De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 20. Brieven 2987-3141
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd3112 Van Tiedemann Giese
| |
[pagina 320]
| |
dan toch wel een van de voornaamste is dat wij zien dat de Kerk van Christus, die voor de wereld een toonbeeld van eendracht had moeten zijn, zo als los zand aan elkaar hangt dat er geen enkel volk, geen enkele godsdienst en geen enkele partij bestaat die onderling meer verdeeld is. Dat was zelfs niet het geval bij dat bekende complot van de mensheid bij de bouw van de monstrueuze toren, die instortte door het ontstaan van de spraakverwarring, met de opmerkelijke opdeling van de wereld als gevolg. Want hoewel de Heilige Geest deze ramp van verstoorde eenheid weer in evenwicht probeerde te brengen met een nieuw en voor de christenen bijzonder taalgeschenk, dat alle volkeren van de aarde terugriep tot het gebruik van één evangelisch stemgeluid, moet ieder toch tot de conclusie komen dat de Christenheid weer is vervallen in haar vroegere verdeeldheid en in een dubbele Babylonische spraakverwarring, nu niet alleen de Grieken van de Latijnen, de Georgieten van de Jacobieten en de Moskovieten van de Romeinen gescheiden zijn,Ga naar voetnoot1. maar alleen al in het westen iedere provincie, ieder land, iedere stad intern overhoop ligt vanwege controverses over geloofsdogma's. De scholastieke theologen verschillen onderling van mening. Degenen die de oude theologie stellen boven de nieuwe, zijn het weer met hen oneens. Beide partijen worden uitgelachen door nieuwkomers van kortgeleden die zich evangelischen noemen. Zij verschillen op hun beurt intern net zo veel van mening als zij dat met anderen doen, zodat het geen uitzondering is dat u binnen de muren van één kleine stad, ja zelfs binnen de muren van één huis, drie of meer groeperingen vindt die het hartgrondig oneens zijn over essentiële geloofskwesties. Voor deze in de schaapskooien van Christus verblijvende Alecto ben ik werkelijk meer dan wie ook altijd doodsbang geweest,Ga naar voetnoot2. in die zin dat ik het vermoeden had dat elk in de Kerk ontstaan meningsverschil was veroorzaakt door aanraking met haar slangenhaar. Door die angst voelde ik mij genoodzaakt om de meningsverschillen te laten voor wat ze waren en mij af te zonderen om mij in mijn eigen studies te verdiepen en mijn eigen talenten te beproeven: zou ik in staat zijn om priester te worden van Gods genade als ik de voornaamste beginselen van de christelijke filosofie bestudeerd had? Afgezien van het feit dat ik de Kerk en de Heilige Schrift alle ruimte en gezag heb gelaten, heeft deze belangstelling mij de durf gegeven om op eigen kracht te beginnen met het schrijven van een werk dat wellicht mijn krachten te bo- | |
[pagina 321]
| |
ven zou gaan, maar dat in mijn streven naar waarheidsvinding volgens mij God zo welgevallig is dat ik het gerechtvaardigd vond om het zelfs in drie boeken uit te werken. Ik constateerde dat er in deze tijd bijna geen sekte in het evangelische strijdperk is die geen beschermers van grote naam heeft, wier geleerdheid en toewijding mijn eenvoud van geest verre te boven gaan. Ofschoon ik best goed heb nagedacht over het werk, vind ik het toch moeilijk om eerder op mijn eigen nauwgezetheid af te gaan dan op hun verschillen van mening: zo weinig ben ik ervan overtuigd dat ik het doel van het formuleren van onbetwistbare leerstellingen heb weten te bereiken. Sterker nog, ik geloof dat dit wetenschappelijke onderzoek mij heeft geleerd dat ik, net zo min afgaand op andermans onderzoek als op dat van mijzelf, blijf steken in wat je noemt ondiep water en moet bidden om het mededogen van de Heer, in de hoop dat die voor mij een broeder laat opstaan die in staat is om mij te onderrichten en die de in mijn geschriften geponeerde meningen op zijn aambeeld legt en in model hamert, en bereid is mij overeind te helpen wanneer ik uitgegleden ben, te onderrichten wanneer ik iets niet weet of te steunen wanneer ik wankel. Hoewel ik van mening ben dat ik iedere broeder die erkent lidmaat te zijn van het lichaam van Christus, mag vragen om mij deze ondersteuning te geven, zou ik toch, als ik de keuze heb, liever alleen Erasmus aan mij willen binden dan welk gerenommeerd lid van het gezelschap van lieden van naam dan ook. Maar mijn hoogachting voor u heeft mij er tot nu toe van weerhouden om in dit geval uw hulp in te roepen. Ik was altijd van oordeel dat ik u niet zomaar moest storen. Verder is daar uw leeftijd, die al lang aan rust toe is en steeds zwaarder begint te wegen. Daarbij komt ook nog uw bemoeienis met de betere studies: wat u nog aan krachten rest moet u alleen daarvoor inzetten. Dan zijn er ook nog de dagelijkse beslommeringen en de nauwelijks te verteren luidruchtigheid van mensen die om raad komen vragen, die dingen verlangen, die de groeten komen doen, die maar brieven blijven schrijven, die dingen eisen en die op zeshonderd andere manieren uw rust verstoren. U zult mij wel lastiger, of zelfs brutaler vinden dan al die anderen omdat ik niet zoals zij kom vragen om uw opvatting maar de mijne aan u opdring, door u een boek te bezorgen dat in staat is om wel tien Cyclopen weerzin en spataderen te laten krijgen. Maar dit alles, vermaarde heer, draagt wel bij aan het vergroten van uw roem, u aan wie het zelfs in deze ongemakkelijke levensfase niet vergund is om af te komen van de taken die nu eenmaal uit uw talenten voortvloeien, waarmee u voorheen de wereld uitdaagde tot een debat. Van die roem zou ook ik, die bijna onder een andere hemel en bepaald niet naast uw deur woon, graag deel uitmaken, ook omdat ik daar zwaarwegende redenen voor heb. Mijn enige of voornaamste wens om te gaan schrijven was namelijk om, met vermijding van de zandbanken van meningsver- | |
[pagina 322]
| |
schillen en de hobbels van scherpslijperij, rust te vinden in de uitgestrekte velden van de ongekunstelde Schrift en van de oprechte leer van het evangelie. Wie zou ik dan beter kunnen vragen dan u om te beoordelen welke vooruitgang ik daarbij geboekt heb? U, die uw hele leven lang niets belangrijker heeft gevonden dan u juist daarvoor in te zetten. U, aan wie God klaarblijkelijk een tong en een hart heeft gegeven om daarmee de Heilige Schrift en zeker het evangelie zelf hun oorspronkelijke licht en zuiverheid terug te geven en de hopeloos verdeelde wereld terug te roepen tot een streven naar bescheidenheid en eendracht en tot een leven, Christus waardig. Bovendien, nu ik op zoek wil naar iemand die mijn onderzoeksresultaten kan beoordelen, tot wie kan ik beter mijn toevlucht nemen dan tot degene aan wie ik alles te danken heb wat in mij van waarde mag heten, of het nu gaat om de letteren of om wetenschappen van betekenis? Want ik moet bekennen: als het iets waard is wat ik heb geleerd, heb ik dat uit uw geschriften gehaald, die mij vroeger zo aantrokken en nog steeds zo fascineren dat ik liever verbannen zou worden dan dat mij de lezing ervan verboden werd. En ook als u daar geen boodschap aan zou hebben, beschouw ik mijzelf evengoed als uw leerling als degenen die dagelijks in uw gezelschap verkeren en aan uw lippen hangen wanneer u hen onderwijst of met hen van gedachten wisselt. Wilt u dat ik zeg wat ik van u als leermeester heb geleerd? Ingetogenheid, bescheidenheid, zachtmoedigheid, alles wat van naastenliefde getuigt, respectvol te behandelen, niet overhaast te oordelen, niet af te wijken van het oordeel van de Kerk, alleen Christus te zoeken in de Heilige Schrift, de eenvoud lief te hebben, gebruik te maken van mensen van goede wil, en meer van dit soort zaken. Dat alles om te voorkomen dat u, mocht u wellicht in mijn werk iets vinden dat de toets der kritiek niet kan doorstaan, mij kunt verwijten wat de heilige Hieronymus deed met betrekking tot de publicatie van Rufinus. Om niet het verwijt te krijgen dat ik mijn werk in dienst stel van iemand anders dan Christus, heb ik in het voorwoord van het boek verklaard wat de intentie van mijn schrijven is geweest, en ook nog in de prikkelende mededeling achterin het boek, die ik alleen maar heb toegevoegd om mij te wapenen tegen lieden die zich verzetten tegen alles wat nieuw is. Want de bijtlust van dat soort lieden pleegt niet alleen u en mensen zoals u te tarten en tot een krachtmeting uit te dagen, maar ook mestkevers en luizen als ik. Maar om terzake te komen. U begrijpt, beste Erasmus, wat ik in mijn schroom nauwelijks durf te vragen van u, die al zo belast is. Iets dat mijn hart heel graag van u, groot als u bent, wil ontvangen, en dat u van uw kant, die geboren bent om de wetenschappen luister bij te zetten en die een belangrijke roeping van God op uw schouders draagt, verschuldigd bent aan een broeder die zichzelf, zijn plannen en geweten in uw schoot heeft gelegd. Wil | |
[pagina 323]
| |
bedenken wat de toorn van God voor u in petto heeft als u uw hart van mededogen afsluit voor een smekeling die hulp nodig heeft. Welke praatjes zullen u hier in onze streek te wachten staan als u zich daaraan onttrekt! Hier staat u vooral bekend om het feit dat u niet alleen steeds heel benaderbaar, open en allerminst hooghartig bent voor mensen die u om uw vriendschap verzoeken of om gebruikmaking van uw kennis of uw advies vragen op literair gebied, maar dat u evengoed boosaardig kunt zijn voor lasteraars en mensen die op u afgeven. Ga nou eens na hoe u bekend staat. Uw eigen woorden, Erasmus, luiden: ‘Laten zij hun hand opsteken, de vriend aan wie ik een loyaal advies onthouden heb, de vriend aan wie ik ooit een dienst geweigerd heb als een kwestie daar serieus om vroeg.’Ga naar voetnoot3. De mensen die deze en soortgelijke dingen in uw werken lezen, kunnen die niet met recht tegen u zeggen: ‘Bevestig het beeld dat u van uzelf heeft gecreëerd, of accepteer dat men van u zegt dat u zichzelf verloochent’? Maar uw leeftijd, uw gezondheid en uw leven dat in beslag wordt genomen door werkzaamheden, beletten om te kunnen doen wat u zou willen. Het is niet nieuw dat wij ons zorgen maken over uw gezondheid: toch heeft Gods genade jegens ons u tot nu toe het leven gegund zodat u intussen ook nog enorme prestaties kon leveren. Dit hebt u enerzijds gemeen met heel veel geleerden, maar anderzijds geloof ik dat het de kracht van de goddelijke genade is die dergelijke talenten koestert en zo zorg draagt voor de vooruitgang der mensheid. Overigens staat het vast dat iemands werklust door ziekten zelfs wordt geprikkeld en gestimuleerd; wij lezen ook dat sommige mensen zich in hun laatste uur nog druk gemaakt hebben over wetenschappelijke problemen. Ik vind het minder acceptabel dat u uw leeftijd als excuus aanvoert: u bent nog ver verwijderd van de leeftijd waarop beroemde mannen, met wier talenten u kunt wedijveren, door hun wetenschapsbeoefening een toonbeeld waren van jeugdig elan; ik heb het dan over mensen als Plato, Democritus, Chrysippus, Pythagoras, Carneades, Isocrates, Cleanthes, Sophocles, en zelfs Cato de Oudere, en ook onze geloofsgenoten Hieronymus en Augustinus.Ga naar voetnoot4. Om te voorkomen dat u dit toeschrijft aan het toeval, heb ik hier een uitspraak van Valerius dat ‘wanneer de ledematen van geleerden ouder worden, hun geest door actief bezig te blijven de bloem der jeugd behoudt’.Ga naar voetnoot5. Ik beschouw zonder enige twijfel ook | |
[pagina 324]
| |
dit als een geschenk van de goddelijke voorzienigheid. Ik zou wensen dat u op uw leeftijd wat minder hoeft te klagen over uw werklast, als tenminste uw geluk en ons respect voor u niet daaronder te lijden hebben. Het is echter best mogelijk om deze situatie met opgeheven hoofd achter u te laten als u, zonder acht te slaan op de kakkerlakken die uw rust steeds maar verstoren, de inzet ondersteunt van de mensen die uw mening delen en u zich louter in zou laten met degenen die u advies vragen met het oog op de christelijke vrede. U bent het immers zelf die deze vorm van terugtreding gekozen heeft voor uw oude dag (dat lees ik in één van uw brieven), zodat u niet zomaar mij de onbillijkheid van mensen die u lastig vallen in de schoenen kunt schuiven of uw besluit om echt te stoppen met werken. Met het u toesturen van dit boek is het zeker niet mijn bedoeling om - behalve dat ik uw vriendenoordeel en commentaar heel erg op prijs stel - u overlast te bezorgen of met wie ook maar in conflict te komen. Dus als u al lezend tot de conclusie komt dat mijn zoektocht op iets anders gericht was dan op Christus, dan mag mijn boek in aanmerking komen voor straf en zou ik mijn nachtelijk gezwoeg verdoemen. Als dit voorstel uw goedkeuring kan wegdragen, als u van mening bent dat u aan studies als deze wel enige aandacht moet besteden, als u de letteren en Christus bent toegewijd (ik weet dat u dat in hoge mate bent) dan verzoek ik u als discipel van Christus om mij niet af te wijzen nu ik mijn toevlucht zoek bij u en bij uw weldadige rijkdom aan kennis, die u van God heeft ontvangen om hem met anderen te delen. Dat u mij niet afwijst, kunt u bewijzen door, na het verzamelen van moed tegen uw weerzin, passages uit het boek dat u zult ontvangen, vooral de passages die u wat duister, geforceerd of zelfs gevaarlijk voorkomen, te onderwerpen aan uw wijze oordeel en kritiek, die te wegen en te schrappen, en mij mee te delen of u iets tegenkomt dat niet strookt met de katholieke denkwijze of daarmee wat lastig te verenigen is, of waarvan u meent dat ik het zou moeten herschrijven, aanpassen, ruimer moet formuleren of toelichten. Want ik geloof dat niemand als misleiding zal opvatten wat ik op mijn zoektocht naar de ware bedoelingen van het zuivere christendom met de nodige aannemelijkheid en met ingetogenheid heb betoogd, ook als mijn aanleg en formuleertrant - waarvoor ik niet op complimenten uit ben - in mindere mate de handen op elkaar weten te krijgen. Wat dit betreft moet ik bekennen dat ik mij bij het schrijven heb laten leiden door het spreekwoord dat zegt dat je leert dansen door te dansen, en genoegen moet nemen met fluitspeler te zijn als je geen citerspeler kunt worden.Ga naar voetnoot6. Ik zou wensen dat Christus mij zo liefheeft dat u in uw goedheid bereid zou zijn om, door hem geïnspireerd, naar eigen goeddunken alles bij te vijlen, te verbeteren en te ver- | |
[pagina 325]
| |
anderen wat de gesel der kritiek behoeft, niet alleen in zijn leerstellingen maar ook in ander opzicht, tenminste als u het werk goed genoeg vindt om hierin de rol van Aristarchus te spelen. Ik geef u dan ook in alles zodanig de vrije hand, ik verlaat mij zodanig op uw oordeel, dat u naar believen door alles een streep mag halen of het geheel mag prijsgeven aan de golven van de Lethe, mits het u niet op voorhand tegenstaat om de taak van doortastende rechter op u te nemen. Ik weet dat u het herzien van deze Ilias een enorme en ook onwelkome opgave zult vinden voor iemand die aan tijdgebrek lijdt en wel wat beters te doen heeft. Maar midden tussen de ijzerstaven van de Chalyben wordt toch ook Vulcanus, die het werk net zo goed verdeelt, terzijde gestaan door Brontes, Steropes en Pyracmon met zijn blote ledematen.Ga naar voetnoot7. Voor minder gewichtig onderzoek doet de evangelische prediker een beroep op zijn Timotheus, zijn Titus, zijn Silas, zijn Tichicus en zijn Epaphras. Ik ben er zeker van dat ook u bij uw gebruikelijke werkzaamheden kunt beschikken over onderlegde, beslist geen domme jongelieden, die na verdeling van de door u opgedragen taken hun opdracht voor hun leermeester met enthousiasme uitvoeren. Ontlast door hun assistentie zult u gemakkelijk weten uit te voeren wat ik uw werkplaats binnenbreng. Ik breng dat evenwel niet bij u binnen omdat ik denk dat het uw aambeeld waardig is, dat steeds gewend is om groots en illuster werk af te leveren, maar omdat u mij de kans moet geven om op mijn vraag datgene te krijgen waarom ik u verzoek, misschien iets te stoutmoedig maar volgens mij toch op een te billijken wijze. Het valt zeker niet te ontkennen dat dit werk, ook al is het onder een ongelukkig gesternte geboren, op grond van zijn onderwerp van belang is en evident met veel moeite en hard werken tot stand is gekomen, en wellicht zijn nut zal bewijzen om scherpzinniger geesten aan te zetten tot de behandeling van dit onderwerp, met hulp van een slimmere Minerva. Daarbij komt dat ik naar mijn idee een heel wat zwaarwegender reden heb om mij tot u te wenden dan degenen die uit zijn op een beetje roem, door u te paaien met gedichtjes en pluimstrijkerij, of dan degenen die, door u te overladen met bedenkelijke niemendalletjes, eerder argeloos dan met opzet van uw vriendschap misbruik maken (u klaagt daar zelf over). Dit werk van mij vind ik zo onaf en het mag zo weinig naam hebben dat ik beter kan proberen u als beoordelaar te krijgen dan als beschermheer, en dat ik mij liever verzeker van uw aantekeningen met uw correcties dan van complimenteuze asterisken.Ga naar voetnoot8. Daarom heb ik ook niet de moed gehad om het aan u op te dragen - hoewel | |
[pagina 326]
| |
ik niets liever had gewild - maar het bij het aanbieden ervan gelaten: het besef van mijn onbeduidendheid heeft mij weerhouden. Overigens waren er ook wel anderen aan wie ik dit beleefdheidshalve verschuldigd was. Zo was daar mijn zeer illustere meester Sigismund, koning van Polen, die voor geen van de grote vorsten onderdoet, die door het uitspreken van de grootste complimenten liet blijken hoezeer hij op mij gesteld is. Zo was daar diens zeer illustere zoon, die zowel door zijn naam en de eer van het aanvaarden van de koningskroon als door zijn kwaliteiten en zijn voorbeeldige manier van optreden aan zijn vader doet denken en bovendien de hulpvaardigheid van zijn vader jegens mij voortzet.Ga naar voetnoot9. Zo was daar Piotr, bisschop van Krakau, die het noodlot onlangs van ons heeft weggenomen: een man die ook in de toekomst nog lof verdient en op velerlei manieren heeft bijgedragen aan mijn eer en goede naam. Ik was zo afhankelijk van zijn invloedrijke positie dat ik het gevoel had dat de helft van mijn leven samen met hem ten grave gedragen werd. Daar was mijn vriend Moritz, de hoogwaardige bisschop van Warmia, prelaat van grote wijsheid en aanzien, die voor mij niet alleen vanwege de bloedverwantschap maar ook in veel andere opzichten als een vader is.Ga naar voetnoot10. Er waren nog andere vooraanstaande mannen van wie ik, als ik iets van betekenis had weten te produceren, aanzienlijke steun had kunnen krijgen. U, mijn Erasmus, kunt mij en mijn werk in een schitterend daglicht stellen als u de moeite neemt om uw breekijzer los te laten op wat ik u heb aangeboden. Want daarmee zult u niet alleen mij van alle vrees verlossen maar ook mijn geweten in veilige haven brengen en dan zal zelfs één knipoog van u mij meer waard zijn dan een Demosthenes in zevenvoud, om eerlijk te zijn. De mij goedgezinde Muzen zorgden ervoor dat ik, terwijl ik deze brief voorbereidde, hier Everard Rogge trof om naar u toe te sturen: een jongeman geboren voor de letteren en de Gratiën.Ga naar voetnoot11. Zelfs de godin van Rhamnus had mij geen geschiktere kunnen bieden.Ga naar voetnoot12. Niet alleen omdat hij familie van mij is en de juiste persoon zal blijken om deze zaak bij u te behartigen of ook anderszins u van dienst te zijn, maar omdat hij vanwege zijn buitengewone bescheidenheid en uitzonderlijke geleerdheid zo prettig bij u zal overkomen (dat weet ik) dat u, als u het erop zou wagen, in de dagelijkse omgang niemand | |
[pagina 327]
| |
liever zou wensen en niemand zou vinden die meer aan uw voorkeur beantwoordt. Hij is ooit zo vol vuur geraakt door de roem van uw naam en uw gezag, dat hij meende op literair gebied niets gepresteerd te hebben en zelfs niet geleefd te hebben zolang hij u niet ontmoet had of u nader had leren kennen. Indien mogelijk wil ik voor hem een plaats in uw hart reserveren: ik doe dit niet alleen omwille van hemzelf, maar ook voor mij, om iemand te hebben die in plaats van mij water over uw handen uitgiet en die u, als hij dat verdient, kunt omarmen in plaats van mij. U hoeft niet bang te zijn dat ik u een of andere van markt tot markt trekkende vagebond op uw dak stuur. Als ik niet zou weten dat hij, van fatsoenlijke komaf, steeds bij ons soort mensen lof heeft geoogst voor zijn rechtschapenheid, zou ik mij door niemand laten overhalen om hem bij u aan te bevelen. Over zijn wetenschappelijke kwaliteiten hoeft u echt niet in te zitten als u weet dat hij vanaf zijn vroegste jeugd tot het moment van volwassen worden heel degelijk door Melanchthon geschoold is, die ook volgens u een groot man is.Ga naar voetnoot13. Hij heeft hem als een zoon behandeld, aan de Muzen gewijd en geleerd dat niemand in de schone letteren een rol van betekenis kan spelen zonder u als beschermheer. Aangezien hij besloten heeft om zich daaraan te wijden, beveel ik hem ook hierom met de grootst mogelijke nadruk bij u aan. Maar dat niet alleen, ik bied hem u ook aan en gun hem u: alles wat u hem aan goeds zult doen, zal ik beschouwen als aan mij geschonken. Zelf zal hij u namens mij nog een paar andere dingen melden die ik hem heb meegegeven. Het ga u goed, mijn eeuwig te eerbiedigen Erasmus. Te Warmia in Pruisen bij de monding van de Wisla, 28 maart in het jaar 1536 van Christus Tiedemann Giese Aan de eerwaarde en waarachtig grote Erasmus van Rotterdam, opperpriester der letteren |
|