. Want niemant en heeft medelijden met eenen bedrieger oft spotter (gelijc Horatius schrijft) ende niemant en sal hem opheffen al hadde hy zijn been gebroken, om dat hi so dicwils metten volcke, die om hem te helpen quam, gespot ende ghegect hadde, hem veysende gelijck oft hy zijn been gebroken hadde, maer als hem yemant helpen wilde stont hy op, ende also met hun spottende was. Gelijc ooc de cooplieden die dicwils door quade schuldenaers bedrogen zijn geweest, eenen anderen ooc geen gelt en willen doen, ende en betrouwen de gene niet die hun nochtans seer wel betalen souden. Ende die en zijn niet so heel onvroem te achten, die door tgebrec der natueren ende door een quade gewoonte van liegen misdoen, als de ghene die met een valsch ende quaet voornemen sulcx doende zijn. Want men vinter die met groote neersticheyt nieuwe maren ende prognosticatien wtgeven, om dat sy souden beroerten onder tgemeyn volc maken, ende dat sy groote Princen tot oorloge tegen malcanderen verwecken mochten. Daer isser ooc die hier toe versieren ende wtgeven vreemde openbaringen, visioenen ende droomen, het is schier der moniken spel oft tijt verdrijf. Sommige andere geven wt twee oft driemael des jaers, datter van yemants geselschap oft vrient (daer sy op vergramt zijn) gestorven ende begraven is, om also een luttel tijts met een quade tijdinge de vrienden vanden dooden te quellen ende te | |
[Folio 70r]
| |
bedroeven. Ende nv ist ooc een maniere geworden datmen drucken laet schimpige valsce boecxkens met ver[sie]rde titulen ende eens anders naem, dien sy willen be[sch]adigen, daer op te stellene. Met alle dese onbehoorlicke feyten en moeyen hun de rechters niet veel. Maer het is beter dat ic dit hier blijven late, op dat ic te beter mijn eerste propoost vervolgen mach. Ga naar margenoot+Nochtans moet ic dit noch verhalen: laetse hun vry [de]r leugenen niet schamen, die hun haers vaders des duyvels niet en schamen, hy is het begin ende oorspronc der leugenen so ons de heylige schriftuere leert. Te wijle st geen leden Christi zijn en willen, laetse versmaders der oprechter tonghen wesen: ende voor het achten (believer hun) die de waerheyt spreeckt. Ga naar margenoot+Nv sal ick comen tot de ghene die valsche eeden sweeren, al ist nochtans dat elc leugenachtich wort (so ons het Evangelium leert) den Christenen so veel [is] als eenen valschen eedt, ja het quaet leven van alle Christenen sal voor eenen valschen eedt geacht worden. Ende dese maniere van eedt is voortijts gevonden ende toegelaten, om datmen den naesten met eenige leugene niet bedriegen en soude, om dat geen overheyt oft Prince door bedroch en soude worden opgestelt, op dat een wethoudere ende overhooft altijt rechtelick ende Goddelic handelen soude, dat ooc een ghetuygen anders spreken en souden dan dat warachtich ware, insghelijcx dat de Advocaten ende Procureurs gheen quade saken bedienen en souden, ende om dat rechters ende wethouders niet en souden wtspreken dan dat rechtelic ende betamelick is. Ga naar margenoot+Maer overleest doch eens alle oude Cronijcken, wanneer suldy bevinden datmen oyt meer eenen gebruyct heeft, dan nv ter tijt onder de Christenen, ende datmen ooc so vele valsche eeden gesworen heeft. Het sweeren en heeft gheen eynde. Een | |
[Folio 70v]
| |
Prince moet sweeren eer hy gehult mach worden, de Overheyt moet sweeren, ende de gemeynte moet sweeren, met groote solemniteyt ende ceremonien wort over al den eedt volbracht. Die een Borgemeesterschap oft eenige overheyt aenveerden die moeten sweeren, ende nochtans zijnder sommige die hun officie so bedienen als oft sy gesworen hadden eenen valschen eet te doene. Maer hoe dicmaels moeten de Keysers sweeren, eer sy de heylige croone ontfangen? Hoe dicwils vergaderen ende overcomen de Princen ende groote Heeren met eede van bestant ende peys, hoe dicwils worden ooc de bestanden door den valschen eedt gebroken? Eens oft tweemael moet een die een Priester wort den Bisschop eedt doen. De openbare Notarisen doen den Paus eedt, ende ooc die Bisschoppen diemen Suffraganen noemt. Hoe dicwils moeten de monicken hunnen abt by eede onderdanicheyt gelooven? Ondersoect nv neerstelick eens yegelijcx leven ende wercken, ghy sult bevinden datter over al valsche eeden gebeuren. Ende daer en tusschen en sweertmen niet byden steenen God Iupiter, oft by Herculem, maer by tCruys Christi, by theylich Evangelium Gods, by der zielen salicheyt, ende dat noch meer is, gelijck oft dit niet ghenoech en ware, men breect ende deylt oock het alderheylichste broot des Sacraments, boven dwelcke men geen heyliger ende eerweerdiger dinc ter werelt en can gevinden. Ende de tonghe can alleen alle dese verbonden ende eeden gebreken ende te niete gedoen. Wy verwonderen ons van S. Peter, dat hy den Heere driemael verloochent heeft, den welcken hy maer met een menschelicke affectie ende ghenegentheyt en beminde, wiens geest ende cracht hy noch niet ontfanghen en hadde, den welcken hy noch niet ghesien en hadde van der doot verrijsen, oft | |
[Folio 71r]
| |
opclimmen ende varen ten Hemel, ende met ons en ist maer kinderspel eenen valschen eedt te doen, recht oft het min ware den name Gods ydelick te gebruycken, dan Christum te verloochenen. Ende oock hedensdaechs worden sy van hun officie geset, ende en zijn niet weerdich in eenighe rechten te [si]tten, de gene die meyneedich bevonden worden. Maer waert datmen het leven van sommighe persoonen wel doorsaghe, hoe grooten menichte van valsche eeden soudemen vinden. Nv wort hy ooc voor meyneedich gehouden die voor een graeuwe cappe aentreckt een swerte, oft die inde plaetse van wollen, besichde linwaet. Want men heetse verloopen Monicken, oft Apostaten (welcke soude voormaels na gegeven werden den genen die den naem Christi verloochenden) die afvielen ende hun totten dienst der duyvelen ende tot afgoderije begaven: Ende nv naedemael het gheheele leven der menschen is, als oft het Sacrament des doopsels maer kinderspel en ware, nochtans en bekent niemant zijnen valschen eedt, ende en siet niet dat hy meyneedich is, niemant en schaemt hem der overtredingen ende verloocheningen Christi. Ic en spreec hier niet met de gene die onwijsselick verlaten een eerlijcke maniere van leven, maer ick vermane van t'quaet gevoelen dat het volck hier af heeft. Ga naar margenoot+Ic come nv tot het fenijn der tongen, welc fenijn boven alle Schorpioenen oft fenijnich cruyt om eenen mensche haestelic te vernielen crachtich is. Inder Heydenen rechten ende wetten werdense ooc ter doot gedoemt, die met tooverye eens anders coren ende vruchten bedorven, oft die met toouerije pestilencie ende andere quade siecten onder tvolc wisten te doen comen: maer hoe veel hinderlicker is een tonge, die met ongoddelicke woorden de Godtvruchtic- | |
[Folio 71v]
| |
heyt tonder brengt? die de suyvere eerbaerheyt met oneerlicke woorden verjagende instort, ende toeseynt die onreyne liefde der quader begheerten? die den Princen ende machtige Heeren, in plaetsen van saechtmoedicheyt, in blasen onverdrachelicke wreetheyt, giericheyt ende strafficheyt, ende die de ghemeyne fonteyne daer elc zijn behoef wthaelt, met dootelic fenijn ontreynicht? Die voudoosen ende tooveressen worden verbrant, die met vergift de menschen hun cracht benemen, oft eenichsins den lichame hinderlic zijn, oft die de geesten vanden dooden menschen, te raden gaen, die met heymelicke toouerije den duyvel sacraficie doen, die met fenijn yemant hinderen, dwelck altemael gedaen wort by hulpe ende toedoen der tongen, gelijck Virgilius dat oock betuycht:
Als die valsche Tooveresse door dranck ons wilde vergheven,
Met cruyden ende woorden hebben sy sulcx bedreven.
Ga naar margenoot+Voorwaer aengesien de valsche tonge alle dese boosheden werct in smenschen leven, so en is nochtans niemant hier af verwondert, so gemeyn is sulcx nv geworden in allen landen. Maer isser ooc eenige hinderlicke conste der tooveryen, dan dat de jongers ende maechdekens tot quade oneerbare manieren van joncx gewent worden. Alle de gene die boosheden voort leeren, ende stroyen alsulcke hun fenijn niet? Die de onnoosele joncheyt met oneerbare woorden bederft, stort alsulcke inde selve niet een ongeneselic fenijn? Ende tegen der toovenaers quade consten geeftmen ooc wel remedien, maer tegen het hinderlick fenijn der tongen, wat remedie soudemen connen gevinden? Men vint besweeringen daermen een slange mede can gedwingen, maer men vint geen maniere van besweeringen oft tooverijen, daermen een achter-clappers tonge mede bedwinghen mocht. | |
[Folio 72r]
| |
Ga naar margenoot+Hier in is voorwaer de natuere meer gelijckende een wreede stiefmoeder, dan een natuerlicke moeder, want sy eenen yegelijcken fenijne sijn bysondere cracht ende dootlic verderf verleent heeft, ende daer inne met een wreede veranderinghe overvloedich gewracht heeft, maer der tongen heeftse alleen gegeven alderhande manieren van fenijnen. Een quade tonge die yemanden is radende tot giericheyt, al soude hy sijn broeder bedriegen, oft tot Kercken berooven, oft tot moorden ende yemanden te vergeven, en stroyt dese niet erger fenijn, dan tSerpent datmen Dipsas noemt, na wiens beet volcht eenen onversadelicken dorst, tot dat door de overvloedicheyt des drancx de aderen scheuren en bersten? De slange diemen int Latijn Seps noemt, is een cleyn dierken, ende nochtans is haer fenijn so crachtich dat de gene hier af besmet ende gebeten is, terstont so heel verdwijnt ende vergaet, dat oock het gebeente niet heel en blijft. Maer een schadelicke tonge, die het fenijn der nijdicheyt oock in eens anders herte ghestort heeft, waer door hy onsalige sijn herte ende lichaem gaet eten, en heeft sulcke tonghe niet schadelicker ende dootlicker fenijn dan die slanghe Seps inne gheblasen? Hoe wel het onder alle andere fenijnige Serpenten den roem heeft, dat, als alle andere slangen maer het leven des menschen en benemen, so en spaert dit cleyn slangesken ooc de doode lichamen niet, maer het doetse verdwijnen ende vergaen. Ga naar margenoot+Nv wel aen, een tonghe die met fenijnlicker woorden het fenijn der eergiericheyt int herte saeyet, oft een loftuytachtige tonge, die eenen mensche soo betoovert, dat hy van grooter hooveerdijen opswillende hemselven duncken laet dat hy God is, en heeft sodanige loftuyter sulcken mensche niet erger fenijn ingeblasen, dan het Serpent datmen | |
[Folio 72v]
| |
Prester heet, gedaen soude hebben, wiens beet terstont des menschen lichaem seer hooge doet opswillen? Een catijvich mensche, die hemselven toeschrijft die eere, Gode alleen toebehoorende, ende hem oprecht ende steeckt tegen alle datmen God noemt, oft ge-eert wort als God, en is dese niet opgeblasender ende volder fenijns gegoten, dan oft hy van tSerpent Prester genoemt gebeten ware? door wiens fenijn eens menschen lichaem wter maten opswilt, nochtans niet so hooghe als eenen Olifant. Maer het herte van eenen opgheblasen mensche, swilt ende verheft hem selven totter hoocheydt Gods, die nochtans onmetelick ende onbegrijpelick is. Ga naar margenoot+Alexander Magnus hadde sijne opruyders, die hem in sijn joncheyt (hoewel hi van natueren hoochmoedich ghenoech was) altijt waren radende tot oorloge, hem versekerende de heerschappie over de geheele werelt, die hem ooc somtijts nieuwe vyerige voncken inblaesden, seggende: Dit lantschap moet ghy noch met wapenen ende gewelt onder u subjectie brengen, dat volc en ontsiet u niet maer veracht u. Ende hy, eylaes, niet denckende dat hy haest sterven soude, vervulde door dese quade ingevingen alle landen ende steden met dootslagen ende bloetstortingen, sijn alderbeste vrienden ooc niet sparende, aengesien hy niet gelijden en coste van yemanden veracht te worden. Hadde dese Alexander niet arger fenijn wt die boose tongen gesogen, dan de gene die gebeten zijn, van tSerpent Hemorrhois geheeten, dwelc also byden Griecken genoemt wort, om dat de gene die daer af gheraeckt zijn, wt hyn gantsche lichaem niet dan bloet en sweeten? Ga naar margenoot+Ten anderen een schadelicke tonge die eenen anderen ontraet sijn leven te beteren, ende hem inblaest dat hy gerustelick leven soude, oock raet dat hy in | |
[Folio 73r]
| |
wellust ende sonder achter-dencken leven soude, seggende: Laet ons eten, drincken, ende goede chiere maken, want morghen sterven wy, oft aldus, God en acht niet wat de menschen doen, oft onse sorchvuldicheyt en doeter niet toe, aenghesien dat God (weer wy willen oft en willen) met ons doen sal het gene dat hy eens voorgenomen ende geordineert heeft. Dusdanige tonge (seg ick) die sulcken dootlicke onacxsaemheyt ende traecheyt in eens menschen herte gestort heeft, en heeft hy niet sulcken mensche schadelicker gewont, dan oft de selve ghebeten waer van t'Serpendt datmen Aspis noemt, door wiens fenijn een mensche vast slapende wort, ende so sterft sonder pijne oft weedom te gevoelen? So zijn oock de gene die weeldichlick leven, sy hebben hier wellustige dagen, ende binnen eenen oogenblic dalen sy ter hellen. Ga naar margenoot+Item een tonghe die alle dinck ten quaedtsten overdraecht, die beloopt ende beneersticht by groote, maer niet seer wijse Heeren, dat een onnoosel mensche van sijn goet berooft wort, also dat de selve (ghelijck oft hy vanden Donder ende Blixem geslagen ware) eer doot is, eer hy de smerte ghevoelt: is dese tonge ooc niet hinderlicker dan tSerpent, datmen int Latijn Iaculum noemt, dwelc hem selven gelijc eenen pijl schiet ende slingert, ende met grooter cracht vliecht door eens mensche hooft, met sulcker snellicheydt, dat de doodt daer terstont na volgende is, eer de mensche weet wat hem is? Ga naar margenoot+tSerpent Basiliscus is door tgesichte ende [b]ete den mensche schadelick ende hinderlick, dwelck so crachtighen fenijn heeft, dat, ten zy hy terstont af snijt het lidt daer hy in geraeckt ende gebeten zy, aen hem gheen hope des levens meer en is. Heeft tot een nijdich mensche sulcken fenijn in sijn oogen | |
[Folio 73v]
| |
niet, die sijns broeders welvaren altoos benijdende is, daer hy hem nochtans in behoorde te verblijden, ghelijck in sijn eygen welvaren, ende hier toe doet hy noch sijnen beet ende tanden die schadelijcker dan tghesichte zijn, als hy berispt het alderdeuchdelickste ende betamelickste, met eenen valschen omslach ten quaetsten keerende het gene dat wel ende ter goeder meyningen gesproken is, ende daer af ketterije makende van het gene datmen behoort voor Godtlick te achten, ende yemanden van verraderijen beclappende, diemen behoorden te dancken van sijnen wijsen ende oorboorlicken raet. Voorwaer soudemen dusdanigen tonge by Basiliscum ghelijcken, dat dier en soude so schadelick niet bevonden worden. Het fenijn van een Basiliscus is so crachtich ende rasch, dat het haestelick vliecht door de lancie tot inde handen van den genen diet meynt te doorsteken, ende hem also doot, maer noch veel crachtiger is het fenijn van eenen visch Narcus geheeten, de welcke als hy metten visch-haeck ghenoopt wort, schiet sijn fenijn voort door den yseren haeck, lancx den langen draet, ende lancx de knoopen vanden riete oft engelroede tot inde hant vanden genen diese houdende is, ende is hem also hinderlick. Maer veel voorder sal een quade tonghe haer fenijn verbreyden, spouwen, als haer woorden kruypen gelijc eenen creeft, herwaerts ende derwaerts, achterwaerts ende voorwaerts, ende geen eynde en maect, voor datse het meeste deel des werelts doorloopen heeft. Door de huysvrouwe verderft de quade tonge den man, door eenen jonghen discipel de ouders, door een Overhooft de geheele gemeynte, tot dat de cracht des fenijns oock coemt tot inder Princen Hoven, ende van daer over alle de werelt hem verbreyde. | |
[Folio 74r]
| |
Hierentusschen comen de Narci, dat zijn de onachtsame ende luye menschen, die hunnen tijt met ledicheyt overbrenghen, ende met gheenderhande dinc ter werelt bewaert noch versien en zijn, ende verteeren de onnoosele gemeynte. Want geen dinc en is hun hier toe profijtelicker dan dat de vrouwen hun bedroch niet ghewaer en worden, oock dat het gemeyn volc plomp ende slecht is, oft dat de Heeren ende Princen hun onwijsselick regeren. Onder alle Serpenten seytmen dat gheen fenijn ongheneselicker en is, dan tfenijn van tSerpent datmen Aspis noemt, gelijck oock onder de cuyden de meeste cracht om de menschen te beschadigen toe-geschreven wort den cruyde Aconitum geheeten, welck cruyt hier inne met de slange Aspis overcoemt, dat het den mensche al slapende doot ende sterven doet. Nochtans en isser geen so schadelicken fenijn, de cloecheyt der menschen en heeft daer remedie teghen ghevonden. Want Marcus Varro schrijft dat hy een crachtige medecijne vint, so wie van tSerpent Aspis gebeten zijnde, sijn eygen pisse drinct. Ende de cracht van Aconitum wort verdreven door Wijnruyte, ende met den cruyde Erynge genoemt, welcke cruyden te samen gesoden in gansen sap, goet zijn tegen het Aconitum. Hier en tusschen en sal ick niet verhalen alle andere Recepten ende Iuleppen der Medecijnen, die ontallicken zijn. Men vint menigerhande dingen daermen de fenijnige gedierten mede can bedwingen ende van hem verjagen, gelijck den reuck van tcruyt Ebulus. Alsulcken cracht heeft oock den reuck oft roock vanden boom Costus, ende van tcruydt Panacea, Centaurie, Averoone, ende den boom Larix ghenoemt. Eenen esschen boom heeft sulcken cracht den Serpenten so contrarie, dat niet alleen | |
[Folio 74v]
| |
tsap van desen boom gedroncken oft het hout daer van op de wonde geleyt, genesen can, de gene die vanden fenijne geraect zijn, maer ooc egeen Serpent en can het zy s'avonts oft s'morgens de schaduwe van desen boom verdragen, hoe verre dat sy ooc schijnende is. Waert sake dat ghy een Serpent so nauwe besloot dat het niet en conste ontvlieden, dan door een vyer, oft door eenen esschen boom, het sal liever int vyer ghaen. Dit verhaelt Plinius dattet geproeft ende warachtich bevonden is. De selve cracht heeft ooc eenen gebranden Hertshoren. Oock is een Hert selve wter natueren seer nijdich op de Serpenten, die sy door haren aessem wt die holen doet cruypen, ende dan doot bijtende is. Met dese remedie lesen wy dat groote Heyren ende menichten van volcke, hun dicwils tegen t'fenijn bevrijt ende bewaert hebben. Oock heeft die natuere het volc datmen Psyllos noemt in Aphrica woonachtich, een sonderlinge cracht ghegeven, dat sy niet alleen vry van alle fenijn en zijn, maer oock andere menschen die vande Serpenten ghebeten zijn, met woorden ende hun speecksel genesen connen, ende dat sy ooc t'fenijn wter wonde met suygen trecken, ende tselve sonder letsel wederom wtspouwen. Maer een fenijnige tonge gaet alle menschelicke consten, listen, ende practijcken te boven. Onder alle sieckten en isser geen grouwelijcker (na mijn duncken) dan de sieckte die van eenen dullen hont gebeten is. Want den beet van het fenijnich dier Aspis geheeten, doet den mensche al slapende sterven, dwelck een seer soete doot is, ende en besmet ooc niet eenen anderen voort, want men seyt dattet vleesch van eenighe beeste dat also verbeten is, niet besmettelick en is. Maer door den beet van eenen dullen hondt, behalven de harde | |
[Folio 75r]
| |
doot, behalven oock dat het verstant met dullicheyt ende rasernije verloren wort, comender vele menschen int verdriet, want d'een mensche wort vanden anderen rasende. Ende nochtans is tegen dit quaet remedie ghenoech. Ga naar margenoot+Het fenijn van eender quader tongen, en is niet te genesen. Die den crachtigen dranc van tfenijnich cruyt Cicuta gedroncken heeft, sal de crachte des fenijns wederom met veel wijns te drincken verdrijven. Sommige fenijnige beesten brengen met haer oock remedie tegen haer eyghen fenijn. Een Schorpioen gehouden aen de wonde diet gemaect heeft, neemt wederom sijn fenijn na hem. Die gequetst wort van d'wormken Cantharides, die sal bate vinden, ist dat hy sijn vleugelen aftrect ende left die op de wonde, het selve seytmen oock van het hayr van eenen dullen hont. Och oftmen van alle quaetsprekers tongen ronde coecxkens maecte (diemen Pastillos inder Apteken noemt) om daer mede te genesen alle menschen, die metten fenijne der selver tongen gequetst zijn. Daer zijn sommighe landen daer gheenderhande fenijn en leeft: oock en vintmen alderhande fenijn op alle plaetsen niet. Maer in wat hoeck der werelt suldy connen ghevlieden, daer ghy van een valsche tonghe vry zijt, die alderhande fenijn in haerselven besloten draecht? Wy lesen in eenighe Historien datter eertijts sommighe menschen zijn geweest die met remedien teghen alle fenijn so gewapent gingen, dat sy van gheenderhande fenijn en mochten beschadicht worden, maer de tonge is alleen een onverwinnelick quaet, ende daer en is gheenen raet teghen. Hier by overdenckt oock dat alle schadelicke beesten niemanden van selfs en sullen hinderen, ten zy dat sy eerst daer toe getercht worden, | |
[Folio 75v]
| |
te weten, als sy met voeten ghetreden worden. Een quade tonge die spout haer fenijn van selfs wt, ende en is niemanden meer schadelic dan die haer de meeste weldaet bewesen heeft. De groote ghemeynschap ende de eenvuldicheyt der herten, zijn somtijts oorsake om yemanden te beschadighen. Also omvangt het Scorpioen den mensche eerst, eert met sijnen angel steken sal. Ten anderen alle fenijn en is allen gedierten niet smettelick. De Serpenten zijn voor den Oyevaers seer ghesonden cost, nochtans souden de menschen daer aen bersten. Maer tfenijn van des menschen quaede tonghe, is alle persoonen dootlick ende quetselick. Daer zijn beesten die in sommighe landen leven sonder yemandt hinder te doen. De Draken toonen alleenlick in Aphrica haer felle cracht, ende in andere landen zijn sy tam ende niemanden schadelijc. Ende na dien de Perze wt Perssen in Italien ghebracht wert, ende daer geplant is geweest, heeft sy haer fenijn verloren. Ten anderen zijn gemeynlijck de serpenten des nachts stijf van coude ende en doen geen schade, oock zijn sommige wateren des nachts gedroncken seer ongesont, maer inden dach zijn sy ghesont ende sonder letsel. Een quade tonge heeft op alle plaetsen, ende tot allen tijden haer fenijn gereet. Ende onder alle fenijn en worter gheen meer ontsien, dan het ghene dat met een bedrieghelicke schoonheyt hemselven voor doet: gelijck onder de vruchten (diemen Sorba noemt) de alder fenijnichste zijn, die de schoonste inde oogen schijnen: ende gelijc sommige fonteynen, al ist dat sy suyver schijnen te wesen, den genen dier af drincken sterven doet. Daer is oock een maniere van honich, dwelck soeter is dan andere ghemeynen honich, ende is nochtans quaet fenijn. Men vint ooc fenijnen die veel scha- | |
[Folio 76r]
| |
delijcker zijn, om datse dickwils haer verwe veranderen, gelijck het dier Chameleon. Men vinter oock die behalven haer fenijn ooc seer rasch zijn, ende eenen mensche snellijc toe-vliegen. Maer wat canmen gevinden dat hemselven schoonder voort doet, dan een valsche tonge? In wat manieren van gedaenten en can sy haer alst haer lust, niet veranderen? Maer wat isser doch rasscher ende snelder? Men can vande Aderslangen, Artissen ende andere fenijnen menigerhande remedien maken tot groote sieckten, so dat de natuere het quaet dat sy hier in ghegeven heeft, met een beter versien heeft. Maer een quade tonge en is anders niet dan quaet ende dootlijc fenijn. Ooc so zijn de fenijnige dieren hieromme saechtmoediger, want deen Schorpioen en misdoet het ander niet, deen Aderslange en is dander niet hinderlijc. Alleen draecht een mensche tegen een anderen sijn fenijn, ende spout dat tegen hem wt. Ende hierentusschen vervaren wy ons van eenen loof[v]orsch ende vande haech-slangen, maer waerom omhelsen wy eenen mensche die veel schadelijcker en hinderlijcker is, dan alle dese fenijnige gedierten? Snijden wy het lit dat van een Basiliscus beschadicht is sonder beyden af, souden wy niet schouwen de conversatie van eenen quaetspreken den mensche? Wie is so dwaes ende wtsinnich die een slange in sijnen schoot soude willen opvoeden, ende wy gedogen somtijts sommige menschen, die arger zijn dan alle slangen, by ons int bedde. Heeft Pythagoras verboden, dat wy geen swaluwe onder onsen dake en souden laten nestelen, hoewel nochtans dit vogelken sonder fenijn ende schade is, alleen om dat het eenen yegelijcken met sijn gewritsele seer quellijck is, waerom en sluyten wy eenen fenijnigen mensche wt onsen huyse ende geselschap niet? Ons grouwelt ende wy vreesen ons van | |
[Folio 76v]
| |
een Schorpioen, dwelc nochtans niemanden steect, dan den genen dier hem niet voor en wacht, ende ten heeft oock altijt geen dootlic fenijn, daer en boven ooc alst eenen mensche gesteken heeft, dan machmen dat sonder eenighe sorge met een vuyste doot smijten, ende alsment dan aen de wonde douwet, soo vergaet daer door tfenijn, ende de smerte versoet. Maer een quade tonghe slacht de ghene die met den duyvel omme-gaen, de welcke met hun valsche consten, den genen die sy krencken willen eenich hinder toe senden: maer de selve en connen niet wederom af genemen het quaet dat sy yemanden aenghedaen hebben. Want het fenijn cruypt voorts, al waert den genen oock leet daert eerstmael wtgecomen is, ende dit is aldus vander natueren geordineert, dat het seer gemackelijck ende lichte is om yemanden te beschadigen, maer seer qualijck om wederom te ghenesen. Ga naar margenoot+Veel instrumenten vintmen om des menschen leven te vercorten, steenen, sweerden, pijlen ende schichten, tormenten, verspiedingen, oorlogen, tooverije, fenijnige vergiften, wreetheyt der wilder beesten, ende hinderlijcke dieren: pestilencien, eertbevinge, blixemen, hooge vloeden, ende noch ander misvallen die sonder getal zijn, door welcke al te samen den menschelijcken geslachte geen so quaden hinder toe en coemt, als alleen door een quade tonge, waer wt al het voorgenoemde quaet meestendeel spruytende is. Men vint geen jammerlijcker ellende, daer meer quaet wt coemt, dan de oorloge. Maer voorwaer daer en soude onder de menschen geen oorloge wesen, waert datmen geen quade tongen en vont, die altijt den oorspronc der oorlogen zijn. Wat worter dagelijcx menich duysent menschen bedorven met valsche beclappinge? Hoe menige door eens loftuyters | |
[Folio 77r]
| |
tonge? hoe vele door de quade ongeverssche van valschen raet? hoe ontallicke door een tonge vol fenijns der nijdicheyt? hoe veel met achterclap? ende hoe veel menschen bederft een tonge die geweldelijc gewapent is met de scherpe puncten des quaetsprekers ende vermaledijdenis? Overleeft de oude Historien, oversiet alle Tragedien, ende aenmerct al datter oyt bedreven is vande wreede Tyrannen, ghy sult bevinden dat den oorspronc van dien altijt eerst gheweest is door quade tonghen. Alsulcken menichfuldicheyt der boosheden heeft dit cleyn teer ledeken in hem selven, ten sy dat het door een oprecht ende verstandich herte wel geregeert ende bestiert worde. |
|